De Lammeren Gods
NAAMLOOS TEGEN DE BARBARIJ
Veel intellectuelen trof hetzelfde lot en een groot deel van de schrijvers leeft inmiddels in ballingschap. `Algerijn zijn is al een gevaarlijk vak', schreef Y.B. in de inleiding van zijn inmiddels gebundelde kronieken Comme il a dit lui (1999) `maar Algerijns journalist zijn is een tautologie voor vroeg sterven. Als we de keus hadden waren we ook liever hotdogverkoper in Sri Lanka of dolfijnentemmer in de Kalahari. Maar goed, misschien zal de geschiedenis zich die paar pennenlikkers herinneren, die zonder vangnet boven het Algerijnse massagraf balanceren, en die ervan getuigen dat de islamistes doden en plunderen, dat de machthebbers stelen en bedriegen en dat de burgers sterven om nooit meer op te staan.'
Getuigen - dat lijkt het eerste doel van de dertigjarige Y.B. De journalist behoort, zoals hij zelf zegt, tot de 'génération massacre et Coca-Cola', wier toekomstperspectief gereduceerd was tot de keuze tussen `flic ou terroriste'. Zijn felle columns in El Watan ondertekende hij voorzichtigheidshalve alleen met zijn initialen. Vijf maanden becommentarieerde Y.B. met giftige pen de dagelijkse verkrachtingen, verdwijningen en moorden, gepleegd door de verschillende gewapende legers. Brutaal, met snijdende, zwarte humor stelde hij de corruptie en de zakkenvullerij van het regime aan de kaak. Totdat hij namen noemde van hoge militairen achter de schermen en hen opriep het Algerijnse volk serieus te nemen: `Algerije is een land met burgers ``qui vont vous manger en salade' als u doorgaat schijt aan hen te hebben.' Met het openlijk noemen van namen van hoge militairen overschreed de journalist een grens. Zijn arrestatie haalde de internationale pers - `daar dank ik mijn leven aan', zei Y.B. later in interviews - en sinds 1998 verblijft hij in Frankrijk, waar hij, tot voor kort, alleen verborgen achter een Mickey Mouse masker aan openbare debatten durfde deel te nemen.
Het dilemma waarvoor Y.B. zich geplaatst zag - vluchten of onderduiken - is een keuze die veel landgenoten vóór hem hebben moeten maken. Onlangs ging op het Internationale Filmfestival van Rotterdam de nieuwe film van zijn in Nederland wonende landgenoot Karim Traïda in première. Les diseurs de vérité (De sprekers van de waarheid), is een mooie documentaireachtige film die de innerlijke verscheurdheid en de doodsangst van een door het regime onder druk gezette hoofdredacteur indringend weergeeft. Wat hij ook doet (blijven en in een lijk veranderen of vertrekken naar een onpersoonlijk bed in een Nederlands asielzoekerscentrum) - in beide gevallen wordt hij monddood gemaakt.
De verscheurdheid tussen enerzijds de liefde voor het land en anderzijds de angst voor het regime en voor de dood is een terugkerend thema in de Algerijnse literatuur van de laatste jaren. In zijn vijftiende roman, Het leven op zijn plaats, beschrijft de Algerijnse schrijver Rachid Boudjera in feite precies hoe het leven van Traïda's hoofdredacteur eruit zou hebben gezien als hij had besloten te blijven. Boudjera, die zowel in het Frans als in het Arabisch publiceert, koos ervoor in Algerije te blijven, ondanks het feit dat zijn naam in 1983 op de dodenlijst werd geplaatst. Enkele jaren later richtte hij het Algerijns Comité voor de Rechten van de Mens op. Zijn onlangs in het Nederlands vertaalde boek is een associatieve, autobiografische roman over een schrijver die door de fundamentalisten ter dood is veroordeeld.
Boudjera analyseert het verschijnsel angst in al zijn facetten - lichamelijk en geestelijk. Hoe voelt het om ieder moment van de dag aan je toekomstige marteling te denken? Om alleen nog vermomd de deur uit te kunnen? Om al je zintuigen voortdurend op scherp te hebben staan? Het is voor ons, westerse lezers, gewend aan boeken over liefdesverdriet of relatieproblemen, niet bepaald dagelijkse kost. Zwart realisme is bij ons niet en vogue. Als je, in een Algerijnse roman, valt over wat te clichématige beelden, overbodige herhalingen of een warrige stijl, bekruipt je al snel het gevoel dat het eigenlijk onfatsoenlijk is literaire oordelen los te laten op zo'n inhoudelijk onverdraaglijke tekst. Bij ieder boek moet je je in feite afvragen of de auteur een literaire ambitie heeft of niet meer dan een document over de actualiteit heeft willen schrijven. Het eerste is bij Boudjera het geval, het laatste geldt voor Y.B.
Terwijl romanciers de gruwelijkheden van de dagelijkse werkelijkheid in Algerije beschrijven, buigen essayisten, politicologen en historici - die grotendeels in ballingschap verblijven - zich over de vraag `hoe het in Algerije allemaal zover heeft kunnen komen'. De afgelopen tijd verscheen er een keur aan boeken die, uit verschillende invalshoeken, de geweldsexplosie trachten te verklaren. In Les violences d'Algérie bijvoorbeeld, een bundel eerder in het tijdschrift Esprit gepubliceerde artikelen, wordt de nadruk gelegd op de lange traditie van geweld die het land kent, op de rol van de taal en van buitenlandse mogendheden die belang hebben bij goede economische relaties met het land waarvan de olierijkdom bijna onuitputtelijk lijkt.
Een scherp en kritisch boek is ook La nouvelle guerre d'Algérie, geschreven door Kjallal Malti, een journalist van Reporters sans frontières. Malti schroomt niet de militaire clans binnen Algerije ervan te beschuldigen ten eigen bate een dictatuur in stand te houden. Het buitenland, en Frankrijk in het bijzonder, roept hij op - eindelijk - zijn verantwoordelijkheid te nemen. Honderddertig jaar kolonisatie en een bloedige vrijheidsstrijd hebben tot op de dag van vandaag pijnlijke littekens achtergelaten in de relatie tussen Frankrijk en Algerije. Bij iedere actuele gebeurtenis, zoals een paar weken geleden bij het Forum over de Holocaust in Stockholm, spelen oude haat- en schuldgevoelens weer op. Wie was er, tijdens de Algerijnse vrijheidsoorlog, bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de razzia in Parijs, waarbij Algerijnen in de Seine verdwenen?
Opvallend genoeg blijkt uit beide genoemde boeken, dat, ondanks alles, ook na de Algerijnse onafhankelijkheid in 1962 de sterke economische en culturele banden met Frankrijk intact bleven - al werd het Frans als officiële taal vervangen door het klassieke Arabisch. Alle vormen van kunst - literatuur, toneel, film - moesten van de ene op de andere dag in de taal van de Koran worden gemaakt. Ook het onderwijs diende in die taal te worden gegeven - een klap in het gezicht van de bevolking, die grotendeels Arabisch, berbers of dialecten als het kabylisch spreekt.
Tijdens de drie decennia van het socialistische eenpartijstelsel (1962-1988) zorgde de taalverordening en de censuur ervoor dat literaire Franstalige schrijvers hun werk buiten de Algerijnse grenzen moesten publiceren - veelal in Frankrijk. In 1988 kwam het Algerijnse volk voor het eerst massaal in opstand tegen de zelfverrijking van de machthebbers en tegen de alom heersende corruptie. De opstand werd bloedig neergeslagen, maar zou uiteindelijk leiden tot de algemene verkiezingen van 1991, die werden gewonnen door het FIS (Front Islamique du Salut). Deze overwinning werd gevolgd door een staatsgreep van het oppermachtige leger, dat zijn privileges, macht en rijkdom veilig wilde stellen. Een aantal Europese landen, waaronder Frankrijk, steunde stilzwijgend het bewind - het fundamentalisme als bedreiging voor de wereldvrede. Na de staatsgreep van 1992 begonnen de aanslagen van de kant van het AIS (Armée Islamique du Salut), het GIA (Groupes Islamiques Armés) en andere intégristes - groeperingen met als gemeenschappelijk doel de jihad, de verwezenlijking van een 'république islamique' in Algerije. Vooral politieagenten, staatsveiligheidstroepen en Franstalige intellectuelen waren het doelwit van de aanslagen, waarop veel schrijvers, acteurs en dramaturgen hun vaderland verlieten.
Dat er de laatste jaren, binnen de grenzen van Algerije, nauwelijks sprake is van enig cultureel of literair klimaat zal geen verbazing wekken. Boeken - over welk onderwerp dan ook - zijn onbetaalbaar en buitenlandse kranten of tijdschriften zijn er niet te krijgen. Toch heeft het nieuwe regime van President Bouteflika wel enige hoop gewekt. Voor het eerst sinds elf jaar bijvoorbeeld vond vorig najaar in Algiers weer een boekenbeurs plaats, de Foire d'Alger, die ook bezocht werd door een aantal grote Franse uitgevers. Commercieel gezien begrijpelijk, aangezien Algerije vóór 1988 Frankrijks grootste buitenlandse afzetmarkt was. Maar ook paradoxaal, als je bedenkt dat de Algerijnse literatuur voor het grootste deel in het Frans wordt geschreven en in Frankrijk wordt gepubliceerd. `In het Frans geschreven verhalen over Arabische strottensnijders lopen lekker', sneerde een Algerijnse journaliste onlangs nog in de Libération.
Feit is dat uitgevers wel brood zien in sensationele verhalen over onderdrukte vrouwen in een ver, exotisch land. Schrijfsters die consequent bouwen aan een literair oeuvre, zoals Assia Djebar en Malika Mokeddem, proberen de in Europa heersende stereotypen over de Algerijnse vrouw te doorbreken. Haar onderworpenheid, zo laten zij zien, is niet ontstaan tijdens de periode van het kolonialisme en valt ook niet alleen op het conto van de fundamentalisten te zetten. Eeuwenlang hebben inheemse familietradities de vrouw onderdrukt. Ook in Les violences en Algérie wordt betoogd dat de `code de la famille', die alle macht aan de man toebedeelt en de vrouw monddood maakt, op een lange mediterrane traditie stoelt. Tegelijkertijd is - in bijna iedere roman - juist de vrouw de motor van verandering. Zo probeert de hoofdpersoon uit Het meisje uit de Kasba van de in Parijs wonende schrijfster en journaliste Leila Marouane, uit alle macht het traditionele lot van de vrouw te ontlopen - zij slaagt er maar gedeeltelijk in.
Wie de Algerijnse literaire productie van de laatste paar maanden doorneemt, ontkomt niet aan een week gevoel in zijn maag. Moorden, martelingen, verkrachtingen, ontvoeringen en aanslagen bepalen de intriges van de meeste romans. Literatuur als spiegel van de maatschappij, als getuigenis, als schreeuw om internationale aandacht. De schrijver als wanhopige, als verstotene, als roepende in de woestijn. Het geweld, dat door de jarenlange binnenlandse onlusten een 'gebruikelijk' verschijnsel is geworden in het dagelijks leven van de `gewone' Algerijn, speelt in de literatuur een hoofdrol. Geweld van de kant van de islamistes, de intégristes, de ninjas, de maquis, zoals de nauwelijks uit elkaar te houden strijdende partijen worden aangeduid, maar ook van de kant van de staatsveiligheidsdienst, de services militaires. Van welke kant eigenlijk niet, vraag je je als lezer vermoeid af, als het zoveelste slachtoffer de keel wordt doorgesneden. Niemand is meer te vertrouwen. Niemand is wat hij lijkt.
Dat geldt opvallend genoeg ook voor een van de, in Frankrijk, meest succesvolle schrijfsters van de laatste paar jaar, Yasmina Khadra, die behalve een policier-trilogie, ook twee romans publiceerde - en in een recent interview met Le Monde onthulde een man te zijn. De auteur, die in Algerije woont en om veiligheidsredenen zei anoniem te willen blijven, verklaarde zijn vrouwelijke pseudoniem te hebben gekozen `uit respect voor de vrouw die als eerste in opstand durfde te komen tegen het intégrisme'. Sceptici wijzen erop dat er in de politiebureaus van Khadra wel opvallend weinig geweld wordt gebruikt en menen dat de auteur in werkelijkheid een politiek zeer machtig man moet zijn. Ieder ander zou, menen zij, reeds lang door de veiligheidsdienst ontmaskerd of onder druk gezet zijn.
Feit is dat Khadra, als enige, een voorzichtige poging doet te verklaren waarom Algerijnse mannen zich tot het fundamentalisme aangetrokken zouden voelen - al neemt hij wel afstand van het moorden waar het toe leidt. In De Lammeren Gods schetst de auteur hoe arme, werkloze dorpsbewoners een enorme haat ontwikkelen tegenover allen die het in het dorp traditioneel voor het zeggen hebben: de politie, de burgemeester en de dorpsoudsten. Fanatieke, demagogische, jonge sjeiks zien Sodom en Gomorra in het land opduiken en wijzen in de moskee dagelijks de zondebokken aan: `Onze intellectuelen prostitueren zich bij verderfelijke culturen, onze bestuurders gaan zich te buiten aan allerlei plunderingen, onze vrouwen trekken hun kleren uit naarmate de emancipatie voortschrijdt, en we dwalen tastenderwijs rond in het volle daglicht, verblind door de vlammen van de hel.' Met behulp van veel personages en dialogen weet Khadra aannemelijk te maken dat uit iedere ontevreden, luie donder een moordenaar kan groeien, die zonder mededogen de zwaksten uit de samenleving treft. Van het dorp blijft niets over. In feite, zo suggereert Khadra, vormen de religieuze idealen daarvoor wel de motor, maar niet de oorzaak. Die ligt in de diepgewortelde, generaties lang opgekropte wrok over armoede, sociale achterstand en koloniale onderdrukking.
Wat Khadra suggereert, wordt door Anouar Benmalek in De gescheiden geliefden in een breder perspectief uitgewerkt. Benmalek, hoogleraar wiskunde aan de Universiteit van Rennes en mede-oprichter van het Algerijnse Comité tegen het martelen, gaat verder dan getuigen van hedendaags geweld. Zijn boek is een voortdurend roodkleurend fresco van Algerije vanaf het begin van de twintigste eeuw - een geschiedenisles verpakt in een hartverscheurend liefdesdrama. Wat er nu gebeurt, komt heus niet zomaar uit de lucht vallen, suggereert hij. Het drama heeft een voorgeschiedenis en die is niet louter Algerijns. Benmalek volgt dan ook drie generaties uit één familie, waarbij één van de voorouders ontsnapt aan de jodenvervolging in het vooroorlogse Zwitserland.
Via het opkomende racisme in Europa, Algerije in de koloniale tijd en de moeizame periode daarna, komen Benmaleks historische draden uiteindelijk in het heden bij elkaar. Het is het tijdperk waarin een leven niets meer waard is en waarin men zelfs zijn eigen familieleden niet meer kan vertrouwen. Het verhaal dat Benmalek vertelt grijpt je naar de keel en vrijwel niemand zal in staat zijn het boek in één keer uit te lezen. Het is soms té gruwelijk, té heftig, té gewelddadig. Té dramatisch ook. Waar is de zwarte humor die, zoals in de film van Karim Traïda, de spanning doorbreekt? Waar is het geestige cynisme dat hedendaagse Marokkaanse romans zo leesbaar maakt? In plaats daarvan laat Benmalek op de laatste bladzijde van zijn boek een weeskind per dromedaris naar zojuist gevonden ouders galopperen - een symbolisch sprankje hoop op een vreedzame toekomst.
Waar Benmalek een heldhaftige poging doet om de huidige gebeurtenissen in zijn land netjes in een historische context te plaatsen, valt de in Frankrijk even succesvolle roman van Boualem Sansal het best te vergelijken met een hogedrukketel. Sansal lijkt te schrijven vanuit een immense innerlijke woede, die zich uit in een exuberante, chaotische stijl. Zijn boek is doorspekt met uit de mode geraakte woorden en half-archaïsche uitdrukkingen waarbij ook de gemiddelde Fransman een woordenboek nodig heeft. Om aan zijn boek een schijn van een intrige te geven, roept Sansal een oude inspecteur in het leven die de moord op een zwerver moet zien op te lossen. Maar waar hij het echt over wil hebben, is over de teloorgang van een dorp, de wantoestanden in een klein ziekenhuis, over scholing, corruptie en machtsmisbruik, over hoe zijn land belandde in `une barbarie sans nom'. `Le pays n'a plus de mémoire' - het land heeft geen herinnering, geen geschiedenis meer, schrijft Sansal. Niemand vertelt de jongeren hoe het vroeger was, hoe de mensen toen leefden, welke dromen ze hadden. Niemand legt hun uit waar het mis is gegaan. En waarom.
Uitleggen, vertellen, getuigen, protesteren, om aandacht vragen - de Franstalige Algerijnse literatuur van dit moment wordt geschreven contre l'oubli, tegen het vergeten. Ieder boek heeft een politieke lading, waaraan de literaire ambitie ondergeschikt wordt gemaakt. Woede, angst en verdriet bepalen de stijl en de toon van het boek. Als er ooit par nécessité is geschreven, dan wel door de huidige generatie Algerijnse auteurs. Zoals Sheherazade uit de vertellingen van Duizend-en-één-nacht door moest gaan met verhalen vertellen, om maar niet te hoeven sterven, zo moet de Algerijnse cineast van nu doorgaan met filmen, de acteur doorgaan met spelen en de schrijver doorgaan met schrijven - ook al is het buiten de grenzen van hun land. Schrijven betekent hopen. Hoop op verandering. Hoop op internationale aandacht. Hoop op leven.
Rapports - Het Franse Boek, 1999/1, Littérature algérienne, uitg. Rodopi, is een tijdschrift dat drie keer per jaar verschijnt (ƒ50 per jaar).
Het werk van Assia Djebar en Malika Mokeddem verschijnt in Nederland bij uitgeverij De Geus.
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/naamloos-tegen-de-barbarij
---------------------------------------------------------------------------------------------
De zwaluwen
van Kabul
`Ik dacht: dit overleef ik niet'
In Frankrijk, maar ook daarbuiten, is Khadra omstreden. Bij discussies over Algerije verkondigde hij dat het leger nooit aanslagen op burgers had gepleegd en dat alle bloedbaden het werk waren van fundamentalisten een opinie die door weinigen wordt gedeeld. Het internationaal schrijversparlement, dat hem en zijn gezin onderhield nadat zij uit Algerije waren gevlucht, stopte de toelage en de media zwegen hem voortaan dood. Drie jaar geleden werd hij, tijdens de boekenbeurs in Frankfurt, door de fundamentalisten ter dood veroordeeld. Bovendien werd hij het middelpunt van een literaire polemiek, waarbij men hem ervan beschuldigde niet de auteur te zijn van zijn werk. Bang? ,,Nee. Wie bang is, wordt juist aangevallen.''
Ruim tien boeken publiceerde Khadra, die enkele dagen door Nederland reisde in het kader van de Boekenweek. Zijn eerste titels, onlangs herdrukt, publiceerde hij in zijn geboorteland. Daarna verschenen in Frankrijk drie succesvolle thrillers, met als hoofdpersoon commissaris Llob, en vijf romans waarvan er inmiddels drie in vertaling verkrijgbaar zijn. Zijn deels autobiografische romans spelen, met uitzondering van de laatste, De zwaluwen van Kabul, in het door fundamentalisme en burgeroorlog verscheurde Algerije.
Khadra (1955, pseudoniem van Mohammed Moulessehoul) was negen toen zijn vader, een officier in het Algerijnse leger, hem liet onderbrengen in een militaire kazerne. ,,Mijn vriendjes daar waren wees: ze hadden hun ouders verloren bij de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog. Ik begreep niet wat ik daar deed. Ik had een vader en een moeder. Alleen zag ik ze nooit.'' Op zijn tiende begon Khadra te schrijven. ,,Ik zat opgesloten en kon alleen via de literatuur ontsnappen aan de morele en de mentale ellende die ik om me heen zag.''
Ook later, als soldaat, vluchtte Khadra in de literatuur. ,,Ik was een eenzame man. Als ik niet werkte was ik aan het dromen, aan het lezen of het schrijven. Ik heb altijd in twee werelden geleefd, zonder de militair boven de schrijver te stellen of andersom. Was ik in functie, dan vervulde ik mijn taak consciëntieus en met overgave. Als ik schreef liet ik alles uit mijn militaire leven los.'' Schizofreen? ,,Nee, ik heb nooit twee levens tegelijk geleefd. Ik ben soldaat geworden uit liefde voor mijn moeder. Zij wilde dat ik officier zou worden en ik wilde haar niet teleurstellen, ze had al zoveel geleden. In het schrijven vond ik een compensatie voor mijn opofferingen. Toch ben ik er niet in geslaagd mijn moeder gelukkig te maken. Hoewel ik een competent officier was, werd ik bij promoties altijd gepasseerd. Toen ik besloot het leger te verlaten, heeft mijn moeder zich in haar huis opgesloten en sindsdien niemand meer ontvangen. Zij is analfabeet. Ze weet dat ik bekend ben in de wereld, maar dat laat haar koud. Daarmee is mijn leven mislukt.''
Waanzin
Lange tijd wist Yasmina Khadra zich achter zijn pseudoniem (de eerste twee voornamen van zijn vrouw) te verschuilen; in 1999 onthulde de auteur in Le Monde geen vrouw maar een man te zijn, en na zijn vertrek uit Algerije, een jaar later, maakte hij zijn identiteit geheel bekend. ,,Mijn romans schreef ik tijdens de burgeroorlog. Iedere dag verloor ik familie, vrienden, kennissen. Ik ben nooit op roem uit geweest, ik dacht dat ik het niet zou overleven.'' Toch schreef Khadra toen de boeken waarmee hij beroemd werd, De lammeren Gods en Waarvan wolven dromen, een hachelijke onderneming die hem, was men achter zijn ware identiteit gekomen, het leven had gekost. ,,Ik wilde eerlijk zijn'', zegt hij kortaf, ,,eerlijk op intellectueel gebied.''
In beide romans schetst Khadra hoe het fundamentalisme individuen tot waanzin drijft, hoe een van oorsprong vredige samenleving afglijdt en in een afgrond van geweld en terreur verdwijnt, zonder dat er nog een spoor van menselijke waardigheid, respect of liefde overblijft. De lammeren Gods zou je de biografie van een dorpje kunnen noemen. Het leven raakt er op drift, geweld wordt beantwoord met geweld, op het ene exces volgt het andere. ,,Ieders leven wordt vermorzeld als in een dorsmachine.'' In de loop van het boek neemt de dreiging langzaam toe. ,,Nu, kort na de aanslagen in Spanje, voelt iedereen in het Westen ineens ook die dreiging.'' Khadra wordt fel, verheft zijn stem. ,,Mijn boeken gaan over wat ook u hier, in het Westen, zult meemaken als u niet uitkijkt. U reageert verkeerd, u bent alleen verontwaardigd als het Westen getroffen wordt. Zolang de aanslagen plaatsvinden in Irak of in Indonesië zijn het voor u slechts gebeurtenissen die u voor kennisgeving aanneemt. Nu Spanje pas geleden doelwit was raakt het u. Maar ook Algerije ligt maar op een paar uur vliegen van hier! Hebben wij u daar ooit over gehoord? Als u de terroristische plaag wilt bestrijden, zult u zich eerst solidair moeten verklaren met de Arabische landen, met de islamitische volken die al zolang lijden onder het fundamentalisme. Alleen samen met hen kunt u een homogeen, geloofwaardig en hecht blok vormen en de fundamentalisten isoleren. Alleen kunt u niets.''
Steniging
In De zwaluwen van Kabul laat Khadra zien wat er met mensen gebeurt die hun werk, hun huis, hun familie, vrienden en hun zelfvertrouwen kwijtraken. ,,In Afghanistan hebben de fundamentalisten, net als in Algerije, het individu zo geïsoleerd, dat niemand een ander meer zijn vriend durft te noemen. Iedereen denkt dat hij helemaal alleen is. Niemand vertrouwt een ander. Niemand die niet in doodsangst leeft. Dan slaat de waanzin toe. Een zachtzinnige man die nog nooit een wapen heeft gedragen, ziet zichzelf een kei oprapen en deelnemen aan de steniging van een vrouw. De hoofdpersonen in mijn boek worden gek van eenzaamheid en van verdriet.''
In zijn roman heeft Khadra geprobeerd de oriëntaalse vertelling te combineren met de Griekse tragedie. ,,Je kunt De zwaluwen van Kabul lezen als Antigone, maar ook als een oosterse vertelling. De schrijver moet zoveel mogelijk licht brengen in de nacht waarin wij leven. Ik ben fatalistisch genoeg om te beseffen dat ik niet meester ben over mijn lot, maar ik bepaal wel de themas van mijn teksten. Wat ik vertel is wat ik heb gezien in de wereld om mij heen. Mijn stijl is net zo gevarieerd als de waarheid die ik probeer te vatten. Mijn boek is een schreeuw. Let op! Kijk om je heen en zie wat er gebeurt!''
Zelf heeft Khadra, als onderzoeker van bloedbaden in opdracht van het leger, zoveel ellende gezien, zoveel dode kinderen, zoveel verminkte mensen, dat hij geen sprankje licht meer waarneemt. ,,Ik kan nooit meer gelukkig zijn. Zelfs een feest ter gelegenheid van een huwelijk of van een verjaardag verdraag ik niet meer. Na een kort moment ga ik weg. Het is allemaal vals.''
Yasmina Khadra: De zwaluwen van Kabul. Atlas. Vertaald door Floor Borsboom. 159 blz. €18,50
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/ik-dacht-dit-overleef-ik-niet
------------------------------------------------------------------------------------------------
L'attentat
De bomgordel van mijn vrouw
Steeds meer Franse auteurs cirkelen in hun werk rondom thema's als moslimfundamentalisme, religieus fanatisme en zelfmoordaanslagen. Daar is ook alle reden voor. De banlieues van de grote steden staan in vuur en vlam, er wordt geworsteld met de herinnering aan een koloniaal verleden en gedebatteerd over hoe deze erfenis in de geschiedenisboekjes weergegeven moet worden. Menig bus- en metrogebruiker van de Franse hoofdstad doet een schietgebedje bij het instappen: ook daar is men ervan doordrongen dat het niet de vraag is óf er hier terroristische aanslagen worden beraamd, maar wanneer deze zullen worden uitgevoerd. ,,U kunt wel de andere kant opkijken zolang dit soort aanslagen in Algerije gebeurt of in Arabische landen'', zei de Algerijnse schrijver Yasmina Khadra twee jaar geleden in deze krant, ,,maar ook u hier in het Westen zult ermee te maken krijgen.''
De tegenstellingen tussen
christen en moslim worden door Florian Zeller in La fascination du pire
(besproken in Boeken, 21.01.05) benaderd met de nodige humor. Hij
schetste en passant het scenario dat even later, na de moord op Theo van
Gogh, in Nederland werkelijkheid zou worden. De ene auteur gaat
voorzichtig onderzoekend te werk, de ander in bittere ernst. De een
werpt zich erin met hart en ziel, met huid en haar, bij de ander blijft
de rede van Descartes, de filosofische, de beschouwende toon de overhand
houden.
Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor Eric-Emmanuel Schmitt
die in zijn `cycle de l'invisible' op een heel persoonlijke manier de
wereldgodsdiensten onderzoekt. In Milarepa is dat het boeddhisme, in
Meneer Ibrahim en de bloemen van de koran de islam en in Oscar en oma
Rozerood het christendom. Het derde deel van het vierluik, Het kind van
Noach, is het sober vertelde verhaal van een joodse jongen die tijdens
de Tweede Wereldoorlog onderdak vindt in het weeshuis van een
rooms-katholieke priester. Schmitt stelt, op zijn eigen weloverwogen,
melodieuze manier, vragen bij de letterlijke interpretatie van de oude
geschriften, kijkt er van een afstandje naar, relativeert en voegt er
een eigenzinnige versie aan toe. Zo ontstaat bijvoorbeeld, in de voor
het toneel geschreven tekst Mes évangiles, een nieuw evangelie, waarin
Schmitt zijn stem geeft aan Jezus, die met vallen en opstaan ontdekt wat
zijn rol in de wereld zal zijn, en aan Pilatus, de Romeinse keizer die
zich bij Schmitt, in de voetstappen van zijn vrouw, tot een volgeling
van Jezus ontpopt. Schmitt verdiept zich al verhalend in de achtergrond,
in het verleden, in het overgeleverde woord. Het acute heden komt bij
hem slechts zijdelings ter sprake, bijvoorbeeld aan het eind van Het
kind van Noach, in een dialoog over stenen gooiende joodse en
Palestijnse jongens, vlak nadat een Israëlische tank een Palestijns huis
heeft verwoest als reactie op een zelfmoordaanslag.
Spijkers
Gilles Rozier, auteur van Een liefde zonder
verzet, en in het dagelijks leven directeur van het Institut d'Etudes
juives in Parijs, komt in zijn roman La promesse d'Oslo al veel dichter
bij de dagelijkse werkelijkheid. Zijn hoofdpersoon, de Israëlische vrouw
Sharon, verliest haar enige zoon Eli bij de actie van een Palestijnse
zelfmoordterrorist in een bus. `Degene met de bom onder zijn trui hield
zich warm met explosieven en spijkers [...] die diep in de hoofden van
de joden moesten dringen, zodat ze zich goed in het hoofd zouden prenten
dat ze ons land ontheiligen.' Eli heeft, tegen de wil van zijn vader
enkele jaren dienst gedaan in het Israëlische leger, in plaats van zich
te melden bij de talmoedschool en de Torah te bestuderen. Hij heeft voor
zijn land gevochten, mensen gedood. `Een vijand, twee vijanden, hij
wist niet hoeveel, hij had ze niet geteld, je telt geen mensen, joden in
ieder geval niet, de Torah zegt dat je geen joden telt, dus Arabieren
ook niet, het is beter niet te tellen hoeveel mensen je doodt.' En als
er een Arabier wordt gedood, wie heeft het dan gedaan? Er zijn zoveel
militairen met een halve maan op hun uniform, `Libanezen, Hezbollah,
Djihad, de druzische milities van Walid Kjoumblat, Sjeik Yassin, de
Tanzin, de martelaarsbrigade van Al Aksa, Ahmed Amar Djaber Anouar
Feisal Sarik, je wist gewoon niet wie het eerst uit zijn slof was
geschoten.'
Door de ogen van Sharon roept Rozier de hele
onoverzichtelijke politieke en gewelddadige achtergrond op waarvan het
Westen slechts de televisiebeelden kent. Tegelijk maakt Rozier tastbaar
wat het betekent te leven in die omstandigheden: Sharon wordt door haar
man verlaten, moet haar verlies alleen dragen, kan haar wanhoop niet
delen. Haar geloof is haar enige richtsnoer, de ruimdenkende rabbi haar
enige raadgever.
Schone handen
Het indrukwekkendste boek dat
dit najaar over deze thematiek verscheen is zonder twijfel L'attentat
van de Algerijnse Yasmina Khadra, een omstreden auteur omdat hij
zesendertig jaar als militair in het Algerijnse leger diende. Nadat hij
zijn vaderland voorgoed had verlaten, maakte hij zijn ware identiteit
bekend: Yasmina Khadra bleken de twee voornamen van zijn vrouw. Er werd
verondersteld dat niemand in zo'n bloedige periode van militaire
dictatuur in staat was schone handen te houden. Frankrijk weigerde hem
een visum, internationale schrijversorganisaties trokken hun subsidies
in, fundamentalisten bedreigden hem met de dood. Nu de gemoederen zijn
bedaard en Khadra, verbitterd en diep gekwetst, maar met contracten voor
een serie romans, in Parijs verblijft, is het juist deze auteur die
zich waagt aan een uiterst gevoelig onderwerp – te gevoelig voor een
grote literaire prijs. Hoe wordt iemand een terrorist? Wat zijn de
drijfveren? Uit welk milieu komt zo iemand?
Khadra, die eerder schreef over terrorisme en fundamentalisme in Afghanistan, waagt zich nu aan het Palestijns-Israëlische conflict en kiest als hoofdpersoon een hardwerkende, succesvolle chirurg, die zo ver afstaat van de politieke situatie van zijn land en zozeer opgaat in zijn vak dat het voor de Westerse lezer eenvoudig is zich met hem de identificeren. Deze chirurg, van Palestijnse afkomst maar tot Israëliër genaturaliseerd, staat urenlang te opereren in een poging de slachtoffers van de zoveelste zelfmoordterrorist te redden. Zijn wereld stort in als hij hoort dat deze kamikaze niemand anders was dan zijn eigen vrouw. Ongeloof, agressie, harde verhoren, opsluiting, mishandeling, ontslag, uitsluiting, buurtterreur zijn het gevolg. Juist omdat deze chirurg ons vanaf het begin zo nabij was, slaagt Khadra erin ons door alle fasen van zijn verhaal mee te nemen. Wij beleven zijn waanzin, verdwijnen in zijn zwarte gat, gaan mee in zijn zoektocht naar de ware identiteit van zijn vrouw en we staan naast hem als hij zegt: `Ik wil alles weten, de hele waarheid.'
Die zoektocht voert naar moskeeën, naar imams, naar
marteling en opsluiting, naar vergeten familieleden en, uiteindelijk,
naar zijn eigen verdrongen verleden. `Op welke planeet leef jij, meneer
Jaafari?' vraagt één van de leiders van de islamisten die hij ontmoet,
`Jij zit in je gouden kooitje, je weigert onze hel te zien, dat is je
goed recht [...] maar je vrouw is gestorven voor jouw verlossing.'
Langzaam vormen we ons een beeld van die andere wereld, die waarvan de
chirurg geen benul had, die hem ontging, die hij niet zocht en niet
waardevol vond – maar waaraan hij zijn geliefde, en uiteindelijk, zijn
leven verloor. Khadra is er, op een meesterlijke manier, in geslaagd een
antwoord te formuleren op één van de meest gehoorde wanhoopskreten van
vandaag: waarom, in godsnaam?
Gilles Rozier: La promesse d'Oslo. Denoël, 187 blz. €15,–
Yasmina Khadra: L'attentat. Julliard, 268 blz. €18,–
Florian
Zeller treedt 19 november op bij het Crossing Border Festival in Den
Haag. Zie www.crossingborder.nl. Een Nederlandse vertaling van La
fascination du pire verschijnt komend voorjaar bij De Arbeiderspers.
Het werk van Eric-Emmanuel Schmitt verschijnt bij uitgeverij Atlas.
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/de-bomgordel-van-mijn-vrouw
--------------------------------------------------------------------------------------------
The Attack
een film van Ziad Doueiri
Bloedstollende thriller over de Israëlisch-Palestijnse chirurg Amin die zijn vrouw bij een bomaanslag verliest. Wanneer blijkt dat zíj de aanslag heeft gepleegd, begint Amin zijn gevaarlijke zoektocht naar de waarheid.
Amin Jaafari is een gerespecteerde Palestijnse arts werkzaam in een ziekenhuis in Tel Aviv. Hij heeft zich nooit met het conflict tussen de beide volken willen bemoeien. Tot er op een dag een bom afgaat in het centrum van Tel Aviv. Amin behandelt de slachtoffers en gaat na een uitputtende dag naar huis. Zijn vrouw is niet thuis. Midden in de nacht wordt hij in allerijl teruggeroepen naar het ziekenhuis en blijkt dat zijn vrouw de aanslag heeft gepleegd. Verbijsterd over deze vreselijke daad, besluit Amin uit te zoeken wat zijn vrouw er toe dreef dit te doen. Hij start een gevaarlijke zoektocht naar de mensen die haar rekruteerden. Tijdens zijn queeste komt hij ook zichzelf tegen en ziet zich geconfronteerd met zijn eigen identiteit en denkwijzen.
The Attack is gebaseerd op het boek L'Attentat
van Yasmina Khadra en won in 2013 de Dioraphte Film- en Literatuurprijs
op het festival Film By the Sea in Vlissingen. De Libanese regisseur
Ziad Doueiri werkte eerder samen met Quentin Tarantino aan beroemde
films Jackie Brown, From Dusk Till Dawn, Pulp Fiction en Resevoir Dogs.
https://moviesthatmatter.nl/film/attack-the/
youtube: The Attack (L'attentat) - Official Trailer (2013) - A Drama Movie HD
https://www.allocine.fr/film/fichefilm_gen_cfilm=210608.html
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Lire le roman de Yasmina Khadra, L'attentat.
Yasmina Khadra, L'attentat, Pocket, Editions Julliard, 2005, 246 pages.
http://www.yasmina-khadra.com/biblio.php?id=21
Yasmina Khadra révèle dans un entretien au Monde des Livres que sous cette identité féminine se cache un homme. Dans L'écrivain, paru en 2001, le mystère est entièrement dissipé. Yasmina Khadra s'appelle de son vrai nom Mohamed Moulessehoul, qui a déjà publié sous ce nom nouvelles et romans en Algérie. Officier dans l'armée algérienne, il a participé à la guerre contre le terrorisme. Il a quitté l'institution en 2000, avec le grade de commandant, pour se consacrer à sa vocation: écrire. Il choisit de le faire en français. Morituri le révèle au grand public. Aujourd'hui écrivain internationalement connu, Yasmina Khadra est traduit en 33 langues.
Prologue (pp. 7-11) : Anticipation (prolepse). Amine est très gravement blessé dans un attentat à la bombe. Il se sent mourir.
Situation initiale : Amine Jaafari est un chirurgien réputé (page 26) de Tel-Aviv (page 38) en Israël. Il est arabe, fils d’une tribu bédouine mais a demandé la nationalité israélienne et l’a obtenue (page13). Il a été victime de discriminations (page 13) et l’est encore (page 21). Mais il est aujourd’hui un modèle d’intégration pour la société israélienne. Il travaille dans un grand hôpital, il est un chirurgien renommé. Il gagne bien sa vie. Il est marié avec Sihem, une arabe palestinienne, avec qui il se sent heureux (page 27). Il est ami avec des Israéliens d’origine juive comme Kim Yehuda (page 60), une collègue médecin qui a été aussi un amour de jeunesse (page15), Ezra Benhaïm, son directeur (page 13) ou encore Naveed Ronnen, un officier de police qui l’a aidé à obtenir la nationalité israélienne.
Chapitre 1 (pp. 13-21) : Amine mène une vie tranquille et confortable. Un drame terrible lié à un attentat va changer totalement sa vie.
Le fait perturbateur : Un attentat à la bombe a lieu dans un restaurant (page 17). Un kamikaze s’est fait exploser dans la foule (page 19). Kim et Amine foncent aux urgences pour soigner les blessés.
Chapitre 2 (pp. 23-34) : Amine s’active aux Urgences puis rentre chez lui après de nombreux contrôles policiers. Sihem n’est pas encore rentrée de sa visite chez sa famille palestinienne à Kafr Kanna, près de Nazareth (pages 27, 32). Naveed Ronnen l’appelle (page 29). Il doit revenir à l’hôpital. L’officier lui apprend une nouvelle terrible : le kamikaze, c’est Sihem ! Amine reconnaît le visage de sa femme sur un corps atrocement mutilé (pages 33-34) et s’effondre.
Les péripéties (1) : Amine perd tout : sa femme, l’amour de sa vie, sa maison saccagée par des intégristes, son travail à l’hôpital, sa propre dignité dans les interrogatoires incessants et les humiliations. Il pense au suicide mais Kim lui apporte son aide fidèle.
Chapitre 3 (pp. 35-47) : Amine est hébété. Et ses ennuis commencent. La police israélienne perquisitionne chez lui (p. 37). Ses dossiers et son ordinateur sont saisis. Il est interrogé. Amine ne peut pas croire à la culpabilité de sa femme.
Chapitre 4 (pp. 49-57) : Le capitaine Moshé mène un interrogatoire serré pendant trois jours. Sihem a été formellement reconnue comme la kamikaze. Amine n’a rien vu et n’a rien compris. Il est mort de fatigue. Les policiers le libèrent. Naveed le ramène chez lui.
Chapitre 5 (pp. 59-69) : Sa maison est sens dessus dessous. Kim lui rend visite et tente de le réconforter puis retourne à l’hôpital. Des agresseurs s’introduisent chez lui et le lynchent (pp. 62-63). Le quartier est cerné par des Juifs intégristes (p. 64). Une fois Kim revenue, elle emmène Amine chez elle pour le protéger (p. 64). Une semaine passe (p. 67). Amine doit payer une amende pour retirer le corps de sa femme et lui donner une sépulture décente (p. 68). De retour chez Kim, il entend une conversation sur l’engrenage de la violence entre Juifs et Palestiniens (p. 69). Il part de chez Kim.
Chapitre 6 (pp. 71- 84) : Sa maison a été saccagée. Il trouve une lettre de Sihem dans la boite aux lettres. Elle a été postée de Bethléem. C’est une lettre d’adieux (p. 74). Maintenant, il sait ! Kim le rejoint. Elle a peur qu’il se suicide (p. 76). Kim emmène Amine chez son grand-père dans une petite maison au bord de la mer (p. 77). C’est un rescapé des camps de la mort (p. 81-84).
Chapitre 7 (pp. 85-97) : Amine ne peut plus retourner travailler. Il retrouve ses amis, Kim et Naveed et discutent dans un petit bar. Naveed tente d’expliquer à Amine ce qui a pu amener sa femme à cet acte terrible (pp. 95-97).
Les péripéties (2) : Amine se lance dans sa propre enquête. Malgré les dangers, il veut comprendre pourquoi sa femme s’est transformée en bombe humaine. Il commence par se rendre à Bethléem d’où elle a posté sa dernière lettre.
Chapitre 8 (pp. 99-110) : Ilan Ros, un collègue médecin, a déclenché une campagne contre la réintégration de Amine (p. 99). Amine ne retournera pas travailler à l’hôpital. Il veut savoir. Il va aller à Bethléem d’où Sihem a posté sa lettre d’adieux (p. 103). Kim veut l’en empêcher. C’est trop dangereux.
Chapitre 9 (pp. 111-123) : Kim veut l’accompagner à Bethléem (p. 111). Ils traversent Jérusalem et s’arrêtent chez le frère de Kim, Benjamin (p. 112). Malgré l’avis de Kim, Amine part seul en taxi chez sa sœur de lait, Leila, à Bethléem (pp. 113, 114). Leila le reçoit avec bonté mais ne veut rien dire. Elle a peur (p. 116). Amine décide de voir son mari, Yasser. Il n’apprend rien non plus de lui. Yasser a lui aussi très peur (p. 120-123).
Chapitre 10 (pp. 125-137) : Adel, le fils de Yasser, possède une Mercedes crème ancien modèle comme celle qui a transporté Sihem le jour de l’attentat (p. 128). Il apprend aussi par Issam, le petit-fils de Yasser, que Sihem est bien venue chez eux à Bethléem la veille de l’attentat. Elle voulait écrire une lettre. Yasser finit par révéler que Sihem et son fils Adel s’étaient retrouvés le vendredi à la Grande Mosquée. Sihem, comme martyr, avait été bénie par un célèbre imam intégriste, le cheikh Marwan (p. 131). Amine se rend à la Grande Mosquée. Le cheikh ne le recevra pas. Il est menacé par des hommes de main qui lui ordonnent de retourner à Tel-Aviv et d’arrêter là ses recherches.
Chapitre 11 (pp. 139-160) : Amine revient chez benjamin, le frère de Kim, à Jérusalem. Kim l’attendait. Elle tente de le raisonner. Il arpente la Ville en se rappelant sa jeunesse (pp. 141-142). Il y a un contrôle de police chez eux (p. 146). Amine retourne à Bethléem et rencontre l’imam Marwan (pp. 147, 149). L’imam le congédie violemment et le menace. Kim le rejoint à Bethléem. Comme Amine persiste à vouloir rencontrer les membres du mouvement qui ont enrôlé sa femme, il est battu à mort près de la Grande Mosquée (p. 151). Kim le soigne. Yasser reçoit un appel. Quelqu’un rencontrera Amine (p. 151). C’est un jeune moudjahidin libanais (p. 153). Il explique que Sihem n’appartenait pas à son mouvement mais qu’il admire son martyr et lui dit à nouveau d’arrêter là ses recherches et de retourner à Tel-Aviv.
Les péripéties (3) : Amine et Kim rentrent à Tel-Aviv. Après un bref passage chez lui, Amine part à Kafr Kanna continuer son enquête. Ce qu’il apprend le détruit encore plus.
Chapitre 12 (pp. 161-180) : Amine et Kim rentrent Jérusalem puis repartent à Tel-Aviv. Amine veut rentrer chez lui. Kim veut l’en dissuader mais le dépose devant sa maison (p. 167). Il fait le ménage et fait venir un vitrier. Il se rappelle les bons moments qu’il a passé ici avec sa femme. Il trouve des photos récentes de Sihem en compagnie d’Adel à Nazareth. Elle ne lui en avait pas parlé. Naveed reprend contact avec lui (p. 173). Amine se rend chez sa grand-mère, à Kafr Kanna. Elle a été transportée à l’hôpital à cause d’une hémorragie cérébrale. Abbas, son neveu, est avec elle (p. 177). En regardant les photos, Abbas confirme avoir souvent vu Sihem avec le garçon. Il pense qu’ils étaient amants (pp. 178-179)…
Chapitre 13 (pp. 181-193) : Amine, anéanti, est retourné à Tel-Aviv. Il a pris une chambre d’hôtel. Amine appelle Yasser pour savoir où se trouve Adel. Il est à Janin. Naveed retrouve Amine et lui déconseille fortement de se rendre à Janin qui est en état de siège. Mais Amine se brouille avec son ami parce qu’il l’a fait suivre depuis Bethléem.
Les péripéties (4) : Amine se rend à Janin, en plein territoire palestinien. Il veut retrouver Adel et savoir enfin.
Chapitre 14 (pp. 195-208) : Amine découvre Janin comme une ville en guerre. Amine est guidé par son cousin Jamil (p. 200). Ils veulent se rendre chez Khalil, le frère de Jamil, où Adel était hébergé mais ils n’y parviennent pas. Ils passent deux jours à Ramallah puis retournent à Janin. Ils logent dans un hôtel en attendant de se rendre chez Khalil. Un jeune moudjahidin vient le chercher dans sa chambre (p. 203). Il tombe dans un guet-apens. Il est accusé de travailler pour le Shin Beth, les services israéliens (p. 205). Il est emmené dans le coffre d’une voiture.
Chapitre 15 (pp. 209-226) : Amine est enfermé dans une cave, menotté et bâillonné pendant 7 jours. Un jeune chef le rencontre enfin et lui explique (pp. 210-213). Pour lui, les Palestiniens n’ont pas d’autre choix que la guerre contre Israël étant donnée la situation misérable dans laquelle on les maintient de force. Il lui rend la liberté. Il peut partir. Adel et son grand-oncle l’attendent dehors. Adel lui dit ce qui s’est passé : Sihem était déterminée. Même l’imam Marwan n’avait pas pu la dissuader. Sihem faisait partie de leur section. Ils tenaient leurs réunions chez elle à Tel-Aviv. Mais jamais ils n’ont été amants. C’était une militante pieuse (pp. 214-216). Amine est soulagé. Son honneur est sauf. Il refait dans sa tête le cheminement de sa femme vers le martyre (pp. 218-222). Son grand-oncle Omr veut le voir. Son petit-fils, Wissam, vient le chercher. Amine croit qu’il en a fini (p. 225). Il va reprendre son travail de chirurgien à l’hôpital.
Le fait « régulateur » : un missile israélien tue le cheikh Marwan et tous ceux qui sont autour de lui devant la Grande Mosquée de Janin. Amine lui-même est gravement touché et meurt.
Chapitre 16 (pp. 227-246) : Il retrouve son grand-oncle Omr avec joie et respect (p. 228). Wissam et sa sœur Faten prennent soin de lui. Il découvre qu’un mur de séparation a été construit dans la propriété par l’armée israélienne (pp. 230-231). Il discute avec Zeev, un vieux juif, qui ne comprend pas non plus pourquoi une telle haine entre leurs deux peules (pp. 232-233). Le grand-oncle Omr fait une grande fête pour Amine (p. 235).
Amine apprend quelques jours plus tard que Wissam s’est fait exploser dans une voiture contre un poste de contrôle israélien. En représailles, l’armée israélienne vient détruire la maison du grand-oncle Omr à coups de bulldozer. (pp. 237-239).
Faten, écœurée, part à Janin pour recevoir la bénédiction du cheikh Marwan avant de mourir en martyr (241). Amine tente de la retrouver pour la convaincre de ne pas le faire. Il se rend à la Mosquée où le cheikh doit parler.
Soudain, quelque chose tombe du ciel et consume tout (p. 244). Il est très gravement blessé. Son esprit divague. Il se rappelle son enfance. Il se souvient des paroles de son père : « On peut tout te prendre ; tes biens, tes plus belles années, l’ensemble de tes joies, et l’ensemble de tes mérites, jusqu’à ta dernière chemise - il te restera toujours tes rêves pour réinventer le monde que l’on t’a confisqué. »
Situation finale : Il faut relire les pages 7 à 11 pour comprendre la situation. Amine est en train de mourir. « Dans un dernier soubresaut, je m’entends sangloter… « Dieu, si c’est un affreux cauchemar, faites que je me réveille, et tout de suite..."
https://www.barbeypedagogie.fr/6-ressources-pedagogiques/romans/yasmina-khadra/
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------