Pagina's

David Diop

 International Booker winner David Diop: 'It's war that's savage, not the  soldiers' | Fiction in translation | The Guardian

David Diop

David Diop (Parijs, 1966) groeide op in Senegal. Hij staat aan het hoofd van de faculteit Letterkunde van de Universiteit van Pau, in het zuidwesten van Frankrijk. In zijn werk, zowel in romans als wetenschappelijke publicaties, onderzoekt Diop de Europese perceptie van het Afrikaanse continent en Afrikanen. Zijn debuutroman Meer dan een broer (2019) werd genomineerd voor alle literaire prijzen in Frankrijk en bekroond met de International Booker Prize, de Prix Goncourt des Lycéens en de Premio Strega Europeo. De vertaling van Martine Woudt werd door de studentenjury bekroond met de Europese Literatuurprijs. De roman stond wekenlang boven aan de Franse bestsellerlijst. Zijn nieuwe roman Reis zonder terugkeer wordt in vijftien talen vertaald en is genomineerd voor de Prix Goncourt en de Prix de l’Académie française.

https://www.uitgeverijcossee.nl/auteur/David-Diop-A263.php

-------------------------------------------------------------------------------------------- 

Dichters & Denkers Europese Literatuurprijs 2020

De dappersten

De vertelling van de Senegalese Alfa die tijdens de Eerste Wereldoorlog het Franse leger dient, is een monoloog op de grens van krankzinnigheid. In de loopgraven wordt hij een vriend van de dood.


Halverwege Meer dan een broer wordt de Senegalese soldaat Alfa Ndiaye gesommeerd om bij zijn Franse commandant te komen. Een tolk komt erbij en vertaalt: ‘De commandant zei dat je echt heel erg dapper bent, maar ook heel moe. De commandant zei dat hij je bewondert, je heel erg grote moed. De commandant zei dat je net als ik het oorlogskruis zult krijgen…’ Na alles wat je tot dan toe hebt gelezen weet je dat Alfa helemaal niet moe is en al helemaal niet zit te wachten op een oorlogskruis.

Al op de tweede bladzijde van David Diops voor de Europese Literatuurprijs genomineerde roman Meer dan een broer heeft Alfa die meer-dan-een-broer verloren: Mademba Diop, met wie hij opgroeide en samen uit Senegal vertrok om voor ‘het moederland’ Frankrijk te vechten en zo glorie (en een pensioen) te halen, werd door een Duitse soldaat gedood. De Duitser deed alsof hij dood was, en stak Mademba neer met zijn bajonet. Mademba smeekte zijn vriend Alfa om hem uit zijn lijden te verlossen, iets wat Alfa niet aandurfde. Dat vreet aan hem. En dus trekt hij eropuit: elke keer als het fluitje van zijn commandant klinkt rent hij naar de Duitsers en als het fluitje klinkt om zich weer terug te trekken blijft hij achter, op zoek, naar Duitsers. Om ze te gijzelen, te martelen en uit hun lijden te verlossen – zoals hij naliet bij zijn meer-dan-een-broer.

Het is moeilijk in te schatten of Meer dan een broer voor Martine Woudt een feest moet zijn geweest om te vertalen of juist een vreselijke klus: Alfa’s vertelling is namelijk een litanie, een opzwepende monoloog die zich op de grens van krankzinnigheid bevindt, vol herhalingen, bezweringen, opsommingen, verzonnen woorden, gruwelijk oorlogsgeweld en uitzinnige dan wel plastische metaforen. Vanaf een afstandje zien de loopgraven eruit ‘als de halfopen schaamlippen van een reusachtige vrouw. Een geopende vrouw die zich aanbood aan de oorlog, aan de granaten en aan ons, de soldaten.’

Alfa schaamt zich voor deze gedachten – voor de dood van Mademba zou hij ze nooit gedacht hebben. Zoals hij ook nooit met afgehakte handen terug zou komen naar de Franse linie. Eerst vinden zijn medesoldaten het een prachtig vertoon van bloeddorstigheid, ze spelen spelletjes met die handen. Een van hen bindt een hand op zijn helm, als een talisman. Maar gaandeweg gaan ze Alfa als een totem zien, een zwarte vloek. Dit is het moment dat zijn commandant ingrijpt en hem met een maand verlof naar een lazaret achter de linies stuurt.

Achter op Meer dan een broer staat dat dit Diops debuutroman is. Dat is het niet. In 2012 debuteerde hij met 1889, l’Attraction universelle, een verhaal dat zich afspeelde rond een zoo humaine, waarin zwarte mensen tentoongesteld werden. In een interview met Le Monde vertelde Diop dat zijn interesse werd gewekt door het idee dat aan het einde van de negentiende eeuw de culturen van de Afrikaanse volken door de Fransen voor het eerst serieus werden bestudeerd, maar dat ze altijd onderdanen bleven, nooit volwaardige burgers werden. Ze werden wel serieus genomen, maar alleen als Ander.

Wat dat betreft is er een lijn te trekken naar Meer dan een broer. David Diop (1966) werd voor de roman geïnspireerd door het boek La force noir van generaal Charles Mangin uit 1910. Mangin pleitte ervoor, mocht er een oorlog in Europa komen, om Afrikaanse soldaten in te zetten. Het Franse leger had ervaringen met Senegalese troepen in de koloniën en Mangin vond ze heldhaftig en bloeddorstig. En belangrijker, ze hechtten zo aan die reputatie dat ze geen bevel weigerden. Dat, én hun zwarte huidskleur, zou de Duitsers de stuipen op het lijf jagen, dacht de generaal.

Dit is precies wat Alfa Ndiaye aanvoelt in de loopgraven. Leidinggevenden vertellen dat de zwarte tirailleurs de ‘dappersten van de dappersten’ zijn, die voorgaan in de strijd, als eerste ‘ja’ roepen als het bevel komt om onbeschut de vijand aan te vallen. Maar Alfa snapt ook dat hij voor moet gaan omdat de Duitsers in de andere loopgraaf bang zijn voor ‘wilde negers, kannibalen en Zoeloes’. Alfa is dus niet alleen een soldaat, maar ook een symbool.

Dat symbool werkte overigens; in een oorlog waarin gifgasaanvallen gewoon werden en waar er werd gesproken van ‘de verkrachting van België’, vanwege de Duitse mishandeling van Belgische burgers, begonnen de Duitse legers te klagen over het inzetten van zwarte troepen door de Fransen. Het zou oneerlijk zijn, zeiden ze, om zo ‘de barbaren’ naar Europa te halen.

Alfa weet welk symbool hij dient, maar weet ook beter. Hij denkt: ‘Wat ik denk, is dat ze willen dat ik niet denk. Achter de woorden van de commandant zit het denkloze verscholen. Het Frankrijk van de commandant wil graag dat wij doen alsof we wilden zijn als hem dat goed uitkomt. Het wil graag dat wij wilden zijn omdat de vijand bang is voor onze kapmessen.’ De Senegalezen komen met hun kapmessen uit de loopgraven omdat ze bereid zijn die wilden te spelen, zegt Alfa. Ze weten wel beter, maar ze accepteren deze rol omdat ze zo kunnen laten zien dat ze gehoorzaam zijn. Het verschil tussen de andere Senegalezen en ik, denkt Alfa, is dat ik het niet speel. Hij gaat zo op in zijn gekte dat hij zelf ook gaat geloven dat hij een zwarte demon is.

Eenmaal in het lazaret geeft dokter François Alfa vellen papier waarop hij kan tekenen. Eerst tekent hij een vrouw – zijn moeder. Op het tweede vel tekent hij zijn vriend Mademba. Zo komen de verhalen los over zijn jeugd in Senegal, hoe zijn familie uit elkaar viel en hoe Mademba hem in zijn familie opnam. De toon van het verhaal verandert, wordt zachter, menselijker. Alfa wordt eerst afgewezen door het-mooiste-meisje-van-het-dorp Fary, omdat ze de eer van haar vader niet wil beschamen. Maar als ze weet dat Alfa naar het front gaat, houdt ze meer van hem dan van haar vaders eer. Alfa is er lyrisch over, op dezelfde naïeve manier als hij over geweld is: ‘Voor het eerst ben ik klaargekomen in het binnenste van een vrouw. Ik zweer je, voor het eerst. Ik zweer je dat het heel erg lekker is.’ (Ergens anders merkt hij op: ‘ik geloof dat ik van zwarte vrouwen houd’.)

Het verhaal van soldaten die dankzij ptss of ‘shell shock’, zoals het tijdens de Eerste Wereldoorlog heette, hun menselijkheid kwijtraken en weer moeten terugvinden is vaker verteld. Dat is bijna een genre op zich – van Siegfried Sassoons memoires tot bijvoorbeeld Pat Barkers memorabele Regeneratie-trilogie. Wat David Diop met zijn wonderlijk losgezongen en toch volkomen beheerste roman daaraan toevoegt, is het complexe idee dat om weer menselijk te worden, Mademba en Alfa zich van nog meer moeten ontdoen. Om überhaupt soldaat te worden moesten ze naar een vreemd land reizen, naar een vreemd koud klimaat, en moesten ze eerder al verschillende kanten van zichzelf opgeven. Om geaccepteerd te worden door de Franse ronselaars in Afrika moesten ze al groter en sterker en harder worden dan ze waren. Alfa heeft weinig om op terug te vallen, en dus valt hij half terug – ergens tussen het menselijke en het moordende in.

Het noodlot wacht, maar dat zal Alfa zelf ook beseffen, vanaf de eerste keer dat hij met getrokken mes de loopgraven uit rende en de ‘zware zaadkogels’ van de Duitsers ontweek. Hij is een vriend van de dood geworden, ‘haar handlanger, haar meer-dan-een-broer’.

https://www.groene.nl/artikel/de-dappersten

--------------------------------------------------------------------------------------------

 

Interview

Schrijver David Diop werpt een ander licht op de Verlichting: ‘Achter de grote principes schuilt een gewelddadige realiteit’

De Senegalees-Franse schrijver David Diop, winnaar van de International Booker Prize, toont in zijn nieuwe roman de kracht en keerzijde van de Verlichting. ‘De slavernij kon alleen bestaan door een gebrek aan gevoeligheid.’

Henk Pröpper

Het is drie uur ’s middags en in Café Marly, gelegen in een van de lange vleugels van het Louvre in Parijs, neemt de beau monde een koffie na het déjeuner. Welgestelde toeristen, onderuitgezakt in de kussens, vergapen zich aan de langsfladderende lichamen van modewezens die ze enkel uit glanzende bladen kennen. Tussen hen zit David Diop, auteur van de wereldwijd vertaalde roman Frère d’âme (Meer dan een broer, 2019) die zo onvergetelijk vertelt van het gruwelijke lot van zwarte soldaten die in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog belandden – Barack Obama zette het boek vorige zomer op zijn leeslijst.

Vanochtend is Diop uit Pau gekomen, waar hij 18de-eeuwse letterkunde doceert aan de plaatselijke universiteit, om te praten over zijn deze week verschenen roman Reis zonder terugkeer. ‘Maar straks reis ik weer terug naar mijn kinderen en mijn studenten.’

David Diop: ‘Mijn hoofdpersoon, de 18de-eeuwse botanicus Michel Adanson, was een man van zijn tijd. Het verslag van zijn reis naar Senegal bevat de gewone vooroordelen over het ‘zwarte continent’, maar mij valt ook zijn nieuwsgierigheid op, zijn openheid van geest.’ Beeld Lavinia Parlamenti
David Diop: ‘Mijn hoofdpersoon, de 18de-eeuwse botanicus Michel Adanson, was een man van zijn tijd. Het verslag van zijn reis naar Senegal bevat de gewone vooroordelen over het ‘zwarte continent’, maar mij valt ook zijn nieuwsgierigheid op, zijn openheid van geest.’Beeld Lavinia Parlamenti

David Diop werd in 1966 geboren in Parijs. Zijn schooltijd bracht hij door in Senegal, het land van zijn voorvaderen, waar zijn vader werk had gevonden. Op zijn 18de maakte hij de reis terug naar de Franse hoofdstad om te studeren aan de Sorbonne. ‘Geheel alleen ja, zoals alle andere studenten’, zegt hij met enige ironie.

Zijn blik is onderzoekend en verraadt een rustige discipline, humor ook, en een grote desinteresse in alles wat er niet toe doet. Hij praat zacht maar weloverwogen, als een docent die schrijver is geworden, zich intens bewust van wat woorden kunnen betekenen en teweeg kunnen brengen. Doordrongen ook van de kracht van de literatuur, hoe die de geest kan vervoeren en meeslepen in de tijd.

Recht voor ons op het drukke plein zien we de glazen piramide, modern en transparant symbool van het tijdperk dat Frankrijk het wereldtoneel beheerste, wetenschappelijk, cultureel en ook militair. Het museum, met al zijn schoonheid en de opeenhoping van kennis, is de uitstalkast van die geschiedenis, van haar grootsheid en haar ontwrichting.

We spreken over zijn studietijd in de jaren tachtig, de periode waarin Diop de 18de eeuw ontdekte. Hij schetst zijn fascinatie voor de eeuw van de Verlichting, voor de steeds driftiger zoektocht van mensen naar kennis en het systematiseren van die kennis, de poging alle materie te ordenen, alle soorten te classificeren. Het was ook de eeuw waarin het Westen ’s werelds rijkdommen almaar grootschaliger ging gebruiken en Afrika onder Europese machthebbers verder werd verdeeld. De eeuw waarin honderdduizenden mensen door de Fransen uit Afrika werden weggevoerd naar de Nieuwe Wereld, om daar als slaven te worden verkocht. De eeuw die de eeuw van de rede werd genoemd.

Reis zonder terugkeer speelt in die tijd en gaat over de jonge Franse botanicus Michel Adanson (1727-1806), die in 1750 voor onderzoek naar Senegal gaat en ontdekt dat het eiland voor de kust, Gorée, voor miljoenen tot slaaf gemaakten een plek van vertrek is, zonder terugkeer.

Hoe heeft u uw hoofdpersoon ontmoet?

‘De laatste jaren heb ik me in mijn wetenschappelijke onderzoek vooral op de 18de eeuw gericht, eerst op de filosofie, later ook op de verhalen van mensen. Ik ontwikkelde een voorliefde voor reisverslagen, omdat die vaak een bijzonder mengsel zijn van objectieve waarnemingen en uitingen van gevoelens. Eigenlijk kwam het vooral door de titel dat ik het reisverslag van ene Michel Adanson ging lezen: Voyage au Sénégal, immers het land waar ik vandaan kom.

‘Adanson bleek een bijzondere figuur, heel ambitieus, die in 1748 op jonge leeftijd, op zijn 23ste, naar Senegal was gereisd en van die reis verslag had gedaan. Hij was al vroeg geïnteresseerd in de verschijnselen van de natuur, liep op zijn 14de rond met een microscoop, en hij was de aller­eerste Franse wetenschapper die belangstelling toonde voor de ­onbekende wereld van Afrika.’

Die onbekende wereld wilde hij in alle opzichten in kaart brengen.

‘Ja, en meer nog. Adanson had de ambitie lid te worden van de Koninklijke Academie van Wetenschappen van Parijs en wilde daar zo ongeveer alles voor doen. In die tijd beheerden de broers Jussieu de Jardin du Roi in Versailles, wat later het Museum voor Natuurlijke Historie is geworden. Zij beslisten over de carrières van wetenschappers en zagen wel wat in hem. En zo werd de jonge naturalist Michel Adanson als commies van de Indische Compagnie naar Senegal gezonden, waar hij ruim vier jaar verbleef. In 1757, drie jaar na zijn terugkomst, publiceerde hij zijn reisverslag, dat deel had moeten uitmaken van een veel groter geheel: De natuurlijke geschiedenis van Senegal.

‘Adanson was een systematicus in een tijd dat men heilig geloofde in kennis door ordening en classificatie. Hij wilde al zijn kennis, alle kennis van de planten- en dierenwereld encyclopedisch samenbrengen in een boek, of eigenlijk een reeks boeken, een onmogelijke opdracht die niettemin zijn levenswerk was. Heroïsch en tragisch. Zijn briljante en toch ook blinde arbeidsdrift maakte hem, naast zijn onderzoekende geest en ontdekkingslust, voor mij zo interessant. Een figuur uit een roman.’

Hij stapte uw roman binnen?

‘Hij werd er de motor van, want uit zijn verslag en zijn nagelaten geschriften blijkt dat hij in alles geïnteresseerd was. Niet alleen in flora en fauna, ook in samenlevingen en mensen. Hij was botanist en zoöloog, maar ook etnograaf en geograaf. In zijn aantekeningen vond ik zijn diepe belangstelling voor mensen terug, de trots dat hij daar vrienden had gemaakt en zelfs zwarte prinsen had leren kennen. (Ironisch) Hij was dus veel meer dan een wetenschapper.’

Klinkt er een zekere verwondering in uw woorden door?

‘Ja misschien, maar let wel: Adanson was zoals iedereen een man van zijn tijd. Zijn verslag bevat de gewone clichés en vooroordelen over het ‘zwarte continent’, maar in het algemeen valt mij zijn nieuwsgierigheid op, zijn openheid van geest. Zo is hij oprecht verbaasd over de taal die daar wordt gesproken, het Wolof, nog altijd de grootste taal van Senegal. Hij ontdekt de schoonheid van die taal, de precisie en compactheid ervan, en leert die ook spreken, want alleen zo kan hij, geleid door plaatselijke genezers, doordringen in de wereld van de inheemse planten met hun lokale namen. Dat een andere taal dan het Frans de wereld kon beschrijven, was een soort openbaring. Dit alles maakte dat dit relaas voor mij tot de wereld van de fictie ging behoren.’

Eigenlijk ontdekt ook uw romanfiguur de fictie.

‘Inderdaad, in zijn reisverslag zie je hoe hij tot het voor hem verrassende inzicht komt dat er soms emotionele en menselijke verklaringen nodig zijn om de dingen te begrijpen, waar een strikt wetenschappelijke verklaring niet voldoet. Ik trek dat door in mijn roman. Ik laat hem in de laatste maanden van zijn leven zichzelf herontdekken: ik zet hem aan het schrijven. In wat ik zijn Cahiers noem, die hij zijn dochter Aglaë nalaat, vertelt hij het diepere, persoonlijke verhaal van zijn reis.

‘Dat niet-officiële verhaal is als een geheime missie naar alles wat tot op dat moment verborgen was gebleven. Het romantische verhaal dat zijn hele verdere leven, zijn karaktervorming en gemoedstoestand bepaalde, vol van de ambitie, de discipline, de koude wil die hem zo kenmerkten. Hij geeft zich bloot in dat schrijfproces, wat voor een ouder niet gemakkelijk is tegenover een kind.’ 

Het is gemakkelijker je aan je werk over te geven.

‘Als je uitsluitend het encyclopedie-lemma over Adanson leest, ontstaat het beeld van een werklustig maar niet geheel geslaagd en vergeten man, al zijn de baobabbomen, een schildpad en een bijensoort naar hem vernoemd. Ik wilde dat de lezer, op de schouders van Aglaë, hem zou betrappen op zijn menselijkheid. En zo heb ik de roman ook gecomponeerd, via de overdracht van zijn verhaal aan zijn dochter komt het ook bij de lezer.

‘Zij moest zijn verhaal eerst ontdekken, verstopt in een kastje dat hij haar naliet, om het bij de lezer te doen belanden. Als zij minder van hem had gehouden en zij niet op zoek was gegaan naar persoonlijke sporen van hem, dan was het wellicht altijd verborgen gebleven. De overdracht vindt dus plaats door de liefde, dat is voor mij het centrale thema. Aglaë had overigens ook zelf belangstelling voor de botanica en legde nog voor Adansons dood een bomentuin aan bij het kasteel Balaine. Dat arboretum bestaat nog altijd.’

David Diop: ‘De slavernij is niet het onderwerp, die vormt hooguit een gruwelijk decor. Mijn verhaal bevindt zich op een ander, symbolischer niveau.’  Beeld Lavinia Parlamenti
David Diop: ‘De slavernij is niet het onderwerp, die vormt hooguit een gruwelijk decor. Mijn verhaal bevindt zich op een ander, symbolischer niveau.’Beeld Lavinia Parlamenti

Aglaë speelt een belangrijke rol in de constructie van de roman. Wat is dat een boeiende persoonlijkheid!

‘Ze is een feminist avant la lettre, een ontwikkelde en vrije vrouw die haar eigen weg gaat en haar eigen wereld inricht. Ze bekommerde zich niet om wat ze hoorde. Ze is niet alleen tweemaal gescheiden, ze had ook een kind zonder dat ze was getrouwd met de vader, de architect die kasteel Balaine restaureerde.’

Ja, ik dacht zoiets tussen de regels te lezen.

Diop lacht. ‘Ik heb dat niet uitgeschreven, die aantrekkingskracht hangt in de lucht. Dat is het plezier en de kunst van het schrijven.’

Maar die Cahiers hebben dus nooit bestaan?

‘Nee, ik wilde een oude romantechniek gebruiken die past bij de tijd waarin de roman speelt: een geheim manuscript wordt teruggevonden en toont de geschiedenis in een ander daglicht met zijn onthullingen en openbaringen.’

Centraal in de roman staat de liefde van Adanson voor de genezeres Maram. Intussen vertelt u subtiel het verhaal van de slavernij. Waarom zo subtiel?

‘De slavernij is eenvoudigweg niet het onderwerp, die vormt hooguit een gruwelijk decor, en misschien wel des te onmenselijker omdat die praktijken zo vanzelfsprekend lijken. Mijn verhaal bevindt zich op een ander, symbolischer niveau. Voor mij is Adanson meer dan de historische persoon zelf; hij is vooral de vertegenwoordiger van de geest van de Verlichting, van de filosofie en de encyclopedie.

‘Ik laat hem een jonge zwarte vrouw ontmoeten, de genezeres Maram, die net als hij de geheimen van de natuur onderzoekt en kent, maar, zo bemerkt hij, op een heel andere wijze dan hijzelf. Veel minder objectief, veel meer vanuit het idee dat er een directe verbinding bestaat tussen de natuur, de mens en de menselijkheid. Dat is een heel andere vorm van rede, en die grijpt hem aan, wijst hem op een tekort. Als hij Maram op gewelddadige wijze verliest, kan hij dat naar Europees model alleen vergeten door heel hard en gedisciplineerd te werken. Maar dat lukt nooit helemaal.’

U werpt dus een nieuw licht op de Verlichting?

‘Achter de grote principes van de Verlichting schuilt een gewelddadige realiteit. De slavernij kon alleen bestaan door een fundamenteel gebrek aan essentiële gevoeligheid. Classificeren, ordenen en indelen is nog geen kennen. Het bijzondere van Adanson is dat hij zich wel degelijk openstelt en gevoelig is voor het andere en onbekende, zonder te oordelen.

‘Des te pijnlijker is dat hij zichzelf na terugkomst in Parijs veroordeelde tot zijn hoogstpersoonlijke wetenschappelijke encyclopedie, die zo ongeveer alle natuurlijke kennis moest bevatten. Een illusie waaraan Adanson zich vijftien uur per dag wijdde, gedurende meer dan veertig jaar. Dat deed hij op zijn hurken, zoals hij in Senegal had geleerd, terwijl hij intussen zijn gezin, zijn vrouw en dochter vergat. Maar uiteindelijk was hij een humaan systematicus, zoals ik probeer duidelijk te maken via zijn Cahiers.’

In uw roman speelt Orfeo ed Euridice, de schitterende opera van Gluck, een beslissende rol bij zijn besluit die Cahiers te gaan schrijven.

‘Naar ik heb begrepen heeft Adanson maar eenmaal in zijn leven een operahuis bezocht. Maar het is historisch dat hij weende toen hij passages uit Orfeo ed Euridice hoorde. Ik zag het als mijn opdracht uit te zoeken waarom hij zo geroerd was door die muziek, en ik bedacht dat het moest zijn omdat hij Maram had liefgehad en haar had verloren.

Orfeo ed Euridice is niet zomaar een opera, hij gaat over de passage tussen leven en dood en dat is precies de ruimte die ik in deze roman wilde onderzoeken. De paar seconden die Adanson gelukkig was met Maram, maakten het waard om te leven, en dat is wat hij zijn dochter wil doorgeven. En die overdracht is ook precies de macht van de kunst.’

Dat klinkt romantisch en idealistisch. Maar u sluit het boek af in een heel ander, realistischer register.

‘Ik wil laten zien dat het idee van overdracht heel mooi is, maar niet iedereen is er te allen tijde rijp voor. Dingen kunnen alleen maar worden doorgegeven als de ontvanger er gevoelig voor is en ervoor openstaat. Daar is soms tijd voor nodig, aandacht. Dat is ook wat me aantrekt in de filosofie van Diderot, van de 18de eeuw, de zin van didactiek en het belang van de dialoog. Je kunt aandacht niet afdwingen per decreet. Daarom is de roman zo’n fascinerend vehikel, een voortdurend gesprek met de lezer.’

null Beeld Cossee

Beeld Cossee
 
https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/schrijver-david-diop-werpt-een-ander-licht-op-de-verlichting-achter-de-grote-principes-schuilt-een-gewelddadige-realiteit~b32dfc6d/ 
----------------------------------------------------------------------------------
 
David Diop maakt indruk met nieuwe roman over de Franse koloniale tijd

 

Nederland leerde de Frans-Senegalese auteur David Diop enkele jaren geleden kennen met zijn roman Meer dan een broer, een indrukwekkende vertelling over een stukje Frans-koloniale geschiedenis, die werd bekroond met onder meer de Europese Literatuurprijs en de International Booker Prize.

Ook zijn goed ontvangen nieuwe roman, Reis zonder terugkeer, of de verborgen cahiers van Michel Adanson is een belangrijk boek over een niet al te fraai deel van de Franse koloniale geschiedenis: de slavernij.

Het begint met de schitterende sterfscène van de hoofdpersoon, botanicus Michel Adanson, in het jaar 1806. Zijn verkalkte gewrichten zijn ‘verwrongen als wijnranken’ en zijn organen geven het langzaam op. De inwendige kraakgeluiden die zijn stervende lichaam maakt, doen hem terugdenken aan een bosbrand die hij ooit aanstak in Senegal, waar hij verbleef om onderzoek te doen naar Afrikaanse flora.

Schrijver David Diop ©Fugaces/Alice Joulot

Na Michels dood vindt zijn dochter Aglaé zijn dagboeken, waarin hij haar vertelt over die reis, die een beslissende wending gaf aan zijn leven. Zó beslissend dat hij met Aglaé eigenlijk nooit een goede band heeft kunnen opbouwen.

Ontdekkingen in de bush

Op zijn 23e vertrekt Michel Adanson naar het eiland Saint-Louis in de hoop daar planten te ontdekken en zo zijn naam als botanicus te vestigen. Maar hij ontdekt er ook iets anders, namelijk dat Franse bevelvoerders honderden Afrikaanse mensen verkopen als slaven aan Amerika. Als hij hoort van Maram, een tot slaaf gemaakte jonge vrouw die zou zijn teruggekeerd van die ‘reis zonder terugkeer’, raakt hij geïntrigeerd en gaat hij naar haar op zoek.

Maram, een genezeres gehuld in de huid van een enorme slang, blijkt een bijzondere en ook een heel mooie vrouw te zijn. Michel wordt hopeloos verliefd op haar. Een liefde die geen toekomst heeft, want zij is immers een zwarte Afrikaanse en hij een witte Europeaan. Zijn komst zet een catastrofe in gang. ‘Ik was haar Orpheus, zij was mijn Euridyce.’ Net als in de beroemde mythe verliest Adanson zijn geliefde onherroepelijk aan de dood.

Of dit tragische liefdesverhaal zich werkelijk heeft afgespeeld in het leven van de historische persoon Michel Adanson of niet, Diop voert zijn personages met kracht ten tonele. Een meeslepend verhaal met een verrassend addertje onder het gras aan het slot.

 https://cultureelpersbureau.nl/2022/04/david-diop-maakt-indruk-met-nieuwe-roman-over-de-franse-koloniale-tijd/

--------------------------------------------------------------------------------------------

Het onbekende en het bekende

David Diop weet in zijn romans de eenzijdigheid van onze blik op de verhouding tussen Europa en Afrika te doorbreken, aan te vullen en te nuanceren. Centraal staat de gedeelde geschiedenis van Frankrijk en Senegal.


Reis zonder terugkeer is de derde roman van de Frans-Senegalese schrijver David Diop, die met Meer dan een broer, gepubliceerd in 2018, in één klap internationale bekendheid verwierf. Na de prestigieuze Prix Goncourt des Lycéens in eigen land volgden de International Booker Prize, de Premio Strega Europeo en hier in Nederland ook nog eens de Europese Literatuurprijs.

Diop debuteerde in 2012 met 1889, l’Attraction universelle bij uitgeverij L’Harmattan, die zich enigszins aan de periferie van de Franse literaire wereld bevindt. Deze keuze laat zich wellicht verklaren door het feit dat L’Harmattan zich in het verleden vooral richtte op de publicatie van het werk van Franstalige schrijvers uit Afrika. Inmiddels behoren veel van deze schrijvers, zoals Ahmadou Kourouma uit Ivoorkust, Alain Mabanckou uit Congo-Brazzaville en Mariama Bâ uit Senegal, tot de klassieken van de moderne Franse literatuur en hebben zich daarmee een plaats verworven in de fondsen van de grote literaire uitgevers.

1889, l’Attraction universelle speelt tijdens de hoogtijdagen van het Franse koloniale bewind in Senegal. Hoewel de Franse aanwezigheid in dit West-Afrikaanse land al teruggaat tot de zeventiende eeuw, slaagden de Fransen er pas in de jaren 1850-1860 in om het daadwerkelijk onder koloniaal bestuur te brengen. In 1960 verkreeg Senegal zijn onafhankelijkheid onder presidentschap van de staatsman en dichter Léopold Sédar Senghor – de eerste Afrikaan die werd toegelaten tot de prestigieuze Académie française.

In 1889 vertrekt een delegatie Senegalezen op officiële uitnodiging van de Franse gouverneur van de kolonie naar Parijs, waar dat jaar de Wereldtentoonstelling zal plaatsvinden. Pas na aankomst in de hoofdstad van het moederland ontdekken de leden van de groep – drie vrouwen, zeven mannen en een kind – dat ze niet als deelnemers aan een conferentie zijn uitgenodigd, maar als tentoonstellingsmateriaal, als exotische curiositeit. Tot hun ontsteltenis worden ze als ontwikkelde stedelingen min of meer geïnterneerd in een slechte replica van een Afrikaans dorp, waar van hen wordt verwacht dat ze voor het toegestroomde publiek hun traditionele ambachten en pittoreske gebruiken demonstreren. Net als hun lotgenoten uit de andere Franse koloniën in Afrika en Azië maken ze ongewild deel uit van een zogenaamde zoo humain, een menselijke dierentuin – zo racistisch als maar kan. De laatste keer dat zo’n zoo humain te zien was, was tijdens de Brusselse Wereldtentoonstelling van 1958. De voor die gelegenheid ingevlogen handwerkslieden uit Congo, dat toen nog een Belgische kolonie was, keerden voortijdig terug naar huis, omdat ze zich ergerden aan de wijze waarop het publiek hen bejegende.

Ook de Senegalezen in de roman van Diop tekenen protest aan tegen de wijze waarop ze door de Franse overheid zijn gemanipuleerd. Als gevolg daarvan wordt hun echter eerst hun Franse staatsburgerschap ontnomen, waarna ze in handen vallen van een circusexploitant uit Bordeaux, die hoopt om met hun aanwezigheid zijn armzalige menagerie, bestaande uit een mottige leeuwin en een paar zieke aapjes, meer cachet te geven. Na een dramatisch verlopen bootreis keert slechts een deel van het gezelschap ten slotte weer behouden terug in de Senegalese havenstad Saint-Louis, waaruit ze een jaar eerder met zulke hooggespannen verwachtingen naar de metropool (van de kolonie) waren vertrokken.

Met Meer dan een broer liet Diop zich opnieuw inspireren door de gedeelde, koloniale geschiedenis van Frankrijk en Senegal. Maar anders dan in zijn debuut, waarin de breed uitgesponnen, historische context, hoe belangwekkend ook, het fictionele karakter van de tekst enigszins in de weg zit, vormt deze tweede roman wat betreft beknoptheid en dramatiek een absoluut meesterwerk. De verteller, Alfa Ndiaye, maakt deel uit van de befaamde Senegalese tirailleurs, de zwarte soldaten die zich tijdens de Eerste Wereldoorlog – en trouwens ook tijdens de Tweede – als onderdeel van het Franse koloniale leger onderscheidden door hun moed en onverschrokkenheid. Hoewel zij in de jaren na de oorlog in het moederland een geliefd onderwerp vormden voor kinderboeken en reclamecampagnes, bestaan er nauwelijks getuigenissen van deze soldaten uit de eerste hand. Hun ervaringen ontbreken zodoende veelal in het narratief van de Grote oorlog, zoals dat de geschiedschrijving in Frankrijk lange tijd heeft beheerst.

Tegen deze achtergrond kunnen we Meer dan een broer beschouwen als een postkoloniale roman waarin Diop gebruikmaakt van de literatuur om de eenzijdigheid van onze blik op de verhouding tussen het Europese en het Afrikaanse continent niet alleen te doorbreken, maar het bestaande beeld ook aan te vullen en te nuanceren. Om een stem te geven aan deze veelal anoniem gebleven getuigen van een van de grootste massaslachtingen uit de twintigste eeuw, koos Diop voor een vertelvorm die wat betreft de stijl sterk verwant is aan die van de griots – de traditionele verhalenvertellers die in de Senegalese samenleving nog altijd een rol van betekenis spelen. Een belangrijk bestanddeel van deze orale literatuur is de herhaling. In geschreven vorm verhoogt deze stijlfiguur niet alleen het authentieke karakter van Alfa Ndiaye’s treurzang over zijn gesneuvelde medesoldaat en hartsvriend Mademba Diop, maar draagt deze ook in belangrijke mate bij aan de poëtische kracht van de roman.

Via de oorlogservaringen van deze ongeletterde Senegalese strijder werpt Diop een fel licht op de wijze waarop de vermeende barbaarsheid van deze zogenaamde wilden door het Franse opperbevel werd uitgebuit. Alfa en zijn vriend krijgen de opdracht om letterlijk als ‘wilden’ tekeer te gaan, om zo de Duitse soldaten, die niet gewend zijn aan de aanwezigheid van zwarte soldaten binnen hun gelederen, de stuipen op het lijf te jagen. Zoals Dick van Galen Last beschrijft in zijn informatieve studie over de Senegalese tirailleurs (De zwarte schande: Afrikaanse soldaten in Europa, 2012) stuurde Frankrijk na de overwinning door de geallieerden in 1918 met opzet zwarte soldaten naar Duitsland voor de bezetting van het Rijnland, om zo de vernedering van de verliezers compleet te maken.

Het westerse superioriteitsgevoel lag eveneens ten grondslag aan het onderscheid dat als vanzelfsprekend werd ervaren tussen, enerzijds, de ‘beschaafde’ barbaarsheid van een oorlog waarvan de spelregels door de Europeanen waren bepaald – zoals het standrechtelijk executeren van soldaten die vanaf een bepaald moment weigerden zich nog langer te laten gebruiken als kanonnenvoer – en, anderzijds, de ‘onbeschaafde’ barbaarsheid van Alfa Ndiaye. Wanneer blijkt dat hij naar voorouderlijk gebruik de handen van zijn gedode tegenstanders afhakt om ze als totems te prepareren en te koesteren, wordt hij vanuit de loopgraven overgebracht naar een psychiatrische kliniek. Heeft hij, overmand door schuldgevoel en verdriet over het verlies van zijn wapenbroer werkelijk zijn verstand verloren of is het de angst van de Fransen voor zijn anders-zijn die, in plaats van zijn loyaliteit en heldenmoed, in laatste instantie zijn lot bepaalt?

Via deze deur naar het niets kwamen de tot slaaf gemaakten, zonder een glimp van de buitenwereld te zien, direct in het ruim van een schip terecht, bestemd voor Amerika

Voor zijn nieuwste roman, Reis zonder terugkeer, heeft Diop zich opnieuw laten inspireren door de gedeelde geschiedenis van Frankrijk en Senegal. Ditmaal keert hij naar de achttiende eeuw. De hoofdpersoon is een historische figuur, de natuuronderzoeker Michel Adanson (1727-1806), die in de jaren 1749-1754 door Senegal trok om de daar aanwezige flora te bestuderen. Zijn herinneringen hebben de vorm van een fictief dagboek dat hij heeft nagelaten aan zijn dochter, Aglaé. Ook deze Aglaé Adanson (1775-1852) heeft werkelijk bestaan. Ze trad in de voetsporen van haar vader en richtte in de buurt van de stad Nevers een botanische tuin in, l’Arboretum de Balaine, die nog altijd intact is.

Adanson bezoekt Senegal nadrukkelijk als wetenschapper en probeert zo veel mogelijk afstand te bewaren tot zijn landgenoten, die zich vanuit de handelsposten Saint-Louis en Gorée bezighouden met de lucratieve trans-Atlantische driehoekhandel, waarbij naast goud en ivoor ook tot slaaf gemaakten vanuit West-Afrika naar de Franse koloniën in Amerika werden verscheept. Zoals Tzvetan Todorov het heeft beschreven in zijn klassieke studie over de historische ontwikkeling van het begrip diversiteit (Nous et les autres, 1989), plaatst Diop hier de reiziger als idealist tegenover de reiziger als profiteur, die de naïveteit van de inheemse bevolking uitbuit in zijn eigen voordeel. Adanson slaagt er echter niet in om vast te houden aan zijn positie van onafhankelijk onderzoeker: ‘Ik maakte die reis naar Senegal om planten te ontdekken, en ik ontmoette er mensen’, zo noteert hij in zijn dagboek.

De confrontatie met een andere cultuur en andere gebruiken doet hem inzien hoe relatief de westerse beschaving is. Zijn geloof in de filosofie van de Verlichting krijgt een gevoelige knauw wanneer hij ongewild betrokken raakt bij het drama van de slavenhandel. Hij probeert Maram, de inheemse vrouw op wie hij verliefd is, voor deportatie naar de Franse Antillen te behoeden, maar ze overleeft haar vluchtpoging niet. Adanson keert gedesillusioneerd terug naar Frankrijk. Hij beseft dat zijn reis voor niets is geweest en noch hemzelf, noch de wetenschap ook maar iets heeft opgeleverd:

‘En toen ik op 4 januari 1754 in de haven van Brest aankwam was de winter zo streng dat alle struiken, en zelfs de zaden bedoeld voor de exotische beplantingen in de Jardin du Roi, waren bevroren. Een papegaai met gele en groene veren, die ik in Parijs meende te kunnen acclimatiseren, ging ook dood. Zelf had ik een ijskoud hart en was niet meer dezelfde.’

In de Nederlandse titel, Reis zonder terugkeer, is een essentieel bestanddeel van de oorspronkelijke Franse titel, La porte du voyage sans retour, helaas verloren gegaan. Want die historische deur, die overigens wel staat afgebeeld op het omslag van de vertaling, speelt niet alleen een essentiële rol in de roman, maar is ook beladen met historische betekenis. Deze deur bevindt zich namelijk aan de zeezijde van de kelderverdieping onder ‘het huis van de slaven’ (la maison des esclaves) op het eiland Gorée bij Dakar. De naam van het eiland, een verbastering van het Nederlands ‘goede rede’, herinnert aan de kortstondige aanwezigheid, rond 1677, van de Hollanders op het eiland, voordat het afwisselend in Franse en Engelse handen kwam. Tegenwoordig trekt ‘het huis van de slaven’ als plaats van herinnering aan de trans-Atlantische slavenhandel zo’n vijfhonderd bezoekers per dag. Hoewel recent historisch onderzoek heeft uitgewezen dat het aantal tot slaaf gemaakten dat vanuit hier naar de Nieuwe Wereld werd verscheept, vergelijkenderwijs althans, betrekkelijk gering was, ontkomt geen enkele bezoeker aan het verstikkende gevoel dat je bekruipt wanneer je komend uit een van de cellen in het donkere keldergewelf ineens oog in oog staat met de zee. Via deze deur naar het niets kwamen de tot slaaf gemaakten, zonder zelfs een glimp van de buitenwereld te zien, direct in het ruim van een schip terecht, met bestemming Amerika.

Vergeleken met het werk van sommige andere postkoloniale schrijvers schetst Diop een opvallend genuanceerd beeld van de interactie tussen Afrikanen en Europeanen ten tijde van de slavenhandel. Hij is er duidelijk niet op uit om het dominante, westerse vertoog met betrekking tot de Ander onderuit te halen of te parodiëren. Wel ruimt hij binnen het reisverslag van zijn verteller, een Fransman uit de tijd van de Verlichting, een belangrijke plaats in voor wat we kunnen beschouwen als een zwarte tegenstem. Dat geldt in de eerste plaats voor het personage van Maram, een vrouw van de Wolof-stam, en ook voor de beschrijving van de wijze waarop de verschillende Senegalese personages zich verhouden tot de hen omringende natuur.

De milde toonzetting van Diops roman brengt de recente uitspraak van een andere Franstalige schrijver uit Afrika in herinnering, de Congolees Alain Mabanckou. Tijdens zijn lezing in Amsterdam, ter gelegenheid van ‘De staat van de Europese literatuur’, half juni dit jaar, waarschuwde hij ervoor om het Afrikaanse continent als één entiteit te beschouwen. Behalve een enorme diversiteit aan culturen bestaan er grote verschillen met betrekking tot de herinnering aan het koloniale verleden, terwijl ook de ontwikkeling die elk van deze landen sinds de onafhankelijkheid heeft doorgemaakt sterk uiteenloopt.

In dit verband is de geschiedenis van Senegal, waar David Diop als zoon van een Franse moeder en een Senegalese vader een groot deel van zijn jeugd doorbracht, inderdaad nogal uniek. Tijdens het Franse koloniale regime verkregen de bewoners van de vier belangrijkste gemeenten, Dakar, Gorée, Rufisque en Saint-Louis, het Franse staatsburgerschap. Doordat de koloniale overheersing niet langer dan een eeuw standhield en het proces van dekolonisatie vreedzaam verliep, stonden de eigen cultuur en religie, anders dan bij de ontwortelde tot slaaf gemaakten in de Nieuwe Wereld, nauwelijks onder druk. Of, zoals de Ghanees-Britse filosoof Kwame Anthony Appiah schrijft in zijn klassieker In My Father’s House (1992): ‘Aangezien wij als Afrikanen afkomstig waren uit culturen waarin zwarte mensen in de meerderheid waren en waar hun levens, ook in de koloniale tijd, zich grotendeels voltrokken binnen het kader van inheemse morele en cognitieve inzichten, hadden we geen reden om te denken dat we de minderen waren van witte mensen en als gevolg daarvan hadden we ook minder reden tot ressentiment.’

In Reis zonder terugkeer brengt de confrontatie met een wereld waar andere culturele waarden gelden, bij de verteller, Adanson, een groeiende twijfel teweeg aan de superioriteit van de westerse beschaving: ‘Wij voeren het onbekende altijd terug op het bekende. Dat zij geen stenen paleizen hebben gebouwd, is misschien omdat ze die niet nuttig vonden (…). De historische monumenten van de Senegalezen bevinden zich in hun verhalen, hun grappen, hun vertellingen, van generatie op generatie overgeleverd door hun geschiedzangers, de griots.’

Een echo van deze constatering vinden we in Diops debuutroman, waarin het enige kind dat deel uitmaakt van de Senegalese delegatie bij het passeren van de Eiffeltoren aan zijn grootvader vraagt: ‘Waar dient dat bouwwerk voor?’ De grootvader moet begrijpelijkerwijs het antwoord schuldig blijven, want de Eiffeltoren, die pas in de twintigste eeuw het symbool van Parijs werd, dient tot op de dag van vandaag geen enkel doel. Op deze wijze confronteert Diop zijn lezers met de megalomanie en de zelfoverschatting van het ‘beschaafde’ Westen, waarvoor het predicaat ‘primitief’ zeker niet zou misstaan.

 
 
https://www.groene.nl/artikel/het-onbekende-en-het-bekende
---------------------------------------------------------------------------------------

Interview

‘Kan de mens zijn lot alleen maar ondergaan of kun je het zelf beïnvloeden?’

David Diop In zijn derde roman stapt hij in het hoofd van een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. „In fictie zit een gevoeligheid die wetenschap niet heeft.”

Gedistingeerd is hij, in lichtgrijs pak en wit overhemd, hij spreekt ontspannen en met zachte stem. Hier zit een gerespecteerd wetenschapper en een gelauwerd romanschrijver. In zijn universitaire carrière specialiseerde David Diop (1966) zich in reisverhalen over Afrika uit de 18de eeuw, de eeuw van de Verlichting. Zijn tweede roman, Meer dan een broer (Frère d’âme), werd onder andere bekroond met de International Booker Prize, waardoor hij in één klap een internationale beroemdheid werd.

Diop werd geboren in Parijs en bracht in zijn jeugd een paar jaar door in Senegal. Zowel zijn wetenschappelijke werk als zijn romans cirkelen rond de cultuur en de geschiedenis van dat West-Afrikaanse land, waar zijn familie vandaan komt.

De roman die hem beroemd maakte gaat over de tirailleurs sénégalais, Afrikaanse soldaten die tijdens de Eerste Wereldoorlog voor Europa vochten, maar die zo zelden in de verhalen over die oorlog voorkomen. Diop: „Tijdens mijn universitaire werk stuitte ik op brieven die de soldaten naar huis stuurden. Het viel me op dat die heel onpersoonlijk waren, administratief, over de gruwelijkheden van de oorlog schreven ze niets. Hoogstens indirect, als iemand bijvoorbeeld aan zijn broer schreef: kom niet. Waarschijnlijk deden ze dat vanwege de censuur. Toen kreeg ik zin om in het hoofd van zo’n Senegalese soldaat te stappen.”

Voor zijn derde roman, Reis zonder terugkeer (La porte du voyage sans retour), verplaatste Diop zich in een Franse botanicus die in 1750 naar Senegal reist. Deze Michel Adanson wijdt zijn leven aan het determineren van flora en fauna die hij samen wil brengen in een allesomvattende encyclopedie. Hij is bovendien gefascineerd door een verhaal over een Senegalese vrouw die uit de slavernij zou zijn teruggekeerd – iets wat in die tijd onmogelijk werd geacht. Reis zonder terugkeer is zo een biografisch reisverhaal en een avonturenroman ineen. Maar het is ook een boek over de eeuw van de rede, waarin de wereld door encyclopedisten in systemen werd ondergebracht en waarin meten weten werd.

Hoe kwam u op het idee voor deze roman?

„Mijn wetenschappelijke werk draait om reisverhalen over Senegal, uit de 18de eeuw. Ik heb er heel veel gelezen en bestudeerd. Op een gegeven moment vond ik Voyage au Sénégal, een reisverhaal geschreven door de botanicus Michel Adanson. Het is dus een historische figuur, die bekend was in zijn tijd. Notitieboekjes van hem bevinden zich in het Musée d’Histoire naturelle – een geweldige bron die mijn verbeelding aan het werk zette. Eerst heb ik zijn reisverhaal grondig bestudeerd, er een nummer van een wetenschappelijk tijdschrift aan gewijd. Ik heb in mijn jeugd een paar jaar in Senegal gewoond, voor ik ging studeren. In wat hij beschreef herkende ik veel.”

Wat herkende u bijvoorbeeld?

„Wat mij opviel was dat Adanson, een geleerde, zijn lichaam gebruikte om het ‘anders zijn’ te onderzoeken. Hij proeft bijvoorbeeld couscous bereid met haai. Daarna schrijft hij: de eerste keer dat ik het proefde vond ik het niet lekker, maar je went eraan. Hij beschreef via zijn zintuigen een Senegal van drie eeuwen geleden en toch stond het heel dicht bij het land dat ik kende. Ik heb nooit haaiencouscous gegeten, dat bestaat niet meer. Maar ik herkende wel andere gerechten en specerijen die hij noemt. Ook ik proefde van het fruit dat hij beschrijft, herkende het uitzonderlijke zingen van de vogels. Hij heeft het ook over de apenbroodboom, de baobab. Hij wist dat je de bladeren ervan kunt koken, dat het sap ervan je tegen ziekten beschermt. Ik herkende dus een heel zintuiglijk universum.”

Adanson leefde in de Verlichting, de tijd waarin Diderot en D’Alembert bezig waren met hun beroemde Encyclopédie waarin ze alle wetenschappen en kunsten wilden vastleggen. In hoeverre lijken Michel Adanson en Denis Diderot op elkaar?

„Ze zijn zeker verwant, ze kenden elkaar ook. Adanson had een goede reputatie, hij heeft een paar lemma’s van de Encyclopédie geschreven. Het verschil tussen hen is dat Adanson in zijn benadering een filosoof was, gelovig, rooms-katholiek en Diderot atheïst. Maar er was wel een sterke intellectuele band tussen hen: ze hadden dezelfde verhouding tot kennis. Beiden accepteerden niets dat niet door ervaring, door experiment was bewezen. Dat is echt de geest van de Verlichting. Als je Adansons reisverhaal leest, zijn notities, zie je die benadering op iedere pagina.”

Mij vielen overeenkomsten op tussen Diderots beroemde boek ‘Jacques le fataliste’ en uw roman. In beide gevallen is er sprake van een ‘meester’ en zijn ‘knecht’ die op reis gaan, een kluwen verhalen die in elkaar haken, veel uitweidingen en een filosofische insteek.

„Zeker, ik heb dat boek grondig bestudeerd. Ik ben op Diderot gepromoveerd, om precies te zijn op het altruïsme bij Diderot. Hij onderschreef dat de mens in eerste instantie uit was op zelfbehoud, wat leidde tot egoïsme. Maar hij zag ook een andere wetmatigheid, namelijk altruïsme. Ieder mens had volgens hem ook een natuurlijke aanleg om zich om een ander te bekommeren. Dat sprak me aan. Diderots ‘meester en zijn knecht’ had ik bij het schrijven in mijn achterhoofd. Ik heb, net als hij, een paar scènes rond een paard geschreven.

„Het belangrijkste is natuurlijk dat mijn hoofdpersoon zich bezighoudt met dezelfde kwesties als Diderots Jacques: vrijheid en determinisme. Kan de mens zijn lot alleen maar ondergaan of kun je het zelf beïnvloeden? Kun je vooroordelen achter je laten? Al die vragen voedden Reis zonder terugkeer.”

Afgezien van Diderot lijken de vorm van uw verhaal en ook het taalregister op romans uit de 18de eeuw.

„Ik heb er veel aan ontleend. De verhalen die in elkaar haken bijvoorbeeld: iemand vertelt een verhaal dat iemand anders hem heeft verteld. Of het fenomeen dat uit één narratief een heel aantal andere narratieven voortkomt. Dat is typerend voor die eeuw. Verder heb ik ‘het gevonden manuscript’ gebruikt, denk bijvoorbeeld aan het Manuscript gevonden te Zaragoza van Jan Potocki. Ik heb het boek een beetje 18de-eeuws ingekleurd, maar niet de stijl gepasticheerd. Die staat te ver van ons af. Wel heb ik een redelijk hoog literair register gebruikt. Adanson is tenslotte een geleerde, ook in zijn reisverhalen schrijft hij heel goed.”

U gebruikt het woord ‘nègre’ zonder schroom. Heeft het geen negatieve bijklank voor u, zeker in deze tijd?

„Ik zet het woord in de 18de-eeuwse context. Ook in die tijd kon het weliswaar een beledigende connotatie hebben: de slavenhandelaren, de planters van toen associeerden het woord met ‘slaaf’. Maar als ik Adanson lees, gebruikt hij het zonder die negatieve ondertoon. Bij hem betekende het gewoon ‘negro’, zwart.”

U geeft uw botanicus een onderzoekende houding mee. Hij vraagt zich af of het feit dat Senegalezen geen stenen paleizen, kastelen of kathedralen bouwen, reden genoeg is om hen minderwaardig te vinden. Maar die ‘historische monumenten’ bevinden zich elders, schrijft hij.

„Ja, Adanson is echt een man van de Verlichting. Hij constateert dat die historische monumenten van Senegal behoren tot het immateriële erfgoed, dat mondeling wordt doorgegeven. Die kennis stond niet in marmer gehouwen, dus beschouwden Europeanen het als minderwaardig. Kocc Barma bijvoorbeeld was een Senegalese filosoof, die je een beetje kunt vergelijken met Nietzsche. Hij introduceerde een hele serie vertellingen, legenden en filosofische zegswijzen van een uitzonderlijke diepgang in de taal van alledag. Als je geen Wolof spreekt kun je dat allemaal niet begrijpen. Ik wilde dat Adanson dat wel zou vatten. Hij was een westerse etnoloog avant la lettre, de eerste die vermoedde hoe groot de lokale kennis was.”

Adanson slaagde erin de Senegalese cultuur beter te begrijpen. Was dat dankzij het feit dat hij zich de taal die er werd gesproken, het Wolof, eigen maakte?

„Adanson was naar Senegal gekomen om de planten die hij er aantrof te beschrijven en in zijn encyclopedie onder te brengen. Hij had wel een tolk, maar die kende alleen een commercieel vocabulaire, hij had er niets aan. Toen besloot hij het Wolof te leren, zodat hij zelf kon spreken met de lokale plantendeskundigen. Dat was zijn ene sleutel tot de Senegalese cultuur. De andere was zijn lokale reisgezel, Ndiak, de zoon van een inlandse koning. Hij fungeerde voor Adanson als ‘paspoort’, als vrijgeleide. In die tijd bestond Senegal uit verschillende koninkrijken die elkaar bevochten. De Europeanen zaten alleen aan de kust. Adanson had iemand nodig die hem tot gids kon dienen.”

Samen met Ndiak gaat Adanson op zoek naar een mysterieuze Senegalese vrouw die in het binnenland van Senegal zou wonen. Een vrouw die zou zijn teruggekeerd uit de slavernij. Wie is deze Maram?

„In de notities van Adanson vond ik een passage over een vreemdeling die probeerde een jong inlands meisje te verleiden. Meer had ik niet nodig om mijn verbeelding aan het werk te zetten: ik liet hem verliefd worden op een inlandse vrouw. Ze moest een mythisch personage worden, de tegenhanger van wat Adanson zelf vertegenwoordigt. Híj staat voor de toeëigening van de natuur, er heer en meester over worden, zoals Descartes het verwoordde. Zíj staat voor verzoening met de natuur, voor eerbied voor haar geheimen.”

Adanson is een workaholic, die nauwelijks aandacht heeft voor zijn dochter. Pas als ze volwassen is, een eigenzinnige, zelfstandige vrouw is geworden en een tuin gaat aanleggen, wil hij af en toe tijd voor haar vrijmaken. Na zijn dood laat hij zijn complete inboedel bij haar afleveren. In een verborgen laatje vindt ze een manuscript, het boek dat we lezen. Waarom die omweg?

„Ik wilde niet dat de overdracht van kennis van de ene op de andere generatie al te gemakkelijk ging. Ze moest er moeite voor doen om te vinden wat haar vader haar wilde doorgeven. En dat deed ze – uit liefde.

„ In een secretaire bewaar je je geheimen, je ‘secrets’ – letterlijk. Het is ook een metafoor voor bepaalde momenten uit de geschiedenis. Ze worden in een la weggestopt, ze verdwijnen. Als je ze tevoorschijn wilt halen, moet je echt je best doen.”

Vindt u dat er in onze tijd veel laden worden geopend?

„Sommige zijn opengetrokken, andere blijven dicht. Er liggen nog veel documenten onder het stof die niemand kent, allemaal elementen die de kennis van de geschiedenis van een land zouden verrijken. Je kunt je die toeëigenen, erover nadenken, schrijven. Maar je moet het wel echt willen.”

Uw werk komt duidelijk uit een wetenschappelijke bron. Waarom bent u romans gaan schrijven?

„In fictie zit een gevoeligheid die wetenschap niet heeft, je kunt emoties suggereren, opwekken. In fictie kun je lang vervlogen tijden verbeelden, je kunt herleiden wat mannen en vrouwen in een heel andere context hebben doorgemaakt. Dat is wat literatuur vermag.”


---------------------------------------------------------------------------------- 


----------------------------------------------------------------------------------------


Jan-Luc Godard

 

Necrologie

Jean-Luc Godard was het geheugen en het geweten van de cinema

Jean-Luc Godard (1930-2022) Er is cinema voor en na Jean-Luc Godard. De frontman van de Nouvelle Vague, latere pionier van de digitale cinema, herschreef de filmgeschiedenis elk decennium.

Jean-Luc Godard in 2010.
Jean-Luc Godard in 2010. Foto Reuters/ Christian Hartmann

Ergens ligt nu een nieuwe film op ons te wachten. Die is af. Of bijna af. Volgens Jean-Lucs Godards vaste medewerker Fabrice Aragno wordt het een terugkeer naar de bron, gedraaid op het medium waar het allemaal mee begon: analoge film. Maar de maker is dood. De Frans-Zwitserse filmmaker Jean-Luc Godard is dinsdag op 91-jarige leeftijd overleden in zijn woonplaats Rolle in Zwitserland.

Jean-Luc Godard werd in 1930 in Parijs geboren als zoon van een Zwitserse arts en de erfgename van een Franse bankiersfamilie. Na zijn schooltijd in het Zwitserse Nyon keerde hij terug naar Parijs, waar hij zich al snel ontpopte als de provocateur par excellence van de Franse filmwereld. De Franse President Emmanuel Macron noemde hem in een persoonlijk bericht de „grootste beeldenstormer van de Franse Nouvelle Vague”.

 
Lees ook: Godard trekt zich van niets of niemand iets aan

Geen ander cineast was zo belangrijk voor de manier waarop de filmkunst zich sinds de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld. Daarbij vernieuwde Godard ook zichzelf voortdurend. Hij had zo’n haat-liefdeverhouding met de kunstvorm, dat hij die steeds naar nieuwe hoogtes wist te tillen. Een cinema zonder Godard is daardoor moeilijk voorstelbaar: hij was zowel de luis in de pels van de filmkunst, de boze oom van Hollywood, als de grootste cinefiel die ooit heeft bestaan.

Brigitte Bardot en Jean-Luc Godard op de set van ‘Le Mepris’. Foto ANP / Gamma-Rapho Agence

Nouvelle Vague

Samen met François Truffaut en andere latere regisseurs groeide Godard op in de Cinématheque Française, een Parijse filmtempel waar in de naoorlogse jaren een enorme inhaalslag plaatsvond op het gebied van Amerikaanse en wereldcinema. Geïnspireerd door iconen als John Ford, Howard Hawks en Alfred Hitchcock, die in het Amerikaanse studiosysteem hun eigen handschrift konden ontwikkelen, formuleerden ze de zogeheten ‘auteurstheorie’, die filmmakers net als schrijvers als auteur van een oeuvre ziet. En ze brachten het in praktijk. De Nouvelle Vague was geboren.

De nieuwe filmgolf moest afrekenen met de keurige films van hun Franse voorgangers, en energiek en vol experimenteerlust de camera richten op de eigen generatie. Op de wereld buiten studio’s en decors. Heilige huisjes werden omver geschopt. Stilistische vernieuwingen ingevoerd. Kenmerkend is Godards uitspraak: „Een film heeft een begin, een midden en een einde, maar niet noodzakelijkerwijs in die volgorde.”

Trailer A bout de souffle

In zijn debuutfilm À bout de souffle (1960) introduceerde Godard bijvoorbeeld de jump-cut, een springerige montagestijl die shots in stukjes knipte, waardoor je het gevoel krijgt door de tijd te hinkelen. Het paste goed bij het existentialistische misdaadverhaal met rollen voor Jean-Paul Belmondo en Jean Seberg als het gedoemde liefdeskoppel. De jump-cut, de tegenspraak en de collage werden voor Godard ook een manier om grip te krijgen op het Europa van na de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, waarin de tijd uiteengeslagen was en Godard zich verantwoordelijk voelde voor hoe film gefaald had zijn „ethische rol te vervullen bij het getuigen over de ondenkbare barbaarse daden van de nazi’s”.

Op À bout de souffle volgde Le petit soldat (geproduceerd in 1960 maar pas uitgebracht 1963), een van de eerste Franse films die zich verhield tot de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog. Het was ook de eerste keer dat hij optrok met zijn latere echtgenote en muze Anna Karina. Ze zouden weer samenwerken aan Vivre sa vie (1962), waarschijnlijk een van zijn meest geliefde films. Karina speelt de aankomende actrice Nana die door omstandigheden gedwongen in de prostitutie belandt. Het deels geïmproviseerde en in lange takes gefilmde vrouwenportret bevat een van de meest aangrijpende scènes van de afgelopen eeuw. Het moment waarop Nana in een zo goed als lege bioscoop een scène uit Carl Th. Dreyers stille film La Passion de Jeanne d’Arc (1928) bekijkt en de tranen van actrice Maria Falconetti over lijken te vloeien in de tranen op het gezicht van Anna Karina zelf is van een grote puurheid. Er is op dat moment geen verschil meer tussen film, personage en toeschouwer.

Empathiemachine

Je kunt die scène niet bekijken zonder ook zelf diep geroerd te raken. Dat is essentieel voor cinema als empathiemachine. Godards films mogen dan vaak zelfreflexief zijn, Brechtiaans vervreemdend en de vervoering willen doorbreken, politiek geladen, ergerlijk intellectualistisch, vol met literaire, kunsthistorische referenties, maar ze zouden niet zo de tand des tijds hebben doorstaan, en blijvend van invloed zijn op steeds weer nieuwe generaties wereldwijd, als ze niet ook van dat soort zuivere momenten van verstilling en empathie zouden kennen. Bij Godard gaan voelen en denken hand in hand.

In een van zijn beroemdste films, Le mépris uit 1963 krijgt een jonge schrijver (Michel Piccoli) de kans om een filmscript naar aanleiding van de ‘Odyssee’ te schrijven voor filmdinosauriër Fritz Lang (nog een van Godards favorieten). Ondertussen wordt zijn werk verstoord door jaloezie over de verhouding die zijn door Brigitte Bardot gespeelde echtgenote al dan niet met de producent van de film zou hebben. De verwarrende, verwonderende en verwoestende relaties tussen mannen en vrouwen vormen in veel van Godards films een verhaalmotor.

Trailer Le mépris

Elk decennium leek Godard zich opnieuw uit te vinden. Na Week-end (1967) werden zijn films politiek uitgesprokener. Hij sprak zich uit tegen de oorlog in Vietnam (onder andere in Pierrot le fou uit 1965 en het collectief geproduceerde anti-oorlogspamflet Loin du Vietnam uit 1967). Hij was in films als Ici et ailleurs (1976 een pleitbezorger van de Palestijnse zaak (wat hem op verwijten van antisemitisme kwam te staan). Ook affilieerde hij zich met marxistische politiek, bijvoorbeeld in La Chinoise (1967), waarin hij zijn tweede echtgenote Anne Wiazemsky castte. Vanaf de jaren zeventig werd filmmaker en zijn laatste levenspartner Anne-Marie Miéville van invloed op de meer politieke, experimentele, soms bijna gedeconstrueerde films die hij in dat decennium maakte.

Hij begon te experimenteren met video, culminerend in het grootste ambitieuze episodische tv-werk Histoire(s) du Cinéma (1988-1999). Deze alternatieve filmgeschiedenis onderzoekt niet alleen het ontstaan van de cinema, maar ook hoe dit samenhangt met de grote gebeurtenissen van de twintigste eeuw. Het is een van de intrigerendste filmwerken die er is. Een doolhof van verwijzingen, woordspelingen en associaties. Een totaalkunstwerk dat de basis zou leggen voor Godards latere films Éloge de l’amour (2001, een mix van film en video), Notre musique (2004, over de belegering van Sarajevo tijdens de oorlog in ex-Joegoslavië), het associatieve, in Navajo-Engels ondertitelde Film Socialisme (2010), het in 3D gedraaide Adieu au langage (2014) en het later ook tot tentoonstelling uitgewerkte Le livre d’image (2018).

Jean-Paul Belmondo en Jean Seberg als gedoemd liefdeskoppel in À bout de souffle.

Er is een cinema vóór en een cinema ná Godard. Er zijn filmhistorici die zeggen dat de filmkunst in de jaren tot de Tweede Wereldoorlog al zijn belangrijkste ontdekkingen al had gedaan. Daarna lag het speelveld open voor Godard om de cinema binnenstebuiten te keren, soms bruut, soms liefkozend.

Academici wereldwijd discussiëren tot op de dag van vandaag over zijn esthetiek, zijn politiek, zijn kijk op vrouwen. Als in een periode van rouw wordt het nu tijd zijn werk te herinneren, te herzien, te herwaarderen. En om ons te realiseren dat met hem niet het geheugen en het geweten van de cinema van de twintigste en de eenentwintigste eeuw mag sterven. 

 

https://www.nrc.nl/nieuws/2022/09/13/jean-luc-godard-was-het-geheugen-en-het-geweten-van-de-cinema-a4141713