Pagina's

Malika Mokeddem

 

 

Algerije als land van herkomst
Schrijvers in de verdrukking

Als we binnen de literatuur op zoek gaan naar het thema ‘het land van herkomst’ moeten we het vooral zoeken binnen de allochtonenliteratuur; immigranten die in het land waar ze zich nieuw gevestigd hebben gaan schrijven over hun geboorteland. Binnen de Franse literatuur komen we in dit kader de Maghrebliteratuur tegen. Het gaat hier om Franstalige boeken geschreven door auteurs afkomstig uit één van de drie Noord-Afrikaanse landen: Marokko, Algerije en Tunesië, die zich veelal in Frankrijk gevestigd hebben. Het hoofdthema in deze werken is ‘het land van herkomst’. Na een kort overzicht van de Maghrebliteratuur zal ik me richten op Algerije als land van herkomst en deze thematiek bespreken aan de hand van de zeer actuele roman Des rêves et des assassins (Dromen en moordenaars) van de Algerijnse schrijfster Malika Mokeddem.
Yvonne Mekaoui

De Maghreb, geschiedenis en literatuur

Tunesië en Marokko stonden respectievelijk sinds 1881 en 1912 onder Frans protectoraat en verkregen beiden hun onafhankelijkheid in 1956. Algerije was gedurende 124 jaar een Franse kolonie en werd na een bloedige oorlog die acht jaar duurde in 1962 onafhankelijk. Deze landen hebben naast een Arabischtalige literatuur, ten gevolge van de Franse overheersing een Franstalige literatuur ontwikkeld. Naast de pied-noir literatuur (kolonisten en hun kinderen, die na de onafhankelijkheid terug moesten naar Frankrijk) en de joodse literatuur (vooral in Tunesië) bestaat de grootste groep uit de authentieke Maghreb schrijvers: dit zijn de autochtone auteurs met een Maghrebijnse identiteit.

Algerije

Elk van de drie Maghreblanden heeft, ondanks de vele onderlinge overeenkomsten, zeker ook een geheel eigen karakter en een eigen historische en culturele achtergrond. Gezien de specifieke omstandigheden van Algerije heeft dit land verreweg de meeste auteurs voortgebracht en speelt het als ‘het land van herkomst’ een aparte en voor dit themanummer interessante rol. Daarom heb ik gekozen me te concentreren op de Algerijnse literatuur.
De geheel verschillende loop van de geschiedenis in dit land is bepalend voor de thematiek van het door Algerijnse auteurs voortgebrachte werk. Algerije is het langst en het diepst gebukt gegaan onder de Franse overheersing. Terwijl Marokko en Tunesië hun cultureel erfgoed en hun persoonlijkheid mochten behouden, en zonder strijd onafhankelijk werden verklaard, hadden de Algerijnen te lijden onder een door de kolonisten opgelegde politiek van complete assimilatie en zogenaamde ‘verfransing’ met als doel de nationale identiteit uit te wissen en er de Franse ervoor in de plaats te zetten. De lange en wrede onafhankelijkheidsoorlog liet diepe littekens achter. Vervolgens krijgen we naar aanleiding van de militaire staatsgreep in 1965 te maken met een grote emigratiegolf met name van schrijvers, kunstenaars en intellectuelen. Deze vlucht uit het geboorteland duurt nog steeds voort doordat schrijvers niet meer mogen ‘spreken’ en bedreigd worden met aanslagen en terreur door het fundamentalistische FIS (Front Islamique du Salut). De meeste schrijvers vestigen zich, hoe tegenstrijdig ook, in Frankrijk: het land van ontvangst - het land van de voormalige vijand en onderdrukker- wordt nog altijd gezien als het land vol vrijheid en nieuwe mogelijkheden.

Schrijvers in de verdrukking

De Algerijnse schrijvers zijn gaan schrijven vanuit de positie van ver-
[p. 12]
drukten: eerst werden ze als gekoloniseerde Algerijnen onderdrukt door het machtige Frankrijk, en vervolgens, na de onafhankelijkheid, werden ze onderdrukt door de nietsontziende censuur van hun eigen volk; ze zijn verdrukt op twee niveaus. Hier kies ik expliciet voor de term ‘verdrukte’ en niet voor ‘onderdrukte’ omdat de schrijvers uiteindelijk niet monddood zijn gemaakt, integendeel; hun schrijven en leven werden erg bemoeilijkt maar dat inspireerde hen juist te schrijven. Ze lieten zich niet passief en geheel onderdrukken, ze zijn er niet ‘onder gedrukt’, slechts verdrukt, hetgeen onomkoombaar was, ze bleven trots overeind staan en veroverden hoe dan ook een recht op bestaan en een recht zich te uiten, ook al gebeurt dit vanuit een ander dan hun geboorteland. Kenmerkend in de eerste plaats is dat de Algerijnse schrijver zich in het bijzonder op een kruising bevindt van niet alleen twee culturen, maar nauw daarmee samenhangend ook die van twee talen; hetgeen symbool staat voor de thematiek rond de vervreemding, het verlies van identiteit en tegelijkertijd die van interculturaliteit.
Gedurende de lange periode van Franse overheersing, waarin het Frans de officiële taal was, is er vrijwel alleen sprake geweest van een Franstalige literatuur. Er werd Frans onderwezen aan de ‘inboorlingen’ die gedwongen werden zich helemaal aan te passen aan de Franse cultuur.
De taal van de ander, ‘l'Autre’ werd dus gebruikt om te schrijven over het (eigen) land van herkomst. Dit gebruik van de taal van de veroveraar, de vijand, en de onderdrukker bracht gevoelens van schuld en frustratie met zich mee en veel schrijvers worstelden daar aanvankelijk mee. Pas rond 1950 werden zij zich bewust van de voordelen die de Franse taal hen kon bieden: ze konden hun boeken in Frankrijk publiceren en zo hun lezerspubliek aanzienlijk vergroten. Maar minstens zo belangrijk is dat de Algerijnse auteurs op hun beurt de Fransen hebben overwonnen door de taal van de overheersers te veroveren, te leren beheersen, en uiteindelijk te beteugelen en naar hun eigen hand te zetten. De echte revolutie voor een schrijver is dan ook die van de taal. Het gaat om het vernieuwen en de kwaliteit van hun taalgebruik. Hiervoor dient men buiten het strenge en benauwende nationale kader te gaan. Het gebruik van de Franse taal leende zich hier uitstekend voor. Door in het Frans te schrijven konden de auteurs zich bevrijden van hun eigen cultuur en alle daarbij behorende taboes: ze konden zich vrij uiten en zeggen wat ze in hun moedertaal nooit hadden gekund. Zo hoefden ze hun eigen ouders en hun herkomst niet te verloochenen. Bovendien was de vreemde taal ‘verleidelijk en voluptueus als de Europese vrouw’ (Khatibi). Uiteindelijk werd gesteld dat de Franse taal het enige positieve was dat de kolonisatie had opgeleverd. Zo is de ‘verfransing’ van Algerije niet alleen maar passief ondergaan. Zij bleek uiteindelijk als bron van inspiratie ervaren te worden.
Op de tweede plaats wordt de Algerijnse (ook de gehele Maghreb) literatuur gekenmerkt door zowel haar thematiek als haar schrijfstijl. De meest voorkomende thema's in de vaak autobiografische romans over kinder- en jeugdjaren in het geboorteland zijn de onafhankelijkheidsoorlog, revolutie, dekolonisatie, biculturaliteit als gevolg van de Franse overheersing, emigratie naar een sterk geïdealiseerd Frankrijk, verlies van de ‘wortels’ en van ‘moeder-aarde’ en de identiteitscrisis als gevolg van dit alles. ‘Wie ben ik? Wie zijn wij geworden?’ Uit de specifieke Maghrebijnse schrijfstijl spreekt vooral de nostalgie en de melancholie die men voor het geboorteland voelt. De teksten staan vol met uitdrukkingen, beeldspraken, metaforen, symboliek en zinspelingen uit het Arabisch en het Berbers. De stemmen van moeders en voorouders klinken als muziek in je oren. Ook beschikken de schrijvers over een gevoel voor oprechte en vaak scherpe humor. Vanuit Frankrijk houden ze zich vooral bezig met de actualiteiten in hun geboorteland; hun teksten zijn veelal kritisch van aard en politiek geëngageerd. De dynamiek waarmee zij schrijven uit zich echter niet alleen in politieke of sociale doelen maar zoals eerder genoemd ook in hun creativiteit en inventiviteit.
Het zwaartepunt van hun werk is Algerije zelf en de Algerijnse (Maghrebijnse) cultuur: vanuit hun nieuwe vaderland wordt geschreven over het land van herkomst, het land waar ondanks alles hun hart naar uitgaat.

Vrouwenliteratuur, nogmaals vanuit de verdrukking

Er zijn slechts weinig vrouwelijke auteurs die in het Arabisch schrijven; de meeste bedienen zich van het Frans. Doordat er sinds de onafhankelijkheid steeds meer meisjes naar school gingen, kwam er een hele generatie vrouwen die konden schrijven. In de hoofdzakelijk door mannen beheerste maatschappij wilden zij zich, als onderdrukten op hun beurt door de al eerder genoemde - zelf ook onderdrukte- Algerijnen, een respectabele plaats verwerven. Ze klommen in de pen om voor zichzelf en alle vrouwen uit hun cultuur op te komen. De Algerijnse Marie-Louise (Taos) Amrouche was de eerste vrouw die een boek publiceerde, dat was in 1947. In Tunesië en Marokko werden vanaf respectievelijk 1975 en 1982 romans van vrouwen gepubliceerd. Vrouwen hadden voorheen niet het
[p. 13]
recht om ‘ik’ te zeggen, om over zichzelf te praten of voor zichzelf op te komen. Het nemen van het woord, het hebben over jezelf is dus een ware revolutie te noemen. Ze schrijven in hun veelal autobiografische romans over sociale conflicten, relatieproblemen en hun intiemste aangelegenheden. Ook hier speelt de confrontatie met twee culturen, het biculturalisme en de identiteitscrisis een grote rol. Veel werken zijn gewijd aan zelfanalyse en zijn introvert (Nina Bouraoui: La voyeuse interdite). Door middel van schrijven willen de vrouwen zich bevrijden, emanciperen en zichzelf vinden. Ze beschrijven hun innerlijke pijn en hun lijden. Vrouwen eisen hun bestaansrecht op, ook in de literaire wereld.

Malika Mokeddem

Malika Mokeddem is een Algerijnse schrijfster, geboren in 1949 en grootgebracht in een bedoeïenenfamilie in de woestijn. Ze werd opgevoed door de verhalen die haar grootmoeder, een dichteres in de mondelinge traditie, haar vertelde. Deze grootmoeder was het die de opvoeding van haar kleindochter op zich nam en haar scholing stimuleerde in een tijd dat meisjes nauwelijks naar school gingen: Malika Mokeddem was het enige meisje van de klas. Ze groeide op binnen een tolerante stroming van de Islam, desalniettemin ging ze gebukt onder het gewicht van normen, waarden en tradities. Als jong meisje werd ze al rebels en droomde van vrijheid. Ze ging als enig meisje dat de school afmaakte in 1962 in Oran studeren, waar het fundamentalisme gelijktijdig met de onafhankelijkheid opkwam, en waar ze opnieuw geconfronteerd werd met het conservatieve mannenbestaan in een omgeving waar ze dat niet verwachtte. Mokeddem, neurologe, leeft sinds haar vertrek uit Algerije in 1977 in ballingsschap in Montpellier waar ze haar eigen huisartsenpraktijk heeft. Een Algerijnse vrouw die modern en Frans is geworden, maar tegelijkertijd nauw verbonden en trouw is aan haar land van herkomst. Mokeddem is een fascinerend voorbeeld van de Algerijnse literatuur in ballingschap; ze is het in Algerije heersende religieus fanatisme ontgroeid, maar tegelijkertijd verknocht aan haar geboorteland. Zo houdt ze bijvoorbeeld alle berichten uit de media betreffende Algerije nauwkeurig bij. Typerend is dat ze in het Arabisch en in het Frans droomt, zich dan weer Frans en dan weer Algerijns voelt: ‘Je suis une mélange.’ Het leven in haar nieuwe vaderland bevalt haar goed, maar haar wortels liggen overzee.
Schrijven is voor haar een must: ‘Frankrijk moet weten hoe het verder is gegaan met Algerije.’ Ook schrijft ze uit solidariteit met haar landgenoten, zoals de veelbelovende Tahar Djaout die in 1993 werd vermoord omdat hij schreef. Werken die op haar naam staan zijn Les hommes qui marchent uit 1990, Le Siècle des sauterelles uit 1992, l'Interdite uit 1993 en La nuit de la lézarde, uitgekomen in 1995.
Haar vierde, aangrijpende, zeer gedurfde en grotendeels autobiografische roman Des rêves et des assassins uit 1995 gaat over Algerije en is een schreeuw om vrijheid. Op heldere en krachtige wijze wordt het verhaal van Kenza verteld. Deze jonge wilskrachtige studente levert een zwaar gevecht om te overleven in een land waar na de onafhankelijkheid de verhoudingen tussen mannen en vrouwen onveranderd zijn gebleven, waar intelligentie een misdaad is en waar intellectuelen en buitenlanders worden vermoord. Ze beschrijft op indringende wijze hoe het regime zelfs binnen gezinnen achterdocht zaait, en hoe groot de vrouwenhaat is die overal woedt; zelfs de kleine jongens krijgen het met de paplepel ingegeven, door hun (angstige) moeder notabene, en maken haar op straat uit voor hoer.
Kenza is een banneling, eerst in haar eigen land, en later in Frankrijk.
Geboren in Montpellier gedurende een verblijf van haar ouders tijdens het jaar van de onafhankelijkheid keert ze met haar moeder terug naar Oran en worden ze geconfronteerd met de nieuwe vrouw van haar vader. Haar moeder vertrekt alleen, het is onmogelijk haar dochter mee te krijgen, en Kenza ziet haar, ondanks verwoedde pogingen van haar moeder haar terug te krijgen, nooit meer terug. Ze groeit liefdeloos en vol angst op in het grote gezin van haar luidruchtige en terroriserende vader. Haar enige momenten van geluk zijn de zomers die ze in de woestijn doorbrengt bij haar vriendje Alilou. Als de dreiging van het oprukkende fundamentalisme te groot wordt en ze letterlijk in doodsangst verkeert, vertrekt ze naar Montpellier om op zoek te gaan naar de sporen die haar moeder daar heeft achtergelaten. De zoektocht naar haar moeder in haar studententijd staat voor het op zoek gaan naar zichzelf en naar haar eigen identiteit. Als banneling in Frankrijk richt Kenza haar hoop op de vermenging van culturen, waar het karakter van haar nieuwe vriend Slim voor staat: hij is gelukkig met zijn dubbele afkomst. Vanuit Frankrijk zet Kenza haar strijd voor vrijheid in haar geboorteland voort.
Des rêves et des assassins is, zoals de titel het al aangeeft, een protest tegen het recente geweld en de onderdrukking van de vrouw in Algerije: de vrouw als derde laag in de rij van verdrukten.
Ondanks alle pijn en wanhoop spreekt uit dit verhaal zowel de liefde en passie en de sterke band met het land van herkomst als een flinke dosis hoop en vechtlust. Dit alles maakt het lijden des
[p. 14]
te schrijnender. Mokeddem heeft in dit verhaal willen laten zien dat volgens haar de toekomst van Algerije in de handen van de vrouwen en hun scholing ligt; alleen door bevrijding en opleiding kan de pijn van Kenza's ballingschap worden ingelost.
Het land van herkomst: de schrijfster koestert er heel dubbele gevoelens voor. Enerzijds voelt ze een diepe verbondenheid met de schoonheid en de inwoners van Algerije. Anderzijds ervaart ze een diep gewortelde haat en wrok tegen het fundamentalisme, de terreur en de verdrukking die het haar onmogelijk maken om er te kunnen leven.

Geraadpleegde en aanbevolen literatuur

Azouz Begag, Le gone du Chaâba. Paris: Editions du Seuil (Points. Virgule; V39), 1986.
Azouz Begag, Béni ou le paradis privé, Paris: Editions du Seuil (Points. Virgule; V 69), 1989.
Aïcha Benaïssa & Sophie Ponchelet, Née en France, histoire d'une jeune beure. Paris: Payot/Presses Pocket nr. 3, 1990.
Sakina Boukhedenna, Journal. Nationalité immigré(e). Paris: l'Harmattan, 1987.
Charles Bonn, Anthologie de la littérature algérienne, Paris: Le Livre de Poche, Librairie Générale Française, 1990.
Mehdi Charef, Le thé au harem d'Archi Ahmed, Paris: Mercure de France, 1988.
Marc Chavannes, ‘Wie blijft de verzetsheld, gesprek met de Frans-Algerijnse schrijfster Malika Mokeddem’ In: NRC Handelsblad, CS Literair, 7 januari 1994.
Jean Déjeux, La littérature maghrébine d'expression française. Paris: Que sais-je, Presses universitaires de France, 1992.
Koos Hawinkels (red.), Een kijk op de wereld, intercultureel leesonderwijs. Den Haag: NBLC Uitgeverij; Leuven: Davidsfonds/Infodok, 1995.
Leïla Houari, Zeïda de nulle part. Paris: L'Harmattan, 1985.
Leïla Houari, Quand tu verras la mer. Paris: L'Harmattan, 1988.
Malika Mokeddem, Des rêves et des assassins, Paris: Grasset, 1995.
Hocine Touabti, L'Amour quand-même. Paris: Belfond, 1981.
Malika Wagner, Terminus Nord. Paris: Actes Sud, Presses Pocket, 1992.
https://www.dbnl.org/tekst/_tsj001200101_01/_tsj001200101_01_0005.php

--------------------------------------------------------------------------------------------------