nouvelle Een novelle
/ nouvelle is een verhaal van beperkte omvang. Het woord novelle is
afgeleid van het Latijnse novus (nieuw) en het Italiaanse novella
(nieuwtje). Een novelle bezit een eenvoudige structuur en een klein aantal
personages. Meestal omvat een novelle een bijzondere gebeurtenis en toont ze de
hoofdpersonages op een beslissend moment in hun leven. vb. Boule de Suif, Carmen
DvdW: 165 jaar geleden werd
Guy de Maupassant geboren
5 augustus
2015
Voor zijn
Dagkalender van de Wereldliteratuur bekijkt journalist en schrijver Pieter
Steinz dagelijks wat er actueel is in boekenland. Vandaag aandacht voor Guy de
Maupassant. Een van de beste vertellers uit de Franse literatuur werd 165 jaar
geleden geboren.
Als beste leerling van
Flaubert (die het petekind was van zijn grootvader) legde de
Normandiër Guy de Maupassant zich toe op het zo elegant mogelijk observeren en ontleden
van de menselijke aspiraties en kleinzieligheden. Zijn eerste
meesterwerkje ‘Boule de suif’ (‘Reuzelpotje’), dat in 1880 verscheen in een
door Emile Zola samengestelde bundel naturalistische verhalen, beschrijft hoe een
prostituee zich opoffert voor haar reisgenoten om vervolgens door hen met de
nek te worden aangekeken; het was de basis voor de John Ford-western Stagecoach.
Daarna schreef Maupassant in elf jaar bijna driehonderd verhalen – over hoeren,
burgers en buitenlui, over Normandië, Parijs en de Frans-Duitse Oorlog waarin hij
gevochten had.
De
verleiding is groot om ze na te vertellen, aangezien de plot en de psychologie
zo sterk zijn dat ze zelfs in samenvatting nog overeind blijven. Maar daarmee
zou je Maupassants concieze stijl en zijn zwarte ironie tekortdoen. Zelf
lezen is het devies, alle verhalen zijn in het Nederlands vertaald en 13 van de
39 horrorverhalen
die Maupassant schreef toen zijn geest al was aangetast door de syfilis (waaraan
hij in 1893 zou sterven) zijn in het Nederlands verzameld onder de titel De
Horla. Voor de wat langere adem zijn er nog de perfecte romans Une Vie(1883),
over het trieste leven van een Normandische burgervrouw, en Bel-Ami
(1885), waarin aan de hand van de (erotische) carrière van een onscrupuleuze
journalist wordt aangetoond dat nietsontziendheid loont.
De nieuwe
biografie van Guy de Maupassant (1850-1893), van Nadine Satiat, die als
negentiende-eeuw specialist eerder een biografie van Balzac publiceerde, is er een in de beste
Franse traditie. Volgens de Franse pers is het de eerste volwaardige biografie
van Maupassant sinds veertig jaar. Van Maupassant denkt men al alles te weten,
maar nog steeds duiken er onbekende brieven op en daarvan heeft Satiat goed
gebruik gemaakt. Zij beschrijft niet alleen het levensverhaal van één van
Frankrijks beste schrijvers van korte verhalen, maar roept tevens een levendig
beeld op van de politiek, de zeden en het literaire leven in de tweede helft van
de negentiende eeuw. Niet alleen het dagelijks leven van Maupassant
wordt, onder de loep genomen, ook de op dat moment toonaangevende politici
worden becommentarieerd, evenals de dan beroemde schilders, de
porseleinfabrikanten, de wereld van de ambtenaren, de bewoners van de huisjes
langs de Seine, de gewoonten van de inwoners van Rouen en de hebbelijkheden van
de Corsicanen. Nauwgezet heeft Satiat uit Maupassants uitgebreide
briefwisseling afgeleid op welk moment hij aan welk verhaal begon en zij
schroomt dan ook niet verbindingen te leggen tussen wat hij in zijn
persoonlijke leven meemaakte, las en hoorde en het onderwerp van het verhaal
dat hij onder handen had.
De biografe
weeft het levensverhaal van Maupassant in een groter historisch en literair
geheel, als één van de levens die voortkwamen uit een traditie, zelf een
stempel drukten op hun tijd en op de hele latere Franse literatuur. Niet eerder
werden Maupassants bezoeken aan Algerije en Tunis zo nauwgezet gevolgd. De
heftigheid en de gedrevenheid waarmee de schrijver Frankrijks koloniale
inspanningen veroordeelde, illustreert Satiat met niet mis te verstane citaten uit zijn
Lettres dÁfrique, brieven en artikelen. Ook de reacties van het publiek komen
aan bod. Zo lezen wij dat maar liefst tweederde van zijn romans werd verkocht in
stations.
Dat de namen
van Maupassant en Flaubert nauw met elkaar zijn verbonden, heeft niet alleen te
maken met hun literaire verwantschap, maar ook met hun familiegeschiedenis. De
families van Gustave de Maupassant (de vader van Guy) en van de schrijver
Gustave Flaubert, beiden afkomstig uit Rouen en in hetzelfde jaar geboren,
waren met elkaar bevriend. Bovendien was de moeder van Guy de Maupassant, Laure
Le Poittevin, de zuster van de zeer getalenteerde Alfred Le Poittevin. Deze was
tot aan zijn vroege dood Flauberts boezemvriend, die de schrijver zijn hele
leven zou blijven bewenen. De grote fysieke gelijkenis tussen de betreurde Alfred
en diens neef, Guy, maakte dat Flaubert van meet af aan een zwak had voor de
jongen.
Guy de
Maupassant groeide
op in Etretat, het kunstenaarsstadje waar zijn moeder na haar scheiding
(Maupassant senior bleek een schuinsmarcheerder zonder interesse voor zijn
vaderlijke verplichtingen) domicilie koos en dat Maupassant in zijn werk zou
blijven bejubelen. Daar ontstond, in het contact met vissers, boeren en de plaatselijke
aristocratie, Maupassants liefde voor de natuur, voor de zee, voor het roeien
en voor lange wandelingen. Daar ontstond zijn diepe aversie tegen de
kloosterschool waar hij naar toe werd gestuurd, tegen de kantoorbanen die hij
noodgedwongen moest vervullen en daar ook wortelde zijn voortdurende verlangen
naar ruimte en ongebondenheid.
Als
twintigjarige student rechten meldde Maupassant zich in 1870, bij het uitbreken van de
Frans-Duitse oorlog, vrijwillig aan als soldaat. Een kans om heldendaden
te verrichten kreeg hij niet. De stad Rouen kon, tot op het laatste moment,
niet beslissen of zij zou vechten of zich zou overgeven – een tragi-komedie die
Maupassant voorgoed ieder vertrouwen in de overheid ontnam. De oorlogsgruwelen
die hij daarna observeerde werden terugkerende thema's in zijn romans en
verhalen.
Na de oorlog
en nadat hij met veel moeite een vervanger had gevonden voor het vervullen van
zijn vrijwillig aangegane dienstplicht, werd de ambtenaar Maupassant nog
voordat hij één deugdelijk literair vers had geschreven, opgenomen in de
literaire vriendkring van Flaubert. Hij raakte, als jeugdige, sportieve rokkenjager,
bevriend met Ivan Toergenjev, met Henry James, met Emile Zola, Joris-Karl
Huysmans en Alphonse Daudet, die allen stomverbaasd bleken toen hij op
23-jarige leeftijd in staat bleek tot het schrijven van een verdienstelijk gedicht,
Au bord de l'eau. Na zijn eerste verzen, kwamen zijn korte verhalen, die
al even enthousiast werden onthaald. Flaubert bezorgde hem een entree bij La
République des Lettres, waar hij zijn eerste literaire kroniek kreeg, al snel
gevolgd door aanbiedingen van andere kranten. Zijn literaire en journalistieke
carrière maakten een vliegende start om nergens meer vaart in te houden.
Net als zijn
leermeester leed Maupassant al vroeg aan maagkwalen, hoofdpijnen en, vooral,
aan oogziekten. Net als zijn leermeester fulmineerde hij tegen de overheid die
er alles aan deed de literatuur `uit jaloezie voor haar macht' de voet dwars te
zetten. Ook na Flauberts dood in 1880 zou Maupassants werk duidelijk diens
literaire stempel dragen. In zijn laatste kroniek van dat jaar, Dimanches
d'un bourgeois de Paris, stak hij de draak met de middelmatigheid van de
politiek en de Parijse salons `die zo ongelofelijk plat, kleurloos en
verschrikkelijk zijn dat je zin krijgt om het uit te schreeuwen als je vijf
minuten naar die mondaine praatjes hebt geluisterd. Waar is de echte lach van
Montaigne, van Rabelais, van Voltaire?'. Vervolgens bereed Maupassant een van
zijn andere stokpaardjes, de misogynie, waarbij, met uitzondering van George Sand
(immers een grote vriendin van Flaubert) en zijn eigen moeder, alle vrouwen op
grove wijze over de hekel werden gehaald. `Ik heb nooit een vrouw verlaten',
zou Maupassant ooit beweren. `Hij nam ze zonder hen ooit trouw te beloven of
dat van hen te vragen', aldus het commentaar van een vriend. Het leverde hem
tenminste drie bastaardkinderen op.
Reizen deed
Maupassant vooral naar Zuid-Frankrijk en Corsica, waar zijn moeder verbleef. In
1885 maakte hij een reis naar Italië, maar Venetië stelde hem teleur en Rome
was ronduit `horrible'. Van zijn reizen naar Algerije en Tunesië deed
Maupassant verslag in uitermate kritische Lettres d'Afrique, ondertekend
met `een kolonist'. Tunesië, dat in die tijd een Frans protectoraat werd, werd
`uitgebuit' en door de Franse gouverneur `met kolossaal onbegrip' tegemoet
getreden. Er was geen enkele aandacht voor de `lokale islamistische sekten'.
`Wij zijn veel te arrogant, te vijandig. We moeten proberen hun ras te
begrijpen, hun natuur en de vorm van hun ideeën. Maar dat doen we niet, we
behandelen hen als Europeanen of als paria's.'
Zeven jaar
later sloeg de waanzin toe en werd Maupassant, dement, in een psychiatrische
kliniek behandeld tot aan zijn dood op 6 juli 1893. De vrijbuiter die zo graag
gecremeerd had willen worden aan de voet van de rotsen van Etretat, werd op de
begraafplaats Montparnasse neergelegd in een driewandige kist van zink, eiken-
en dennenhout. `Zijn verhalen behoren nu al tot de klassieken', sprak Zola, die
hem nog tien jaar zou overleven `net als de fabels van La Fontaine en de contes
van Voltaire.'
Hypocrisie is het hoofdmotief van de Franse verhalenschrijver Guy
de Maupassant. Opvallend vaak zijn prostituees in zijn verhalen de hartelijkste
personages. Zo ook in ’Reuzelpotje’, zijn debuut.
25 april
2006, 13:19 Guy de Maupassant wordt vaak met Anton Tsjechov vergeleken, en
dat is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Beiden leefden in de tweede helft
van de 19de eeuw, stierven na een slopende ziekte op een leeftijd van begin
veertig, en lieten een paar honderd verhalen na. Al tijdens hun leven oogstte
hun werk waardering. Zo vond Leo Tolstoj beide schrijvers geniaal, al had hij
morele bezwaren tegen de al te frivole levenswandel van sommige personages.
Later daalde De Maupassants reputatie. Harde kritiek kwam er onder anderen van
Nabokov, die hem in vergelijking tot Tsjechov een ’tweederangs schrijver’ noemde.
Misschien was Nabokov, net als Tsjechov een Rus, bevooroordeeld: hij vond de
verhalen van De Maupassant minder ’natuurlijk’. Maar als hij opmerkt dat ze te
vaak ’na tafel bij de open haard’ verteld worden heeft hij een punt.
Toch doet de vergelijking met Tsjechov De Maupassant geen recht –- hij is een
wezenlijk andere schrijver. Waar Tsjechov zocht naar het menselijke in trieste
situaties, richtte De Maupassant zich vooral op het blootleggen van hypocrisie.
Natuurlijk, die twee wegen komen hier en daar samen: schijnheiligheid, snobisme,
overspel, hoererij, verraad, machtsmisbruik vind je op beide – maar bij
De Maupassant wemelt het ervan. In thematiek én toon doet De Maupassant wel
denken aan de chansonnnier Jacques Brel. Met Brel heeft hij ook die mengelmoes
van verontwaardiging,
ironie en tederheid gemeen.
De hypocrisie is meteen al prominent aanwezig in De Maupassants kostelijke
debuutverhaal ’Reuzelpotje’ (’Boule de suif’, 1880) waarmee hij in Frankrijk
grote roem verwierf. In dat verhaal zijn zojuist de Pruisen de stad Rouen
binnengetrokken. Het Franse leger ’gemakkelijk aan het schrikken te brengen en
overal voor te porren, klaar voor de aanval zowel als voor de vlucht’ heeft de
aftocht geblazen. Een groepje welgestelde burgers (onder wie een graaf, twee
nonnen en een prostituee) verlaat per koets de stad om elders heil te zoeken.
Over de prostituee (die vanwege haar zwaarlijvigheid Reuzelpotje wordt genoemd)
worden net iets te luid schimpende opmerkingen gemaakt, maar omdat zij als
enige aan proviand heeft gedacht en hier onderweg royaal van uitdeelt, wint ze
aan populariteit. Na een overnachting in een Hôtel du Commerce blijkt dat het
gezelschap de volgende ochtend niet verder mag reizen. De Pruisische commandant
ter plaatse verbiedt het; hij is beledigd omdat Reuzelpotje niet met hem naar
bed wil.
Het gezelschap is verbolgen, maar naarmate de dagen verstrijken en het besluit
van de commandant onwrikbaarder blijkt, richt hun woede zich minder op hem en
meer op Reuzelpotje. Men probeert haar met gevlei over te halen, zegt dat zo’n
dienst eigenlijk niets voorstelt. De nonnen weten haar zelfs te vertellen dat
,,een op zichzelf laakbare daad vaak verdienstelijk wordt door de gedachte die
erachter zit’’.
Uiteindelijk
slaapt Reuzelpotje met de commandant. De volgende ochtend vertrekt de koets.
Reuzelpotje is van slag en vergeet proviand mee te nemen. De anderen, die
inmiddels wel goed voor zichzelf hebben gezorgd, houden alles voor zichzelf.
Na dit debuut publiceerde De Maupassant zijn verhalen vooral in kranten,
wat hem eens te meer tot kort en bondig schrijven noopte. Hij verstond het
ambacht om met een enkele penseelstreek een personage neer te zetten.
Ook daardoor zijn de verhalen nog steeds een genot om te lezen.
Prostituees keren in zijn werk overigens met grote regelmaat terug - en ze
vervullen wel vaker een heldenrol. Zelf ondervond De Maupassant als notoir
bordeelbezoeker rond zijn 27ste de eerste symptomen van syfilis – in die tijd
ongeneeslijk. Hij heeft er in toenemende mate onder geleden: migraine,
aantasting van het zenuwstelsel, hallucinaties, en de laatste jaren complete
waanzin. Over die naderende waanzin heeft hij enkele griezelverhalen geschreven.
Ook dat kon hij meesterlijk.
Jammer dat een fraai gebonden en opnieuw vertaalde uitgave van zijn verhalen -
laatste deel 2003 - in 2004 al is verramsjt.
https://www.trouw.nl/nieuws/hoeren-verraders-en-huichelaars~b18c0c74/------------------------------------------------------------------------------------------------
Angstaanjagende verhalen
GUY DE Maupassant leefde kort, maar schreef veel. Toen hij in 1893, 42 jaar
oud, overleed, liet hij een indrukwekkend en gevarieerd oeuvre na...
Een misverstand, Maupassant moet gewerkt hebben als een paard. W.F.
Hermans, die in 1980 in NRC Handelsblad over hem schreef, berekende dat al dat
werk in hooguit tien jaar tot stand was gekomen. Tien jaar. En dan ook nog van
zo'n niveau. Hermans stak zijn bewondering niet onder stoelen of banken. Als
verteller van verhalen, schreef hij bovendien, stak Maupassant Tsjechov naar de
kroon. Dat was geen geringe lof.
Misschien nodigden de omstandigheden daartoe uit. In de tijd dat Hermans zijn
stuk schreef - 'Guy de Maupassant herleeft', opgenomen in de bundel Klaas
kwam niet - was de wat vergeten en enigszins in diskrediet geraakte auteur
het gesprek van de dag. Kort tevoren was het tweede deel van zijn Contes et
nouvelles in de Pléiade-reeks van Gallimard verschenen, voor Bernard Pivot
aanleiding werk en reputatie van Maupassant in zijn toen nog uitzonderlijk goed
bekeken tv-programma met een paar (beroemde) bewonderaars te bespreken. Onder
hen was niemand minder dan de president van alle Fransen, Valéry Giscard
d'Estaing.
Dat wil, zeker in Frankrijk, wel helpen. Ongetwijfeld
zijn de dure Pléiade-delen de winkel uitgevlogen, maar vervolgens. . .? Stilte,
na een kortstondige, en misschien wel louter modieuze opleving?
Ik kom tegenwoordig te weinig in Parijs om het huis
aan huis te peilen, maar in Nederland lijkt de belangstelling voor Maupassant
sindsdien niet te zijn weggeëbd. Zijn werk verschijnt bij twee uitgevers. L.J.
Veen heeft tot nu toe drie delen Alle verhalen gepubliceerd, en Coppens &
Frenks gaf kortelings de bundel De Horla in het licht, een mooie gelegenheid om
het weer eens over Maupassant te hebben.
In De Horla staan
dertien (korte tot zeer korte) verhalen, die elke hedendaagse lezer stuk voor
stuk genietend zal ondergaan, hoe gruwelijk ze soms ook zijn. Het is om een
tweetal redenen een sterke bundel, die op mij althans meer indruk heeft gemaakt
dan de drie delen Alle verhalen, die ik over het algemeen (door Hans van
Cuijlenborg) niet zo goed vertaald vind. Een paar verhalen, zoals 'De blinde'
en 'De monstermoeder' komen in beide uitgaven voor. Wie ze vergelijkt, zal
merken dat Jenny Tuin en Jeanne Holierhoek vanzelfsprekender de parlando
verteltoon van Maupassant lijken te treffen dan Van Cuijlenborg. Maar wat, los
van de kwaliteit van de vertaling, De Horla zo goed maakt, is de thematische
samenhang die erin is aangebracht.
Jenny Tuin, die met het project begon (ze overleed in
1997), koos voor 'het angstaanjagende' en daarin lijkt Maupassant op z'n best.
Maar er komt iets bij. Aan deze verhalen laat zich ook een ontwikkeling aflezen die Maupassant als schrijver
doormaakte: van de broodschrijver die hij was, met een voorliefde voor de
snelle, realistische anekdote die zo de krant in kon, tot een schrijver die
vooral oog kreeg voor wat er in een mens allemaal gist en woelt, het letterlijk
zenuwslopende. Voor Maupassant is dát de bron van het
angstaanjagende en naarmate hij het meer op het spoor is, veranderen zijn
personages en verandert zijn manier van vertellen. Hij laat de conventie van het realisme varen en onderzoekt als het ware
of hij met ándere middelen (surrealistisch, grotesk) niet veel meer kan laten
zien van wat hem bezighoudt (zijn eigen angsten uiteraard). Dat lukt.
W.F. Hermans had weer eens gelijk: Maupassant is een groot schrijver.
Uit het nawoord van Jeanne Holierhoek valt op te
maken dat daaraan weleens is getwijfeld. Al in de tijd dat Maupassant zijn
grootste successen boekte, was hij omstreden. Het kan te maken hebben gehad met
zijn grote populariteit. Hij publiceerde niet alleen aan de lopende band, maar zijn boeken gingen ook als versgebakken baguettes
over de toonbank. Hij werd schatrijk. 'Maupassant', schrijft W.F.
Hermans,'verdiende met zijn pen een inkomen dat, in de huidige geldswaarde
omgerekend, neerkwam op anderhalf miljoen gulden per jaar.' Hij genoot ervan.
Het geld werd in ruime mate aan Bacchus, Venus en andere Olympische ondeugden
geofferd, en een lieve duit ging zitten in het jacht Bel-Ami, waarmee
Maupassant de Middellandse Zee bevoer (het geld ervoor had hij verdiend met de
gelijknamige roman).
Maar in de jaren voor zijn dood moet men hem vaak op
de voorplecht somber over het water hebben zien staren (hij voer nauwelijks
nog). De gevolgen van de syfilis, die zich bij hem op 27-jarige leeftijd
openbaarden, overschaduwden steeds meer zijn ogenschijnlijk zo vrolijke leven.
Ogenschijnlijk, want weinigen zullen geweten hebben dat hij elke dag om zes uur
aan het werk toog om, soms in grote haast, zijn vaste portie tekst gereed te
hebben voordat de genoegens van het inmiddels ernstig aangetaste lichaam de
aandacht opeisten.
Maupassant verbleef, na een poging tot zelfmoord, de
laatste jaren van zijn leven in een kliniek voor geesteszieken. Zijn einde was
een hel, vergeleken bij de zonnige dagen die hij in zijn jeugd in Normandië had
doorgebracht. Zijn moeder bracht hem, na haar scheiding, in contact met een
vriend uit haar jeugd, Gustave Flaubert, die hem leerde hoe hij schrijver moest
worden. In de woorden van Jeanne Holierhoek luidde zijn advies: 'Harder werken,
jongeman! Te veel hoeren! Te veel geroei! Te veel lichaamsbeweging!'
Maupassant ging aan het werk, maar het zou nog even
duren voordat de geest over dit (kerngezonde) lichaam vaardig werd. Het werd
voor de buitenwereld zichtbaar toen hij in 1880 met de novelle Boule de suif
debuteerde. Het verhaal was opgenomen in de
bundel Les Soirées de Médan, die was voortgekomen uit een idee van Émile
Zola. Tijdens een diner (met Huysmans, Daudet, Toergenjev en Edmond de
Goncourt) opperde hij dat iedereen een verhaal zou schrijven over de Frans-Duitse
oorlog van 1870. Maupassant schreef Boule de Suif.Hij vertelt
daarin over een prostituee, die zich tijdens een treinreis (???) op verzoek van
haar landgenoten opoffert door een Pruisische officier ter wille te zijn. De
Fransen mogen daarna verder reizen, maar het meisje krijgt stank voor dank (het idee werd later door Jean-Paul Sartre gebruikt
voor zijn La putain respecteuse). De naam van Maupassant was in
één klap gevestigd.
In De Horla is nog wel iets van Maupassants
debuut terug te vinden. De schrijver had nu eenmaal een scherp oog voor de
meedogenloze wreedheid waarmee gemeenschappen (de bovenlaag evengoed als het
volk) individuen kunnen vertrappen. In het eerste verhaal, 'De Blinde', is het
al meteen raak, als Maupassant vertelt over een blinde man die door de boeren
in zijn omgeving wordt gepest en ten slotte de dood ingejaagd. Dit is nog een
tamelijk traditioneel, 'realistisch' verhaal. De invloed van Edgar Allan Poe,
wiens naam in deze bundel niet voor niets valt, is nog niet echt merkbaar. Maar
gaandeweg zien we 'het angstaanjagende' van gedaante veranderen. Het wordt
sluipender, gemener, Poe-achtiger, maar het heeft nog niet die haast absurde, dreigende kant die zichtbaar wordt
in het titelverhaal 'De Horla' (hors-là, daarbuiten), waarin het
'onbenoembare', het 'onzichtbare' de verteller krankzinnig maakt.
In verhalen als 'De nacht' of 'Wie zal het zeggen?'
verwijdert Maupassant zich nog verder van de zintuiglijke werkelijkheid. Ze
maakt plaats voor een andere, fantastische,
spookachtige realiteit, waarvan je niet weet of ze niet alleen in de
verbeelding van de verteller bestaat. In 'De Horla' hebben de lezer en de
verteller nog wat vaste grond onder de voeten, een mooie mogelijkheid om dit
verhaal te zien als een schakel tussen Maupassants realistische, anekdotische
vertellingen (met hun uitgesproken moraal) en de latere, waarin de scheiding
tussen waan en werkelijkheid wordt opgeheven.
Het zijn 'verbeeldingen', deze verhalen van
Maupassant tussen Freud en Hitchcock in. Ik bedoel ermee dat Maupassant
stelselmatig laat zien hoe kennelijk nauwelijks te onderdrukken neigingen en
driften door de rationele controle heen breken, met als gevolg, uiteraard,
gruwelijke dingen. Op een wijze die Edgar Allan Poe hem niet had kunnen
verbeteren, geeft hij daarvan een beeld in het verhaal 'Het meisje Roque',
waarin een kind naakt en met bloed op haar dij door een postbode in een bos
wordt gevonden. Ze is vermoord. En verkracht. Voor de burgemeester van het
dorp, een man van aanzien, is dit een schandvlek die zo snel mogelijk moet
worden uitgewist. De rechtschapen man heeft de volle sympathie van de lezer,
totdat deze erachter komt wie de gruweldaad heeft begaan. . . Juist, de meest
verontwaardigde, de burgemeester!
Misschien slaat de balans in dit verhaal door naar
Hitchcock, je ziet de film als het ware al voor je. In andere dient vooral
Freud zich aan, en wordt het ook ongemakkelijker, bijvoorbeeld als je in 'Een
krankzinnige' de bekentenis hoort, die een 'onkreukbare magistraat' heeft
nagelaten. Uiterst rationeel wordt daarin het gebod 'Gij zult niet doden'
weerlegd. Waarom eigenlijk niet, vraagt de rechter zich af. 'Waarom wordt doden
eigenlijk als een misdrijf gezien? Ja, waarom? Het is juist de wet van de
natuur. Ieder wezen heeft de opdracht om te doden: het doodt om te leven en het
doodt om te doden. - Het doden zit ons in het gestel; doden moet!' Zo redeneert
hij voort, tot hij zichzelf van deze 'waarheid' heeft overtuigd en haar
vervolgens ook in praktijk brengt: de rechter wordt een moordenaar.
Ja, waarom zou je niet doden? Begrijp me goed, het is
niet dit type vragen dat deze verhalen zo goed maakt. Dat zit 'm in het
raffinement waarmee Maupassant de kelders en zolderkamers van de menselijke
psyche afstruint, op zoek naar verborgen bronnen van de angst. Zelf bang, lijkt
het wel. En dat was geen wonder als je weet dat hij de dood al een paar jaar in
de ogen keek. Met deze verhalen draagt hij iets daarvan op de lezer over, niet
zozeer 'de' waarheid van het definitieve einde dat ons allemaal wacht, als wel
'zijn' waarheid, zijn angst voor kwalen, verwondingen, gebreken of voortijdige
vernietiging. 'Voortijdige vernietiging', noteert de dagboekschrijver in 'De
Horla', 'dat is immers de bron van alle menselijke angsten!' https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/angstaanjagende-verhalen~b002e57b -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een bescheiden, maar rijke
karakterschets van het benauwende leven van een jonge barones
Film (drama) - Une vie
recensie
Une vie is een bescheiden, maar rijke karakterschets, en de soepele,
nauwkeurige manier waarop Stéphane Brizé vertelt, verdient alle lof. De
regisseur weet een levensoverzicht te filmen als één vloeiende beweging.
Zelfs de
manier waarop de jonge barones Jeanne in de openingsscène van het fraaie,
sensitieve karakterdrama Une vie de plantjes in de tuin van haar vader
bewatert, wordt voor haar geregisseerd. Iets hoger, die gieter. Ja, zo is het
goed.
Later,
wanneer haar ouders voor haar neus haar aanstaande huwelijk met burggraaf
Julien bespreken, wordt Jeanne buiten het gesprek gehouden. De camera houdt
ondertussen haar ouders buiten beeld en filmt alleen Jeanne, die luistert met
weggedraaid hoofd en gesloten ogen. Une vie is gebaseerd op de roman Une
vie ou l'humble vérité van Guy de Maupassant uit 1883 en beslaat zo'n
dertig jaar uit het leven van het hoofdpersonage, ergens in het begin van de
19de eeuw. Op
papier heeft Jeanne het goed, als kind van een steenrijk gezin, maar in
werkelijkheid leeft ze als een gevangene: alles is voor haar vastgelegd.
Naarmate de tijd verstrijkt en haar echtgenoot zich ontpopt als notoir
onbetrouwbaar, zoekt Jeanne toevlucht in haar hoofd, waar zonnige herinneringen
en geloof in een schepper hoop brengen in de dagelijkse somberte.
Regisseur
Stéphane Brizé nodigt je uit ook in haar hoofd te kruipen, met subliem getimede
en haarscherp gemonteerde geluidloze flashbacks, die in korte flitsen Jeannes
gevoelswereld blootleggen. Nieuws over een affaire tussen Julien en dienstmeid
Rosalie wordt bijvoorbeeld gevolgd door een korte, gelukkige herinnering van
Jeanne aan Rosalie, waarmee Brizé in luttele seconden en zonder woorden een
complexe, ambigue emotie verbeeldt. Une vie staat wat dat betreft haaks op
Brizés felrealistische vorige film La loi du marché, over de gewetensnood van
een supermarktbeveiliger, waarin hij zijn personages juist op een afstand
bestudeerde.
Cameraman Antoine Héberlé (Paradise
Now) draait alles in smal, haast vierkant formaat, wat in dit geval het gevoel
van eenzaamheid en opsluiting versterkt. Die subjectieve vertelvorm werkt in de hele film
door. Omdat de flashbacks zo natuurlijk aanvoelen, valt het ook nauwelijks op
als het verhaal een aantal maal een forse tijdssprong vooruit maakt. Waar een
levensoverzicht in film steevast het risico loopt te vervallen in een statische
hoofdstukstructuur, daar filmt Brizé het verloop van tijd als één vloeiende
beweging.
Zodoende
maakt hij vrijwel ongemerkt inzichtelijk hoe het leven Jeannes karakter in de
loop der jaren fundamenteel verandert. Hoe ze haar zoon opvoedt als reactie op
de gebreken in haar eigen leven, dat ook. En hoe tijd oude wonden heelt en
nieuwe creëert.
Une vie is een bescheiden, doch rijke
karakterschets, en de soepele, nauwkeurige manier waarop Brizé vertelt,
verdient alle lof.
Op 5
september 1870 begon dokter Massarel in Canneville aan zijn spreekuur: in de
wachtkamer zat een oud boerenechtpaar `waarvan de man al zeven jaar last had
van spataderen, maar had gewacht tot zijn vrouw ze ook had om naar de dokter te
gaan'. De postbode brengt de krant met het bericht dat keizer Napoleon III de dag
daarvoor door de Pruisen is verslagen en dat de Derde Republiek is uitgeroepen.
Dokter Massarel, `hoofd van de republikeinse partij' in zijn dorp, laat zijn
patiënten voor wat ze zijn, roept zijn makkers (`Picart, Pommel en Torcheboeuf
met zijn trommel') en stormt in uniform naar het stadhuis om de macht over te
nemen en het volk kond te doen van zijn bevrijding. Noch de bakker, noch de
slager noch de boeren kunnen veel geestdrift opbrengen voor de revolutie en zo
zit de dokter de volgende ochtend weer in zijn spreekkamer, waar de spataderen
trouw op hem hebben gewacht.
Margot
Dijkgraaf
30 maart
2001
Het is het
verhaal van Een staatsgreep, één van de vele geestige, soms bijna burleske
verhalen van Guy de Maupassant (1840-1893), de meester van de negentiende-eeuwse
novelle. Zo'n driehonderd schreef hij er voor kranten en tijdschriften,
in zijn productiefste tijd één per dag – over de burger, over politiek, over de
Normandische boer, de koloniaal, de weduwe of de ambtenaar. Met afstandelijke,
droge blik, ontwikkeld onder de bezielende leiding van zijn peetvader Gustave
Flaubert, zet Maupassant in een paar zinnen een decor neer, een silhouet of het
wezen van een personage. Als een impressionistisch schilder brengt hij
hier een vlak aan, daar niet meer dan een streek of een stip. Hij schrijft
krachtig, eenvoudig, ogenschijnlijk ondubbelzinnig, maar daaronder smeult de emotie,
siddert de woede en verschuilt zich de angst.
Bij
uitgeverij Veen, die het prijzenswaardige voornemen heeft alle verhalen van Guy
de Maupassant in het Nederlands uit te geven, verschenen inmiddels deel vier,
De brandstapel, en deel vijf, Eenzaamheid, met de verhalen uit 1883
respectievelijk 1883-1884. Vooral aan het begin van beide bundels staan de
vrolijker, minder beschouwende, soms ronduit kluchtige verhalen – de gesofistikeerde
vorm van de middeleeuwse fabliau (Oudfranse vertelling in verzen). Daar vinden
we de lofzang op de vrije liefde, de kritiek op de burgermoraal en de
karikatuur van de clerus. Daar wint geldzucht het van de liefde en regeert de
biecht over de portemonnee. Daar wordt het hoertje verdedigd tegenover de
kilheid van de burgervrouw, daar is de wraak zoet en verschrikkelijk.
De laatste verhalen van de bundels zijn anders van toon:
droefgeestiger, gedesillusioneerder en vaak geschreven in de eerste
persoon. De titels van de delen vier en vijf zijn ontleend aan de laatste
verhalen uit de bundels. De brandstapel (`Afgelopen maandag is in
Etretat een Indische prins gestorven') is het verhaal van een groep hoge
Indische heren, `naar Europa gekomen om daar de militaire instellingen van de
belangrijkste volkeren van het Westen te bestuderen'. Eén van hen overlijdt,
waarna de anderen de burgemeester van Etretat verzoeken toestemming te geven
voor een lijkverbranding in de hindoeïstische traditie. Terwijl in het
dichtbijgelegen Casino van het mondaine Etretat wordt gedanst op walsen,
polka's en quadrilles, verschijnt, tegen de witte klif, de schaduw van Boeddha
– boven de brandstapel waarin het stoffelijk overschot tot as vergaat. Het
roept bij de verteller de verzuchting op dat hij `evenzo' wil verdwijnen: `Zo
is alles maar meteen afgelopen. Dat is schoon en gezond.'
Ook het
vijfde deel uit de reeks, Eenzaamheid, eindigt met een melancholiek,
zelfs ronduit deprimerend verhaal: `Het was na een diner onder heren', luidt de
voor Maupassant zo karakteristieke eerste zin en ondanks het feit dat `ze het
zich knap vrolijk hadden gemaakt', duiken er tijdens de aansluitende wandeling
over de Champs-Elysées louter donkere gedachten op in het hoofd van de
verteller. De grootste kwelling in het bestaan van de mens is zijn eeuwige
eenzaamheid, meent hij. Alle daden staan in het teken van een `folterende
behoefte aan vereniging' die nooit plaats vindt. `Niemand begrijpt iemand' en
daarom houdt de verteller voortaan `zijn ziel op slot' (`j'ai fermé mon âme').
Vrouwen zijn
degenen die – hoe kan het ook anders bij Maupassant – de man het ergste
kwellen. De vrouw wekt immers de illusie 's mans eenzaamheid te kunnen opheffen
en is daarmee `de grote leugen van de droom'. De vrouw is gemaakt om bemind te
worden en haar te behagen is de drijfveer van iedere schrijver. Wat is er erger
dan vast te stellen dat zij ouder wordt, dat zij haar schoonheid verliest – en
daarmee de man een onverbiddelijke spiegel des tijds voorhoudt?
De
existentiële wanhoop van de verteller die in de loop van de beide
verhalenbundels steeds duidelijker vorm krijgt, weerspiegelt die van
Maupassant. Vanaf zijn dertigste wordt de schrijver gekweld door
migraine-aanvallen en pijnen in maag- en hartstreek, die hij eerst verdooft met
ether en hasj, later met cocaïne en morfine. Tegelijkertijd voelt hij zich
steeds meer aangetrokken door de pessimistische filosofie van Arthur
Schopenhauer. Het fantastische, hallucinerende duikt steeds vaker op in zijn
leven en in zijn korte verhalen. In 1892 doet Maupassant een zelfmoordpoging om
zijn door syfilis verwoeste geest niet verder aan de waanzin ten prooi te laten
vallen en anderhalf jaar later overlijdt hij in een inrichting.
Behalve
honderden verhalen liet hij een groot aantal kronieken na, zes romans en een
aantal reisverhalen en toneelstukken. Langs de meetlat van Opzij mag Maupassant
dan een dikke onvoldoende scoren, op de ladder van het leesplezier staat hij –
ruim een eeuw later – nog hoog genoteerd.
Guy de
Maupassant: Eenzaamheid. Alle verhalen 1883-1884. Veen, 300 blz. ƒ49,50 Guy de
Maupassant: De brandstapel. Alle verhalen 1884. Veen, 350 blz. ƒ49,50 Beide
vertaald door Hans van Cuijlenborg.
Integrale vertaling van de verhalen van Guy de
Maupassant
‘Ik ben wat ze een fuifnummer noemen, een jongen van gegoede
familie, die intelligent was, maar die dat verpest heeft met schrijverij, die
gezond was en die dat heeft verpest door almaar feest te vieren, die wellicht
wat waard was, maar die dat verknoeid heeft door nietsdoen. Al met al heb ik
nog fortuin, een zekere levenservaring, een vrijwel volledige afwezigheid van
vooroordelen, een brede minachting voor de mens, waaronder ook de vrouw, de
diep gevoelde overtuiging van de nutteloosheid van wat ik doe en een ruime
verdraagzaamheid voor de algehele ontaarding. Toch heb ik af en toe nog
oprechtigheid […] en ben ik zelfs in staat tot aanhankelijkheid.’ (uit Yvette)
Laat ik een
open deur intrappen: Guy de Maupassant (1850-1893) is in zijn beste dagen niet
te kloppen op de korte afstand. In het negentiende-eeuwse Frankrijk vormt hij
het hoogtepunt van de reeks talentvolle verhalenschrijvers die hem voorgingen:
Charles Nodier, Gérard de Nerval, Théophile Gautier, Prosper Mérimée,… Vandaag
behoort hij tot de meest gelezen Franse auteurs1, en sinds kort kan ons
taalgebied zich verheugen in een nieuwe vertaling van de ongeveer driehonderd
verhalen en novelles die hij in ruim tien jaar bij elkaar schreef. Deze
indrukwekkende reeks van acht delen (ongeveer 2750 blz.) biedt Maupassant aan
in een vlotte en eerlijke vertaling, zodat iedereen nu kan genieten van weer
een stukje grote literatuur.
Maupassant lezen is aangenaam omdat hij erin slaagt het
dagelijkse leven zonder veel omhaal en literair gepronk te verbeelden. Hoewel
zijn verhalen soms pure meesterwerkjes zijn, heb je nooit de indruk afmattende
literatuur te lezen. Sober, kort en krachtig. In het onderwijs wordt
Maupassant dan ook intensief gelezen en helaas wel eens misbruikt als
pedagogisch ‘martelinstrument’.
‘De Franse
taal’, zo schrijft Maupassant in zijn bekende voorwoord bij de korte roman
Pierre et Jean (1888), ‘is een helder water dat gekunstelde schrijvers
nooit troebel hebben kunnen maken en nooit troebel zullen maken. […] Het ligt
in de aard van deze taal om helder, logisch en gespierd te zijn. Zij laat zich
niet ontkrachten, verduisteren of bederven’. Niet iedereen neemt hem dit in
dank af. Auteurs als Émile Zola, Albert Camus en Georges Simenon verdedigen
hem, maar een verfijnde taalkunstenaar als Edmond de Concourt en andere
‘precieuzen’ zoals Julien Gracq en Paul Claudel zullen hem nooit als een echte
schrijver erkennen. ‘Ik geloof dat je niet te veel moet nadenken en gewoon
produceren’, aldus Maupassant, die beweerde met zijn ingewanden en niet met
zijn hersenen te schrijven. Genoeg om eerbiedwaardige schrijvers tegen zich in
het harnas te jagen.
Zijn oeuvre
kreeg al snel een overdreven erotisch aura toegedicht, een gegeven dat
commercieel ongegeneerd werd uitgemolken. Zo verschenen in ons taalgebied
verhalenbundels met de even komische als beschamende titels: Parfum en Pernod,
Rokken en broeken, Kapsels en kuiven, Laarzen en laarsjes, Lusten en
lasten, Verlangens en verleidsters. Op de cover van laatstgenoemde
bundel vind je een wulpse, naakte blondine. Het tart zo de verbeelding dat je
erom moet lachen. Verontwaardiging is echter veel meer op zijn plaats. De
inspanningen van Uitgeverij Veen en vertaler Hans van Cuijlenborg waren dan ook
broodnodig. De Normandische levensgenieter is immers veel meer dan een
succesvol schrijver van boulevardverhalen, al laat hij zich tijdens zijn leven
dit imago rustig aanmeten omdat het hem moeiteloos veel geld opbrengt. In hem schuilt
echter ook een vinnige vrijdenker, een misantroop, een genadeloos ontleder van
maatschappelijke gewoonten en gebruiken, een man met een erg zwartgallige kijk
op het leven en een rusteloze ziel op zoek naar de grote liefde. Die
elementen worden scherper naarmate de jaren vorderen, en vormen de al dan niet
expliciete voedingsbodem voor zijn hele oeuvre.
De
ontmoeting tussen vertaler Hans van Cuijlenborg en Guy de Maupassant is een
mooi verhaal. Aan het eind van de jaren zeventig, begin van de jaren tachtig
woont Van Cuijlenborg met zijn familie in Clermont-L’Hérault, in de Franse
Cevennes. Hij probeert samen met vrouw en kinderen te overleven als ‘conteur’,
en zwerft van dorp tot dorp met allerlei verhalen. Hij werkt ook mee aan de
plaatselijke radio waar hij o.a. hoorspelen verzorgt. Uren werk besteedt hij om
programma’s te maken voor de luttele bewoners van de al weinig bevolkte streek
die hun radio afstemmen op de lokale zender. In zijn zoektocht naar auteurs die
zowel goed in het gehoor als in de mond liggen, stuit hij op Maupassant. Het is
liefde op het eerste gezicht. Meer dan tien jaar later krijgt hij van
Uitgeverij Veen de kans die liefde in het Nederlands te vertalen.
Voor deze
bij uitstek orale auteur is Van Cuijlenborgs onorthodoxe manier van vertalen
misschien wel het meest aangewezen. Na lectuur zoekt hij de woorden op waarvoor
hij niet meteen een goed Nederlands equivalent uit de mouw kan schudden.
Vervolgens neemt hij een dictafoontje en begint hardop een ruwe vertaling in te
spreken. Zijn vrouw tikt deze Maupassant-dictees uit en daarop doet Van
Cuijlenborg dan de definitieve redactie. Net als de schrijver opteert hij dus
niet zozeer voor een rationele en trage aanpak, maar paart hij zijn gedegen
kennis ter zake aan een vlotte vertaling vanuit de buik. Dat blijkt ruimschoots
uit zijn antwoord op mijn vraag wat er zo bijzonder is aan het vertalen van
Maupassant:
‘Specifiek aan het vertalen van Maupassant is, dat het
lijkt op het spelen van Mozart: schijnbaar simpel, maar daardoor juist
verraderlijk. Maupassant is een orale verteller die zijn verhalen ook heel goed
op kan schrijven. M.i. is met dit aspect van zijn werk te weinig rekening
gehouden: men maakt er iets té literair van (in de zin van: schrijfkundig).
Voor mij is het verbale aspect van zijn verteltrant heel belangrijk en
bovendien een grote bron van inspiratie. Het toepassen van een al dan niet
reële "gueuloir" is van het grootste belang bij deze leerling
van Flaubert2. Dit gezegd zijnde, is voor mij het vertalen van Maupassant niet
zozeer moeilijk, als wel emotioneel aangrijpend (ik moet soms letterlijk wenen
bij het vertalen). Voor een meer cerebraal vertaler is Maupassant ongetwijfeld moeilijk,
en dit is dan ook wat ik om mij heen hoor. Persoonlijk vind ik Zola
moeilijker.’ (brief van 13 juni 2002)
Dat
Maupassant vertalen emoties kan losmaken, verbaast me niet. Sommige verhalen
werken op de lachspieren (Toine, Idylle, Huize Tellier, Het beest van
baas Belhomme)terwijl andere je door de feilloze tragiek helemaal
meeslepen (De kleine van Roque, Yvette), je tot tranen toe bewegen (De
olijfgaard), of al die elementen op een subtiele manier combineren (Vlieg,
Reuzelpotje). Iedere liefhebber van Maupassant zal zo wel zijn eigen
verhalen hebben.
Kort én lang
Maupassant
bereikt in Eenzaamheid, de vierde bundel uit de reeks met verhalen uit
1883-1884, de perfecte beheersing van het zuivere kortverhaal. Klassiekers als
De hand, Het garnituur en Het touwtje verzekeren
Maupassant de eeuwige roem. Het is verwonderlijk hoe hij telkens in de aanloop
van het verhaal een sfeer van herkenbaarheid weet op te hangen en zo de lezer
meeneemt naar de kleine tragedies die zich dagelijks afspelen en ongemerkt levens
veranderen. Alle verhalen in deze bundel zijn ongeveer even lang, telkens
geschreven in een sobere maar trefzekere stijl, en bijna allemaal van hoog
niveau. Ze vormen het bewijs dat goede literatuur noch moeilijk van inhoud,
noch gezocht van vorm moet zijn, en dat ze menselijkheid en echtheid kan
uitstralen waardoor ze als het ware een stukje levende werkelijkheid wordt.
Niet al zijn
verhalen zijn kort, zoals Brandstapel, de vijfde bundel uit de reeks,
illustreert. Maupassant draait in 1884 literair op volle toeren: hij schrijft
zo’n zestig verhalen en staat op het punt zijn tweede, balzaciaans getinte
roman Bel-ami te publiceren. Ook zijn eerste (Het leven van een vrouw,
1883) en zijn voorlaatste roman (Sterk als de dood, 1889) zijn
succesvolle en knappe creaties die bewijzen dat hij eveneens op de langere
afstand zijn mannetje kan staan. Net nu hij zich als romanschrijver aan het
ontwikkelen is, worden ook zijn verhalen langer. Het beste uit die vijfde
bundel – het bekende Yvette – kan je zelfs een korte roman noemen. Zoals
in het geslaagde en eveneens langer uitgevallen De gezusters Rondoli
beschrijft Maupassant de mannelijke passie voor de vrouw met veel oog voor de
welhaast klassieke grilligheid van de vrouwelijke natuur. Hier geen korte
sfeerschetsen, geen economische schrijfstijl, integendeel, Maupassant neemt de
tijd om dieper in te gaan op de psychologie van zijn personages, in het
bijzonder de melancholie, passie en wanhoop die hen overvalt, gelukkig verzoend
met een intrige waar vaart in zit.
‘Ontspannen Flaubert’
De broer van
Maupassants moeder, Alfred Le Poittevin, was een goede jeugdvriend van Flaubert.
De jonge Guy zou graag zijn sporen verdienen in de letteren, en zijn moeder
stuurt hem met enkele gedichten naar Flaubert. Aan hem om te beslissen of hij
talent heeft. De epileptische syfilislijder maar wereldberoemde schrijver van Madame
Bovary is gecharmeerd van de jonge verschijning en leest kritisch zijn gedichten.
Al snel beseft hij dat Maupassant geen groot dichter is, maar wel een toekomst
heeft als prozaschrijver. Hij verbetert zijn stukken streng en leert hem dat schrijven een
kwestie is van goed observeren: als je maar lang genoeg kijkt, dan vind je zelfs
iets nieuws in een boom.
Deze
gesprekken vinden plaats in Croisset, op een boogscheut van Rouen. Maupassant
maakt er kennis met het naturalisme van Zola, met wie hij in 1880 de
verhalenbundel De avonden te Médan zal publiceren. Het bevat het verhaal
Reuzelpotje
– ‘een meesterwerk van compositie, humor en observatie’ volgens Flaubert –,
dat vandaag nog steeds beschouwd wordt als een van de pareltjes van de
negentiende-eeuwse vertelkunst, en tevens de doorbraak voor Maupassant
betekent. De nieuwe literaire ster heeft heel wat te danken aan de kluizenaar
van Croisset, maar zal heel wat meer worden dan een trouwe epigoon.
Was het observeren en beschouwen
voor zijn leermeester in de eerste plaats een haast wetenschappelijke bezigheid, de jonge Normandiër lijkt er
vooral plezier in te scheppen: ‘Een blad, een steentje, een zonnestraal, een
bosje gras houden me ondefinieerbaar lang bezig. Ik aanschouw ze gulzig,
ontroerder dan een goudzoeker die een baar goud vindt. Ik ervaar een mysterieus
en weldadig geluk bij het ontleden van hun nauwelijks waarneembare
kleurschakeringen en ongrijpbare nuances’. Terwijl Flaubert ’s nachts niet slapen kan omdat
een zin niet loopt of omdat hij meent dat een vervelende herhaling zijn
tekst ontsiert, zal Maupassant een herhaling altijd boven een obscuur
synoniem verkiezen en zijn nachtrust opofferen aan andere geneugten van het
leven. In tegenstelling tot zijn grote voorbeeld wil hij de werkelijkheid
beschrijven ‘met de woorden die wij gewoonlijk gebruiken’. Er wordt dan
ook wel eens gezegd dat geen enkele grote Franse schrijver zo goed geschreven
heeft met zo weinig woorden.
Biograaf
Armand Lanoux beschrijft Maupassant als een ‘ontspannen Flaubert’3, en dat
klopt eigenlijk wel. Flaubert zoekt voortdurend naar achtergrondinformatie,
schrapt als een bezetene en herschrijft elke zin talloze keren, terwijl Maupassant
moeiteloos aan de lopende band teksten schrijft, haast zonder doorhalingen.
Zijn eerste roman, Het leven van een vrouw (1883), kostte hem nog jaren
werk, maar Bel-Ami (1885) vloeit slechts in een paar maanden uit zijn
pen. Gaandeweg vindt hij een heel eigen stijl. Onopgesmukt en toch stijlvol.
Kortom, een ontspannen Flaubert.
In een brief
van 6 oktober 1902 beschrijft zijn vriend Maurice Muterse hoe vlotjes
Maupassant zijn verhalen bij elkaar schrijft: ‘Hij wandelde heen en weer in
zijn kamer, bedacht zijn zin, ging zitten en gooide ze met één pennenstreek op
papier, hervatte zijn wandeling, schreef op dezelfde manier de volgende zin en
ging zo door tot het einde. Zijn in één ruk geschreven manuscript was
kraakhelder en zonder doorhalingen en werd zo naar zijn uitgever opgestuurd’.
De schrijver mag ze dan zo uit zijn mouw hebben geschud, de aandachtige
lezer ontdekt gaandeweg toch enkele structuren in zijn verhalen en kan
er niet omheen dat ze zowel inhoudelijk als vormelijk evolueren.
Evolutie
Nogal vaak ontmoet de lezer een
groep converserende mensen, waarvan iemand een anekdote – het eigenlijke
verhaal – vertelt. Inspiratie
hiervoor vindt Maupassant vooral in het wedervaren van boeren, soldaten,
kleinburgers, pastoors en prostituees op het Normandische platteland. Met een
vaak pessimistische ondertoon maar niet zonder humor hekelt hij het hypocriete en al te nette
burgerwezen, maar het thema dat hem vooral inspireert is natuurlijk de liefde.
Al te vaak heeft men deze discipel van Flaubert echter enkel gelezen als een
realistisch schrijver van pittige liefdesverhalen, maar er is wel degelijk
meer, en dat wordt ook duidelijk in de verschillende bundels.
Zijn
losbandige omgang met vrouwen – de Russische schrijver Toergenjev hoopte dat
zijn vriend niet in sperma zou opgaan – reikt hem een obsessie aan die
veelvuldig zijn verhalen zal kleuren, dat van het onechte kind. Hij wijdt
er zijn volgens velen beste roman Pierre et Jean aan, maar ook verhalen
als Geschiedenis van een boerenmeid (1881), Het testament (1882),
het bijzonder knappe Mijnheer Parent (1885) en andere evoceren het lot
van bastaarden, de jaloezie van de valse vader, het drama van de schuldige
echtgenote… Ook hijzelf kan moeilijk geloven dat hij de zoon is van zijn vaak
dronken, nogal boertige vader Gustave en voelt zich zowel Pierre als Jean uit
de roman, tegelijk wettig kind en bastaard. Er doen bovendien verhalen de ronde
over onwettige kinderen van Maupassant zelf, en de kans is ook zeer reëel dat
er nu nog nakomelingen rondlopen van de officieel kinderloze schrijver.
Sommigen stopte hij naar verluidt zelfs geld toe, maar tot een huwelijk met een
vrouw is het nooit gekomen: ‘Het huwelijk is een wet. De liefde een instinct,
dat ons nu eens naar deze en dan naar gene drijft.’
Liefde wordt
in bepaalde verhalen een vorm van passie die eindigt in totale gekte. In
Gek? (1882) schiet een tot wanhoop gedreven jaloerse echtgenoot zijn
vrouw in de buik en vraagt hij aan de lezer of hij nu gek is of niet. Die
retorische vraag keert geregeld terug in het oeuvre van Maupassant en moeten we
eigenlijk lezen als een impliciete vraag tot begrip voor
verstandsverbijstering. De schrijver definieert in dit verhaal het fenomeen angst
als iets dat je overvalt ‘onder bepaalde […] mysterieuze invloeden’. Halverwege
de jaren tachtig is er een verschuiving merkbaar: naast realistische, of zo u
wilt naturalistische onderwerpen, zoekt hij nu ook inspiratie in het bovennatuurlijke.
Net als in de aanloop van zijn bekendste griezelverhaal De Horla (1887),
definieert hij in Een gek? (1884) wat hem zo intrigeert: ‘We zijn
omgeven door dingen waar we geen flauw vermoeden van hebben, omdat de organen
ons ontbreken die ons die dingen zouden onthullen.’ Al in een brief aan zijn
vriend Paul Alexis uit 1877 neemt hij trouwens openlijk afstand van het
naturalisme van Zola waarmee hij vaak geassocieerd wordt, en distantieert hij
zich in één trek van elke literaire beweging:
‘Ik moet een literaire geloofsbekentenis doen. Ik
geloof niet meer in het naturalisme dan in het realisme en niet meer in het
realisme dan in de romantiek. Deze woorden betekenen absoluut niets en dienen
enkel tot ruzies tussen tegengestelde temperamenten. […] Waarom zich beperken? Het
naturalisme is even beperkt als de fantastische literatuur.’ (brief van 17
januari 1877)
Ook de structuur verandert: krijgen
we in het begin van zijn carrière de verhalen te horen via een verteller – wat
iets geruststellends heeft, het schept afstand –, dan worden naar het einde toe
de verhalen steeds meer vanuit het hoofd van de protagonist verteld. Zoals Jeanne Holierhoek treffend
stelt, verandert de aanvankelijk afstandelijke verteller in de latere verhalen
in ‘een gekweld slachtoffer’4. Tekenend hiervoor zijn de wanhopige woorden van
het hoofdpersonage uit De nacht (1887): ‘Hoe kan ik uitleggen wat er met
me aan de hand is? Hoe kan ik zelfs duidelijk maken dat ik in staat ben het te
vertellen? Ik weet het niet, ik weet het niet meer, ik weet alleen dat het is.
Ja’. De schrijver laat zijn verwarde zwerver op het einde van het verhaal
achter in een leeg en donker Parijs. Maupassant is duidelijk niet meer de onbezorgde
schrijver van enkele jaren tevoren.
Angst en
waanzin worden steeds meer de rode draad van zijn verhalen. In De Horla
(1887) lezen we haarfijn de aftakeling van een man die geleidelijk krankzinnig
aan het worden is terwijl meubelstukjes op dansende pootjes door het bizarre
verhaal Wie weet? (1890) trekken. Het is die interesse voor geestesziekten
die Maupassant naast Freud in de collegebanken doet belanden, waar ze samen de
lessen van de bekende hoogleraar psychiatrie Jean Martin Charcot volgen. Die
invloed is merkbaar, en zal met de jaren alleen maar sterker worden wanneer
Maupassant zelf krankzinnig dreigt te worden ten gevolge van syfilis.
Eind jaren
zeventig loopt hij de ziekte op tijdens zijn ochtendlijke boottochtjes op de
Seine, in gezelschap van steeds andere vrouwen. Het is het begin van een lange,
trage lijdensweg. Migraine, hallucinaties, zenuwpijnen en maagkrampen maken van
zijn leven een permanente marteling, die uiteindelijk zal leiden tot
hersenverweking. In De grafbruiden (1891), niet toevallig het
allerlaatste verhaal dat Maupassant schrijft, gaat een geïnspireerde prostituee
op een kerkhof gedeprimeerde mannen strikken. Dit ultieme samengaan van eros
en thanatos klinkt als een noodkreet van de dan erg zieke Maupassant
wiens uitzinnig verlangen naar (lichamelijke) liefde hem weldra zelf op een
begraafplaats zal doen belanden.
Zijn ziekte
stemt hem erg zwartgallig. In Sur l’eau (1888), een unieke kroniek van
een boottocht op de Middellandse Zee, beschrijft hij scherp de leegte en
oppervlakkigheid van het leven: ‘De middelmatigheid van het universum verbaast
me en doet me in opstand komen, de onbeduidendheid van alle dingen vervult me
met walging, de kleingeestigheid van de menselijke wezens ontstelt me’. Dat de
schrijver in het aangrijpende De sluimeraar (1889) een pleidooi houdt
voor het recht op zelfmoord, is dan ook niet verbazingwekkend: ‘Hoe goed heb ik
ze begrepen, degenen die zwak als ze waren, geplaagd door ongeluk […] een eind
willen maken aan dit onophoudelijke drama of deze schandelijke komedie’.
Hijzelf slaat begin 1892 de hand aan zichzelf, maar de poging mislukt.
Opgenomen in de beroemde kliniek van dokter Blanche in Parijs geeft hij
helemaal krankjorum de geest in 1893. Zijn flamboyante liefdesleven leverde de
schrijver uiteindelijk drie cruciale thema’s op: dat van de liefde zelf
natuurlijk, de bastaard en ironisch genoeg ook het thema van de geestelijke
labiliteit.
‘Le mauvais passant’
Geboren en getogen in Normandië,
baden de verhalen van Maupassant lang in de mistige sfeer van het land van
cider en camembert. Zijn
succes stelt hem echter in staat afwisselend in Étretat, Parijs en aan de
Franse Rivièra te verblijven, waardoor hij in zijn verhalen Normandië meer en
meer links zal laten liggen. Niet getreurd, want ook de Franse hoofdstad en de Côte
d’Azur nemen snel een bijzondere plek in zijn leven en oeuvre in. Op het
einde van zijn leven zwerft hij rusteloos tussen al zijn woonplaatsen, maar zal
hij vooral in het warme Zuiden vertoeven5. ‘Je suis le mauvais passant’,
grapt Maupassant wel eens. Inderdaad, het is niet eenvoudig zijn sporen te
volgen. Hij is nog maar nauwelijk geïnstalleerd in Cannes, bij het Parc Monceau
in Parijs, in Triel langs de Seine, of hij zit al ergens anders. Alleen al zijn
verhuismanie in kaart brengen heeft zijn biografen heel wat hoofdbrekens
bezorgd.
Hij stapt twee keer sneller dan een
normale man, zwemt, roeit en reist. Ook zijn verhalen en romans zitten vol
beweging: de diligence van Reuzelpotje (1880) hobbelt over de
Normandische wegen zoals de
koets in het eerste hoofdstuk van Het leven van een vrouw (1883). De jol
van Vlieg (1890) kruist de boot van Yvette (1884) ergens tussen
Bougival en Chatou, en de trein uit De gezusters Rondoli (1884) spoort
de hele Côte d’Azur langs. De huurrijtuigen van Bel-Ami6 (1885)
doorkruisen het negende arrondissement van Parijs, terwijl de landauers in Sterk
als de dood (1889) af en aan rijden tussen het Parc Monceau en het Bois de
Boulogne. Met een aanzienlijke dosis Maupassant achter de kiezen, en nog wat
extra’s voor onderweg, is het dan ook een bijzondere uitdaging in zijn
voetsporen Frankrijk door te reizen. Na afloop bekijk je Normandië, de oevers
van de Seine en de Côte d’Azur met andere ogen, en ga je spontaan verder
grasduinen in het oeuvre van de meester. Wat de verhalen betreft, kan dat nu
dus ook in een mooie Nederlandse vertaling.
[1] In de
reeks ‘Livre de Poche’ alleen al zijn er meer dan elf miljoen exemplaren
verkocht.
[2] Flaubert
onderwierp al zijn teksten aan een stemproef (gueuloir). Vaak deed hij
dit in open lucht, in zijn ‘allée des gueulades’, zijn ‘brul-laan’ zeg
maar.
[4] In het
nawoord van de door haar vertaalde bundel De Horla, Zephyr-Coppens en
Frenks, Amsterdam, 1999, blz. 185.
[5] Zie mijn
bijdrage over Maupassant en de Franse Rivièra in Nice – muze van Azuur (samengesteld
door Dirk Leyman), dat begin 2004 zal verschijnen in de stedenreeks ‘Het Oog in
’t Zeil’ van de Nederlandse uitgeverij Bas Lubberhuizen.
[6] Van dit
boek verschijnt bij Athenaeum-Polak & Van Gennep begin 2004 een nieuwe
vertaling van de hand van Hans van Cuijlenborg.
De Nederlandse titel van het verhaal ‘Boule de Suif’ over een
rondborstige prostituée van Guy de Maupassant moet ‘Snollebolleke’
zijn, vindt Paul Steenhuis.
Zijn liefde voor al wat Frans is, wil Rob Kemps, winnaar van De Slimste Mens
in 2021, gescheiden houden van zijn werk als zanger voor de feestband
Snollebollekes, zei hij bij de presentatie van zijn biografische boek Randverschijnselen in 2020 in het Algemeen Dagblad.
„Tegen die bezoekers op Père Lachaise [de Parijse begraafplaats waar
hij graag mensen langs beroemde graven gidst] kan ik ook niet roepen: en
nou allemaal van links naar rechts, nondeju!” zei hij met een
verwijzing naar zijn grote Snollebollekes-hit ‘Links rechts’.
Toch
moet ik bij het horen van de naam van zijn band Snollebollekes altijd
meteen aan Frankrijk denken, aan de Franse literatuur om precies te
zijn. En dat komt niet omdat Kemps met Matthijs van Nieuwkerk een tv-programma over Franse chansons maakte.
Vrouwkes
Nee,
dat komt door het woord ‘snollebolleke’, waar Kemps zijn band naar
vernoemde, en dat ook de titel is van een van zijn nummers uit 2014. In
dat feestnummer („De pils is koud en de vrouwkes heet (…) De nacht is
kort maar de mijne lang”) richt de zanger zich tot vrouwen die met hem
vrijen willen: „Vrouwke kom is dichterbij,/ Gade vanavond mee met mij?
Schudden met da kontje, snollebolleke (etc).”
Het
moge duidelijk zijn dat een snollebolleke iemand is die het met de
zeden niet al te nauw neemt, die openstaat voor seks. Snol alleen, dat
hoer betekent, zou te afkeurend zijn, vandaar dat het rijmende
verkleinwoord bolleke erachter geplakt is, dat het geheel liefelijker,
schattiger maakt. Het is ook liefkozend bedoeld – in de Zaanstreek werd
het woord wel als koosnaam voor een kind gebruikt, aldus het Woordenboek der Nederlandse Taal.
En in die combinatie van hoerigheid en liefkozing zit voor mij de connectie met de Franse literatuur: met het verhaal van Guy de Maupassant uit 1880, Boule de Suif,
over een goedhartige, corpulente prostituée die tijdens een koetsrit om
het door de Pruisen bezette Rouen te ontvluchten, door haar deftige
medereizigers vreselijk vernederd wordt.
Die willen eerst graag
eten uit haar meegebrachte mand vol eten, maar ze kijken op haar neer
en laten dat voelen ook aan Elisabeth Rousset. Zij wordt vanwege haar
omvang wel bolletje vet (boule de suif) of bolletje reuzel (goedkoop vet) genoemd.
En
als ze moeten overnachten in een door de Pruisen bezette herberg, wil
de Pruisische officier met Rousset naar bed, voor het gezelschap verder
mag.
Ze weigert eerst: „Zeg maar tegen dat schoelje, tegen die
smeerlap, tegen dat Pruisische stuk vuil, dat ik het nooit zal willen.”
(Vertaling Hans van Cuijlenborg).
Hoe het verder afloopt moet u
zelf maar lezen in dat prachtige, ontroerende verhaal van Maupassant. Nu
luidt de titel van dat verhaal in het Nederlands ‘Reuzelpotje’.
Ouderwets en niet erg aansprekend. ‘Snollebolleke’ zou een veel betere
titel voor dat verhaal zijn. Vandaar dat ik uitzie naar een nieuwe
versie van ‘Snollebolleke’ van Guy de Maupassant in het Nederlands. Met
uiteraard een voorwoord van Rob Kemps. Dat zou mooi zijn, nondeju.
Ook de pagina's die de historische situatie uitleggen zijn belangrijk: Het is 1870. De grote Revolutie (1789) is nog niet zo héél lang geleden. Frankrijk is toen een Republiek geworden, maar voor- en tegenstanders van de Republiek hebben elkaar om de beurt onthoofd. Daarna heeft Napoléon I de rust hersteld èn zichzelf tot keizer gekroond. Toen was het land dus weer géén Republiek. In de eeuw die volgt, de 19e, buitelen kleinere revoluties over elkaar heen: dan weer is Frankrijk een republiek, dan weer een koning- of keizerrijk. Op dit moment, 1870, heeft Frankrijk een keizer, Napoléon III, een neef van de grote Napoleon. Hij is lang niet zo'n goed bestuurder en veldheer als zijn oom en wordt daarom pesterig Kleine Napoleon genoemd. Hij raakt in conflict met keizer Guillaume I (Wilhelm I) van Pruisen en diens eerste minister, Bismarck. Waarom, dat doet er niet zo toe. Het wordt oorlog en de Pruisen verslaan het Franse leger onmiddellijk, namelijk bij Sedan, helemaal in Noord-Frankrijk, bij de grens. Daarna rukken ze op, verder het land in, richting Parijs. Maar eerst komen ze langs Rouen. Daar speelt dit verhaal zich af.
De burgers van Rouen worden gemobiliseerd om de Pruisen tegen te houden. Ze zijn geen beroepssoldaten, maar de plaatselijke bakker, slager, timmerman etc. Ze kunnen op zondag wel een konijn schieten, maar daarmee houdt hun heldhaftigheid op. De Pruisen hebben een ècht leger, met èchte discipline en weten hoe ze hun wapens moeten gebruiken. Kortom, het burgerleger van Rouen wordt weggevaagd. Op p.3 zie je de soldaten vermoeid terugkomen in de stad. In de roman wordt die terugtocht uitgebreid beschreven. In een strip heb je geen uitgebreide beschrijvingen. De striptekenaar laat daarom af en toe dieren commentaar geven. Ook moet je goed naar de plaatjes zonder tekst kijken: op p.5 zie je de stad liggen. Het is doodstil. Iedereen wacht vol angst op de komst van de Pruisen. Plaatje 2: aan de horizon verschijnen stofwolken. Daar heb je ze! Plaatje 3: van alle kanten naderen ze nu de stad, ze komen al over de bruggen. De burgers besterven het van angst in hun huizen, kunnen wij bedenken. De Pruisen bonken op de deuren: Oufrez! Dat is Ouvrez! met een Duits accent. Net als Réquizition! (réquisition = inkwartiering, de burgers moeten de soldaten huisvesten). Hoe reageren de niet zo dappere burgers?
p.6 De soldaten hebben de stad ingenomen. Nogmaals: hoe reageren de burgers?
Het gerucht gaat, dat je wel toestemming kunt krijgen om met de diligence (niet naar le Havre, wat hier staat, maar) naar Dieppe te gaan. Zie kaartje voorin. Vandaar kun je met een boot le Havre bereiken, dat net buiten het bezette gebied ligt. Het is een reis van een hele dag, maar je kunt onderweg lunchen in de herberg in Tôtes.
p.7 Het is heel vroeg in de ochtend. Het is nog donker, koud en het sneeuwt. We onderscheiden een koets. Daar komt de koetsier aan met het paard, dat hij inspant bij het licht van zijn lantaarn. Hij roept dat hij klaar is voor vertrek en we zien schimmige figuren die de koets in stappen.
p.8 Daar gaat de koets, door de sneeuw, de stilte de kou en de schemering. Het gaat natuurlijk langzaam en het hobbelt. Daar schuift een gordijntje opzij. Nu kunnen we naar binnen kijken en we onderscheiden één voor één de passagiers: M et Mme Loiseau, rijk geworden met de handel in slechte wijn;
p.9 hij een platte-grappen maker, zij enorm gierig. De kraaien maken een grapje over zijn naam en zijn slechte reputatie (l'oiseau = de vogel): Zullen we "alle vogels vliegen" spelen? vraagt de één aan de ander. Maar in het Frans betekent het woord voler behalve vliegen ook stelen.
Dan onderscheiden we M en Mme Carré-Lamadon. Hij bezit 3 katoenfabrieken en een rits belangrijke titels Terwijl hij zogenaamd oppositie voert tegen de keizer, verwent zij de soldaten uit het keizerlijke leger. En verder echte oude adel: de graaf en gravin Hubert de Bréville.
p.10 Hij heeft belangrijke functies. Zij is eigenlijk niet van adellijke komaf. Dan zijn er nog 2 nonnen. (Al deze mensen hebben oude rechten op bezit en zien in Frankrijk het liefst een koning of keizer aan de macht. Geen revolutie, geen macht aan het volk, alsjeblieft!) Maar er zit ook een democraat, een republikein in de koets.
p.11 Wat een schandaal! Nu het licht geworden is onderscheiden de anderen...wie?
p.12 De koets komt vast te zitten in de sneeuw. De mannen klimmen eruit om te kijken wat er aan de hand is. Ze praten over de oorlog, die hen raakt in de portemonnee.
p.13 Hun vrouwen sturen hen op een boerderij af om te kijken of er iets te eten is te halen. Het valt hen niet op dat de inwoners van de boerderij pas ècht geraakt zijn door de oorlog.
p.14 Iedereen zit nu te gapen van de honger. M Loiseau zingt een gemeen liedje over een bootje dat verdwaald was op zee en toen hebben ze....vertaal de laatste zin.
p.15 Daar gaat de lange, lange reis door het stille landschap weer verder. Boule de Suif krijgt trek en haalt haar mandje tevoorschijn.
p.16 De anderen, die geen woord tegen haar gesproken hebben kunnen hun ogen niet van haar en haar mand afhouden. Vergelijk haar gezicht eens met dat van de ene non. Wat zie je? Sommige passagiers accepteren een hapje en een slok.
p.17 Anderen voelen zich nog steeds te goed voor haar. Mme Carré-Lamadon doet of ze flauwvalt van de honger en dus wel een slokje wijn accepteren mòet. De sfeer in de koets slaat om. Het wordt bijna gezellig.
p.18 De drie echtparen zijn gevlucht om hun bezit veilig te stellen in de haven- en handelsstad le Havre. Waarom vlucht Boule de Suif?
p.19 Cornudet feliciteert haar: goed zo, mevrouw, u bent veel dapperder dan onze Kleine Napoleon! Maar Boule de Suif, die fan is van de keizer, wordt kwaad. De graaf sust het gekibbel. Inmiddels valt de avond.
p.20 De reizigers soezen. In de vriendelijke sfeer die is ontstaan delen de vrouwen hun chaufferettes, hun doosje met brandende kooltjes om warm te blijven. Mme Loiseau ziet dat Cornudet probeert wat te foezelen met Boule de Suif. Hoe reageert die?
p.21 Door de sneeuw komen ze veel later in Tôtes aan dan ze gepland hadden. Daar wacht hen een onaangename verrassing.