Pagina's

Jules Renard



Renard werkte als huisleraar en jurist en begon vanaf 1886 romans, verhalen en toneelstukken te schrijven. Hij schreef in de stijl van het naturalisme, exact, met veel gevoel, precisie en originaliteit.
In Frankrijk worden zijn toneelstukken (met name “Monsieur Vernet”, 1903) nog met regelmaat gespeeld. Bekend (en ook in het Nederlands vertaald) zijn verder “Zo zijn onze dieren; natuurlijke historietjes” (1896, een lichtvoetig geschreven reeks korte dierenverhalen, in veel uitgaven treffend geïllustreerd door onder andere Pierre Bonnard, Henri de Toulouse-Lautrec en Peter Vos (en bovendien voor een deel op muziek gezet door Maurice Ravel) en “Peenhaar” (1894, nostalgische belevenissen van een ondeugende jongen met rood haar).

Van blijvende waarde zijn ook zijn dagboeken gebleken (“Journal”, 1887-1910, in Nederland verschenen in de reeks Privé-Domein). Het dagboek van Renard is vanwege de ongelooflijke hoeveelheid “faits divers” en anekdotes weleens “de documentatie” genoemd bij het werk van Marcel Proust. Renard kon in enkele regels profielen schetsen zoals men die inderdaad bij Proust terugvindt.
Somerset Maugham en Julian Barnes waren bewonderaars van Renards dagboek.
 https://nl.wikipedia.org/wiki/Jules_Renard

-----------------------------------------------------------------------------------------------------------

Elk lot is te verkiezen boven het mijne; over peenhaar van Jules Renard

Jules Renard schreef zijn boek Poil de carotte uit woede jegens zijn moeder, een ijskoude vrouw die niet van hem hield en zijn leven ondraaglijk maakte. Onlangs werd de Nederlandse vertaling van het boek herdrukt. Is het waar dat Renards werk, zoals dikwijls wordt beweerd, eenvoudig is? Vergeet het maar, schrijft Charlotte Mutsaers. 'Er zijn maar weinig schrijvers die op zo'n behoedzame manier de meest intense gevoelens weten op te roepen.' Er zijn Blijf van mijn lijf-huizen maar geen Blijf van mijn hart-huizen. Op incest staat straf, terwijl de aanrander van de geest vrijuit gaat. Hoe zit dat, telt de geest minder dan het lichaam?
De literatuur houdt ons toch doorgaans een heel andere spiegel voor. 'Ik ben geboren met twee vleugels, waarvan een gebroken', schreef Jules Renard in 1889 in zijn dagboek. Vijf jaar later, hij was toen dertig jaar, verscheen zijn meest succesvolle boek Poil de carotte. Wie dat leest (en iedereen die het nog nooit heeft gelezen zou dat onmiddellijk moeten doen, zeker nu de levendige vertaling van Therese Cornips het Frans evenaart), beseft al gauw waarom hij zichzelf de droevige status van aangeschoten vogel heeft toebedacht.

Hier is iemand aan het woord die nog voor hij kon praten door zijn eigen moeder vleugellam werd gemaakt. Wiens hele wereldbeeld daarvan is doortrokken. Wiens ontwrichte gevoelens, reacties en drijfveren allemaal lijken voort te komen uit dat ene sinistere feit: een ijskoude en vijandige moeder. Uit Renards dagboek (een keuze daaruit verscheen in de reeks Prive-Domein) blijkt dat Poil de carotte regelrecht teruggaat op zijn eigen jeugd. Het gat dat hij ermee heeft willen dichten was echter bodemloos, want de vreselijke Madame Lepic zoals hij zijn moeder in het boek noemt, is zijn leven lang obsederend door zijn hoofd blijven spoken. Hij heeft er moedig en krachtig tegenop gebokst, maar toch kun je je niet aan het idee onttrekken dat het hem vroegtijdig heeft gesloopt. Enkele jaren na de publikatie van Poil de carotte voelt hij zich al een oude man: 'Mijn wilskracht krijgt rimpels.'
En op 46-jarige leeftijd geeft zijn getourmenteerde hart, die 'met dolken bezette cactus', het tenslotte op. Een jaar nadat zijn moeder hetzij door zelfmoord hetzij door een ongeluk verdronken was in een put. Zijn ongeneeslijk zieke vader had zich al enkele jaren eerder een kogel door het hart gejaagd met zijn jachtgeweer. Zo waren in een tijdspanne van ruim vijftien jaar alle drie de hoofdpersonen uit Poil de carotte door de dood of liever gezegd door het leven uitgerangeerd. Maar in het boek leven zij onverminderd voort en hoe!

De aanleiding tot het schrijven van Poil de carotte is buitengewoon direct geweest. In 1889 noteert Renard in zijn dagboek hoe zijn moeder zich gedroeg tegenover de vrouw met wie hij net getrouwd was: 'De ene keer vergat ze voor haar te dekken, een andere keer gaf ze haar een vuile vork, of ze liet, als ze de tafel afveegde, opzettelijk kruimels op de plaats van haar schoondochter liggen. Als het zo uitkwam veegde ze daar zelfs de kruimels van alle anderen bij elkaar. Bij herhaling hoorde je haar zeggen: 'Sinds dat vreemde mens hier rondloopt gaat alles mis.'
En dat vreemde mens was de vrouw van haar eigen zoon.'

Toen Renard vier jaar voor zijn dood zijn hele Journal nog eens overlas, noteerde hij bij deze passage in de marge: 'Deze houding tegenover mijn vrouw heeft me ertoe aangezet Poil de carotte te schrijven.'

Literatuur als wraakoefening? Ten dele waarschijnlijk wel, maar erg zoet zal die wraak in dit geval niet geweest zijn. Het was er een uit bittere noodzaak.

Gemis
Hoe slaagt iemand er in hemelsnaam in om zonder een enkele klacht en zonder zichzelf nadrukkelijk als slachtoffer voor te stellen het dodelijke gemis uit zijn eigen jeugd vorm te geven? Dat is het geheim van Poil de carotte en daarin schuilt de grote ontroerende kracht. Het boek telt 49 hoofdstukken. Haast al die hoofdstukken hebben korte, eenvoudige en concrete titels: Het kippenhok, De ketel, De mol, De po, Het klaverveld. Maar dat zijn stuk voor stuk dekmantels, want het gaat helemaal niet over kippenhokken, ketels, mollen, po's of klavervelden. Onder die simpele woorden houden zich de heftigste gevoelens schuil: krenkingen, vernederingen, verlangens, woede, haat, verdriet, hoop, liefde. Die gevoelens worden nergens benoemd maar opgeroepen door uiterst sobere, haast kale taal (Renard was een enorme vijler en schaver). Als je aan het boek begint, heb je niet direct in de gaten waar het naar toe gaat. Je denkt: aardige jeugdherinneringen. Maar voor je het weet, bevind je je dan ineens binnenin de huid van een kind. Je ervaart de ontzetting dat al het onrecht je domweg overkomt. Zonder dat je er om gevraagd hebt en zonder dat je het kunt verklaren. Waarom is Peenhaar de voetveeg, de pispaal, de kop van Jut van zijn moeder. Omdat hij de jongste is? Omdat hij rood haar heeft? Omdat zijn vader hem mag? Wie zal het zeggen. Er is geen antwoord op. Het gebeurt gewoon en het enige wat een kind ertegen kan doen is zich pantseren. Dat doet Peenhaar dan ook. Met als gevolg dat hij hard wordt gevonden, wat opnieuw aanleiding geeft om hem uit te stoten. De wrede vicieuze cirkel waarin op den duur iedere souffre-douleur belandt.

Het boek begint in medias res en ontwikkelt zich nauwelijks volgens een chronologische lijn. Plompverloren staat Peenhaar ineens voor je neus. Hij wordt niet geintroduceerd en evenmin als personage 'opgebouwd' in de loop van het verhaal. Er is trouwens niet zoiets als een lopend verhaal. Peenhaars leven of beter zijn levensgevoel wordt gepresenteerd in min of meer losse voorvallen die niet zozeer zijn verbonden door de tijd als wel door de grondstemming van degeen die ze meemaakt. Samen met de glasheldere onbeschrijvende taal geeft dat iets heel moderns aan dit negentiende-eeuwse boek. Peenhaars benarde positie is van meet af aan gegeven zoals hij ook voor Jules Renard van meet af aan gegeven moet zijn geweest. Zonder verdere uitleg zijn alle kaarten al in het eerste hoofdstuk geschud: de tang van een moeder die niets nalaat om hem er in te laten lopen, de oudere broer en zus die uit angst meestal haar zijde kiezen, de vader die zo'n beetje zijn gang gaat en wel degelijk van Peenhaar houdt maar niet tegemoet kan komen aan zijn geweldige hunkering naar genegenheid. Een bescheiden leventje op het land, dat wordt bepaald door een schreeuwend tekort maar dat, ofschoon het er hoofdzakelijk op gericht is om de dans te ontspringen, eindigt met een ware revolutie: hij weigert een pak boter voor zijn moeder te halen.

Meloen
Wat doet madame Lepic zoal om haar zoontje te nekken? Peenhaar is een bedpisser. Helpt ze hem om er vanaf te komen? Nee, ze verstopt stiekem zijn po. En als Peenhaar ten einde raad een plas doet in de open haard, laat ze hem de volgende morgen pap eten waar zijn pis doorheen zit gemengd (Broer en zus bescheuren zich). Peenhaar is bang in het donker. Dus hij moet 'savonds naar buiten om het kippenhok te sluiten. Peenhaar is dol op meloen. Dus zegt zijn moeder: 'Er is geen meloen meer over voor jou. Trouwens je bent net als ik, je houdt er niet van.'

Peenhaar kan het niet laten zijn handen in zijn zakken te steken. Dus naait ze zijn zakken dicht 'met handen en al'. Verder maakt ze hem gek door hem te verlokken tot discussies met het karakter van een fuik: Madame Lepic: Heb je niets verloren Peenhaar? Peenhaar: Nee mama.
Madame Lepic: Waarom zeg je meteen nee, zonder dat je het weet? Keer je zakken binnenste buiten.
Peenhaar: (Hij haalt de voering van zijn zakken te voorschijn en kijkt hoe ze erbij hangen als ezelsoren.) O ja! Geef hem terug, mama.
Madame Lepic: Geef wat terug? Je hebt dus iets verloren. Ik vroeg het zo maar en ik raad het! Wat heb je verloren? Peenhaar: Ik weet het niet.
Madame Lepic: Pas op! Je gaat liegen. Je begint al te draaien als een dol moertje. Antwoord langzaam. Wat ben je verloren? Je tol? Peenhaar: Dat is ook zo! Helemaal niet aan gedacht. Mijn tol, ja mama.
Madame Lepic: Nee mama. Niet je tol. Die heb ik je vorige week afgepakt.
Peenhaar: Mijn mes dan. Madame Lepic: Wat voor mes? Wie heeft je een mes gegeven? Peenhaar: Niemand.
Madame Lepic: Beste jongen, zo komen we er niet uit. Het lijkt wel of ik je de stuipen op het lijf jaag. We zijn toch met zijn tweeen. Ik stel je rustig een vraag. Een zoon die van zijn moeder houdt vertelt haar alles. Ik wed dat je je zilveren frank hebt verloren. Ik weet er niets vanaf, maar ik ben er zeker van. Ontken het niet. Ik zie het op je voorhoofd.
Peenhaar: Die zilveren frank was van mij, mama. Ik had hem van oom gekregen, zondag. Ik heb hem verloren; jammer voor me. Het is vervelend, maar ik kom er wel overheen. Het kan me trouwens niet zo erg schelen. Een frank meer of minder!

Wreed
Hiermee is deze discussie nog niet beeindigd en natuurlijk delft Peenhaar tegen zoveel valsheid ten langen leste het onderspit, maar men ziet hoe heldhaftig hij zich weert en hoe hij zichzelf troost met een soort de druiven zijn zuur-mentaliteit. Helaas, het moet gezegd worden, niet altijd is zijn houding zo helfdhaftig en menigmaal verhaalt hij uit onmacht zijn leed op anderen. Maar dat heeft tenminste dit voordeel dat hij zich niet mooier voordoet dan hij is waardoor dat leed des te overtuigender op je overkomt. Zo verraadt hij op een laffe manier de dienstmeid om zijn moeder ter wille te zijn, stopt hij stenen in zijn sneeuwballen en is hij bijzonder wreed tegen dieren. Tot dit laatste heeft overigens ook zijn opvoeding sterk bijgedragen. Zijn vader ging volledig op in de jacht en hij had als jongetje de taak om het aangeschoten wild de genadeslag te geven: 'Peenhaar, die is speciaal belast met het afmaken van aangeschoten exemplaren. Hij dankt dat voorrecht aan de welbekende hardheid van zijn ongevoelige natuur.'

(merk op hoe de volwassen Peenhaar hier even om de hoek komt kijken). In het hoofdstuk De patrijzen staat beschreven met hoeveel moordende overgave hij zich van die bloederige taak kweet en hoe hypocriet zijn moeder daarop reageert: 'Arme beesten! Ik zou niet graag in hun plaats zijn, in die klauwen van hem.'

Toch is er bij al die moordlust meer in het geding dan louter wraakzucht en wreedheid, zodat wat je aanvankelijk afstoot je later begint te fascineren. Behalve dat hij zich uit liefdesbehoefte voortdurend wil laten gelden tegenover zijn vader en zijn grote broer, lijkt hij soms ook te willen doden uit pure nieuwsgierigheid, net alsof hij zijn eigen uithoudingsvermogen op de proef wil stellen.

Dat zie je duidelijk in zo'n hoofdstuk als De mol. Heel sec wordt daarin beschreven hoe hij een mol op zijn pad vindt, er als een kat mee speelt en hem vervolgens in de lucht werpt om hem dood te laten vallen op een steen: 'Eerst gaat alles naar wens en gesmeerd. De mol zijn poten zijn al geknakt, zijn kop gespleten, zijn rug gebroken, en hij lijkt geen taai leven te hebben. Dan merkt Peenhaar, stomverbaasd, dat hij niet verder wil sterven. Al gooit hij hem zo hoog als een huis, als de wolken, er zit geen schot meer in.'

Vervolgens wordt hij dan tot tranen toe door razernij bevangen omdat de mol het vertikt om dood te gaan. Het is een kort hoofdstukje met een open eind en er is zo op het oog geen spat mededogen in te vinden; niettemin weet het op een raadselachtige manier niet alleen je mededogen te wekken voor de mol maar ook voor Peenhaar zelf. Daarbij speelt ongetwijfeld mee dat er andere hoofdstukken tegenover staan waaruit blijkt dat hij bepaald niet van ijzeren makelij is maar veeleer als de dood dat hem door zijn eigen gevoel de das zal worden omgedaan, een geesteshouding die ook uit talloze opmerkingen in Renards dagboek naar voren komt: - Gevoelig voor alles heb ik de dwaze gewoonte aangenomen te zeggen: alles is me om het even.- Elke dag haal ik mijn gevoeligheid binnen als een kudde schapen.- Ik zeg het lachend omdat het doodserieus is.- Jachtverhalen voor kinderen schrijven, verteld door de haas.

Ingewikkeld
Renards houding tegenover de jacht is altijd dubbelzinnig geweest. Wie zijn poetische Histoires naturelles heeft gelezen zal het misschien onvoorstelbaar vinden dat hij ooit gretig heeft gejaagd, maar toch is het zo. Waaraan men maar weer kan zien dat niet iedere jager een platvloerse lustmoordenaar is en dat sommig drijfveren huiveringwekkend ingewikkeld zijn.

Overmand door spijt en weerzin heeft hij op een gegeven moment besloten zijn geweer te laten staan. Door de zelfmoord van zijn vader kreeg zijn jachtinstinct echter opnieuw een stevige impuls: 'Ik hield niet van jagen, zag er alleen maar een vermaak van barbaren in, maar nu houd ik er opeens wel van, om mijn vader een genoegen te doen. Telkens wanneer ik een patrijs dood, werp ik, in zijn richting, een blik die hij heel goed begrijpt, en als ik 'savonds, naar huis lopend, langs het hek van zijn kerkhof kom, zeg ik tegen hem: 'He, vader, ik heb er vijf!' 'Jachttrofeeen als postume liefdesbetuiging, het illustreert dat de grote Peenhaar evenveel van zijn vader hield als de kleine Peenhaar. Monsieur Lepic is in het boek een stugge, zwijgzame man. Hij maakt zijn genegenheid voor Peenhaar slechts mondjesmaat kenbaar, maar Peenhaar die niet verwend is op dit vlak neemt daar genoegen mee en vertrouwt hem. En als ze een keer samen een wandelingetje maken durft hij hem zelfs toe te vertrouwen dat hij niet van zijn moeder houdt: 'Elk lot is te verkiezen boven het mijne. Ik heb een moeder. Die moeder houdt niet van me en ik hou niet van haar.' Zijn vader die hem eerst heeft trachten te troosten met allerlei wijze levenslessen (zie af van geluk, pantser jezelf, houd het hoofd koel, onderdruk je gevoelens enz.), zegt dan ineens vol bars ongeduld: 'En ik, denk je dan dat ik van haar houd?' Waarop Peenhaar zijn oren niet kan geloven en vol heimelijke vreugde zijn vaders hand omklemt uit angst dat alles weer zal vervliegen. Vervolgens 'balt hij zijn vuist, schudt hem naar het dorp dat ginds in het donker ligt te slapen, en roept vol pathos: 'Slecht mens! Dat ook nog. Ik haat je'.'
Zijn vader mompelt dan dat hij zijn mond moet houden, omdat het per slot zijn moeder is. En het hoofdstuk eindigt met de woorden: 'O', antwoordt Peenhaar, weer gewoon en voorzichtig geworden, 'ik zeg het niet omdat het mijn moeder is'.'

Zulke passages tussen vaders en zonen zijn vrij zeldzaam in de wereldliteratuur.
Stroef 'Er zijn vertellers en schrijvers', aldus Renard, 'men vertelt wat men wil; men schrijft niet wat men wil; men schrijft zichzelf.'

Hiermee heeft hij niet alleen een goede karakteristiek gegeven van zijn eigen schrijverschap maar tevens het verschil gedefinieerd tussen lectuur en literatuur. Geen wonder dat een dergelijke schrijver er geen moment op los babbelt (een wijze van schrijven die soms zo ten onrechte als 'natuurlijk' wordt gewaardeerd), maar zich woord voor woord bekommert om zijn stijl zonder dat die evenwel ooit gekunsteld wordt en de frisheid van het directe verliest. 'Herinneringen aan de kindertijd als met een luciferhoutje getekend', zo heeft hij zelf ooit Poil de carotte getypeerd. Een knappe formulering die twee vliegen in een klap vangt. Hij geeft er mee aan dat hij eerder uitbeeldt dan beschrijft en dat zijn middelen zo op het oog simpel en stroef zijn. De subtiliteit zit dan ook in het woordje als. Het werk van Renard wordt dikwijls eenvoudig genoemd. Vergeet het maar. Niet voor niks staat zijn dagboek vol opmerkingen over stijl. En er zijn maar weinig schrijvers die op zo'n behoedzame en tegelijk doeltreffende manier de meest intense gevoelens weten op te roepen. Vooral tederheid, iets wat hij in zijn leven maar zo weinig heeft ontmoet, dient volgens hem met de grootste omzichtigheid te worden vorm gegeven. 'Vrolijkheid', zegt hij, 'heeft genoeg aan willekeurig gekozen woorden, maar tederheid behoeft stijl. Sommige ernstige dingen die iemand zegt klinken onecht, vrolijke ook, maar dat valt niemand op.' Poil de carotte is geen vrolijk boek. Het is teder. Maar wat kan zo'n stroeve tederheid je een duister gevoel van vrolijkheid verschaffen.

Jules Renard: Peenhaar. Met de oorspronkelijke illustraties van Felix Vallotton. Vertaald en van een nawoord voorzien door Therese Cornips. Uitg. Meulenhoff, 192 blz. Prijs f. 18,90
 https://www.nrc.nl/nieuws/1990/01/12/elk-lot-is-te-verkiezen-boven-het-mijne-over-peenhaar-6921363-a188095
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------