de schrijver
Philippe
Claudel
schrijft romans, scenario’s en verhalen en regisseert films. Zijn
boeken ontvingen diverse prijzen, o.a. de Prix Goncourt des Lycéens.
Voor
Les
âmes grises
ontving hij de Prix Renaudot en de Grand
Prix des Lectrices de Elle.
Philippe
Claudel is in 1962 in Lotharingen, in het noordoosten van Frankrijk,
geboren. Na zijn studie Franse taalkunde, werd hij eerst leraar op
een middelbare school, gaf vervolgens les aan motorisch gehandicapten
en in het gevangeniswezen, en ging tenslotte aan de universiteit van
Nancy doceren. Voor zijn debuutfilm Il
y a longtemps que je t’aime,
waarvoor hij zelf het scenario schreef, ontving hij in 2009 de César
du meilleur premier film.
Zoveel zwart, en een klein beetje kitsch
Recenseren
is kiezen. Boeken zijn zelden óf het meesterwerk óf de prul waar je bij
het schrijven van een bespreking over in vuur en vlam kan raken. Het is
zoals een wijs oud vrouwtje in Philippe Claudels roman Grijze zielen
zegt: `De dingen zijn nooit helemaal zwart of helemaal wit, alles is
grijs'. Ik ken geen criticus die niet af en toe zijn oordeel wat laat
overhellen, de witte of de zwarte kant op. Niemand wil immers altijd
maar grijzige recensies schrijven, waarin het boek een beetje mooi en
tegelijk een beetje niet-mooi blijkt.
Van Claudels roman, bijvoorbeeld, zou je kunnen zeggen dat het een
meesterwerk is, een hartverscheurend verhaal over de moord op een
achtjarig meisje, gepleegd in de marge van de Eerste Wereldoorlog. Aan
de andere kant zou je kunnen zeggen dat Grijze zielen, waarmee Claudel
doorbrak naar het grote publiek, een beetje kitsch is. Omdat Claudel er
graag een schepje bovenop doet en de dingen zwarter en witter maakt dan
ze in werkelijkheid zijn. Zo wordt de wereld bij hem opgedeeld in arme
drommels aan de ene kant en `varkens', volgevreten machtswellustelingen,
aan de andere kant; en ook het contrast tussen de onschuld
(lelieblanke, zachte vrouwen) en het kwaad (harde, sigarenrokende en
orgaanvlees etende mannen), is scherp aangezet.
Maar net als je zeker denkt te weten dat Grijze zielen tot de prullen behoort en niet tot de meesterwerken, verschijnt er weer een notabele die wél het hart op de juiste plek heeft, of blijkt de meest onschuldige blonde boerenjongen ineens toch een kindermoordenaar te kunnen zijn.
Kille procureur
Het verhaal is adembenemend. Een klein Frans stadje in de Eerste Wereldoorlog, de laatste voorpost van de hel, op de rand van de gevechtslinies. Als gruwelijk decor van de gebeurtenissen is er steeds de stroom angstige, stoffige jongens de ene kant op en de stroom kapotgeschoten vlees de andere kant op. Dankzij een grote fabriek die bemand moet blijven, komen de bewoners van het stadje zelf veilig de oorlog door. Behalve Belle de Jour, het beeldschone frisse meisje wier lichaam eind 1917 uit het kanaal wordt gevist. Over deze zaak schrijft de verbitterde oud-politieman, die de verteller is, schrift na schrift vol. Over de harteloze, kille procureur die als laatste met het meisje gezien is, maar die dankzij zijn status de dans ontspringt. Over de twee soldaten die de schuld voor de moord in de schoenen geschoven krijgen. Dat maakt weinig uit, want zij waren als deserteurs toch al ten dode opgeschreven. Wat wel uitmaakt is de ijzingwekkende wijze waarop ze tot een bekentenis worden gedwongen.
Waarom de politieman dit jaren later op papier zet, terwijl zo'n beetje alle protagonisten al dood en begraven zijn, weet hij zelf ook niet. Keer op keer benadrukt hij de zinloosheid van zijn onderneming. Ondanks zijn verbetenheid is het schrijven voor hem zoiets als `hardop tegen de dingen en de muren praten'. Of hij zegt: `Ophouden, dat zou ik echt moeten doen. Wat hebben al mijn schrijfsels voor nut, deze regels die zo dicht op elkaar gepakt staan als ganzen in de winter, deze woorden die ik aan elkaar naai zonder er iets in te zien?'
Die twijfels van de verteller contrasteren met zijn weelderige beeldspraak en je gelooft hem nauwelijks wanneer hij klaagt dat hij woorden `moeilijk' vindt. De beelden wijzen eerder op een waanzinnig schrijfplezier dan op de onverschilligheid die de verteller voorwendt. Vergelijkingen gaan schuil in weer nieuwe vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer een paar eierschalen onder een hak worden verbrijzeld en klinken, `als de glazen botten van een koppel vogels'. Alsof vogelbotjes niet fragiel genoeg zijn, moeten ze ook nog van glas zijn. En dat alles naast het bevroren lijkje van een achtjarige, met wier botjes zo een parallel wordt getrokken.
Die beelden zijn zo vernuftig dat het maar moeilijk te geloven is dat hier een `uit de klei getrokken' agent aan het woord is als verteller. Maar Claudel is zelf ook een boerenzoon uit de buurt van Nancy en het is vooral het plattelandsleven dat hij goed in woorden weet te vangen. Bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over een kasteleine die lijdt aan `wat we hier een kwijnende ziekte noemen, iets wat hier nogal vaak voorkomt bij vrouwen die de novembermist en hun eigen ontreddering niet uit elkaar kunnen houden'.
Het indrukwekkende taalgebruik laat de weegschaal naar de goede kant overhellen: Grijze zielen is een prachtboek. Dat betekent dat ik verder zal zwijgen over de clichés, zoals waar het vermoorde meisje `een zonnestraaltje' wordt genoemd, of wanneer er wordt gesproken over `het grote mozaiek van het lot'. En al evenmin zal ik mopperen op de zwaar aangezette symboliek, wanneer een nachtvlinder als een waanzinnige cirkels rond het lijk van een jonge vrouw vliegt, of een gedoemd personage dat `Destinat' als achternaam draagt. En ik zal ook niet verder ingaan op de al te bonte stapeling van beelden, waarbij iemand `zo wit wordt als een preiplant' en tegelijk begint `te trillen als een espenblad'.
Kletsen
Als lezer accepteer je die overvloed door de samenhang die er onder ligt. Want hoewel het stadje zich door een heuvel van het slagveld gescheiden weet, blijkt de oorlog aan het hart van het verhaal te liggen. Alle gebeurtenissen, ook de dood van uiteindelijk drie jonge vrouwen, zijn het gevolg van de slachtpartij een paar kilometer verderop. Ook hebben opvallend veel beelden op de oorlog betrekking, of het nu gaat om een `mitrailleursalvo' in iemands ogen of een klaslokaal `als een slagveld'. Het ogenschijnlijk vreedzame burgerbestaan is een permanente afspiegeling van wat zich aan de andere kant van de heuvel in de loopgraven afspeelt. Het is allemaal, zoals de verteller concludeert: `in wezen een kwestie van smerigheid'.
Dat nihilistische wereldbeeld is niet nieuw bij Claudel: een gedesillusioneerde weduwnaar is bij hem vaker aan het woord, de rol van de kinderen die een lichtpuntje van onschuld vormen is niet nieuw in zijn oeuvre. Hij heeft al die elementen in Grijze zielen alleen stuk voor stuk zwaarder aangezet en daarvoor werd hij afgelopen najaar beloond met de Prix Renaudot.
Claudels talent voor het ritme van het verhaal is niet veranderd. Hij kan zijn romans zo doseren dat je op het puntje van je stoel blijft zitten, zo bleek ook uit zijn roman J'abandonne en zijn net gepubliceerde verhalenbundel Trois petites histoires de jouets. Tegen de tijd dat de vertellende politieman in Grijze zielen is beland bij het meest persoonlijke deel van het relaas, over zijn hoogzwangere vrouw die hij alleen thuis laat, voor `De Zaak', wil je hem wel naar huis sláán, wetende wat zich daar voor drama afspeelt. Tergend lang laat Claudel zijn verteller kletsen over, nota bene, bloemen, terwijl thuis `alle klokken gingen stilstaan'. Als lezer ben je door dat gesprek net zo gekweld als de verteller zelf achteraf moet zijn.
Een meesterwerk, dan maar. Al is het maar omdat je als recensent over een boek niet kan beweren wat Claudels held zegt over zijn schrijverij: `Ik kan niet zeggen dat ik er plezier aan beleef, ik kan niet zeggen dat ik er geen plezier aan beleef'.
Philippe Claudel: Grijze zielen. Uit het Frans vertaald door Manik Sarkar. De Bezige Bij, 237 blz. €17,90
https://www.nrc.nl/nieuws/2004/08/27/zoveel-zwart-en-een-klein-beetje-kitsch-7699412-a371598?utm_source=NRC&utm_medium=banner&utm_campaign=Paywall&utm_content=paywall-mei-2019
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Maar net als je zeker denkt te weten dat Grijze zielen tot de prullen behoort en niet tot de meesterwerken, verschijnt er weer een notabele die wél het hart op de juiste plek heeft, of blijkt de meest onschuldige blonde boerenjongen ineens toch een kindermoordenaar te kunnen zijn.
Kille procureur
Het verhaal is adembenemend. Een klein Frans stadje in de Eerste Wereldoorlog, de laatste voorpost van de hel, op de rand van de gevechtslinies. Als gruwelijk decor van de gebeurtenissen is er steeds de stroom angstige, stoffige jongens de ene kant op en de stroom kapotgeschoten vlees de andere kant op. Dankzij een grote fabriek die bemand moet blijven, komen de bewoners van het stadje zelf veilig de oorlog door. Behalve Belle de Jour, het beeldschone frisse meisje wier lichaam eind 1917 uit het kanaal wordt gevist. Over deze zaak schrijft de verbitterde oud-politieman, die de verteller is, schrift na schrift vol. Over de harteloze, kille procureur die als laatste met het meisje gezien is, maar die dankzij zijn status de dans ontspringt. Over de twee soldaten die de schuld voor de moord in de schoenen geschoven krijgen. Dat maakt weinig uit, want zij waren als deserteurs toch al ten dode opgeschreven. Wat wel uitmaakt is de ijzingwekkende wijze waarop ze tot een bekentenis worden gedwongen.
Waarom de politieman dit jaren later op papier zet, terwijl zo'n beetje alle protagonisten al dood en begraven zijn, weet hij zelf ook niet. Keer op keer benadrukt hij de zinloosheid van zijn onderneming. Ondanks zijn verbetenheid is het schrijven voor hem zoiets als `hardop tegen de dingen en de muren praten'. Of hij zegt: `Ophouden, dat zou ik echt moeten doen. Wat hebben al mijn schrijfsels voor nut, deze regels die zo dicht op elkaar gepakt staan als ganzen in de winter, deze woorden die ik aan elkaar naai zonder er iets in te zien?'
Die twijfels van de verteller contrasteren met zijn weelderige beeldspraak en je gelooft hem nauwelijks wanneer hij klaagt dat hij woorden `moeilijk' vindt. De beelden wijzen eerder op een waanzinnig schrijfplezier dan op de onverschilligheid die de verteller voorwendt. Vergelijkingen gaan schuil in weer nieuwe vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer een paar eierschalen onder een hak worden verbrijzeld en klinken, `als de glazen botten van een koppel vogels'. Alsof vogelbotjes niet fragiel genoeg zijn, moeten ze ook nog van glas zijn. En dat alles naast het bevroren lijkje van een achtjarige, met wier botjes zo een parallel wordt getrokken.
Die beelden zijn zo vernuftig dat het maar moeilijk te geloven is dat hier een `uit de klei getrokken' agent aan het woord is als verteller. Maar Claudel is zelf ook een boerenzoon uit de buurt van Nancy en het is vooral het plattelandsleven dat hij goed in woorden weet te vangen. Bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over een kasteleine die lijdt aan `wat we hier een kwijnende ziekte noemen, iets wat hier nogal vaak voorkomt bij vrouwen die de novembermist en hun eigen ontreddering niet uit elkaar kunnen houden'.
Het indrukwekkende taalgebruik laat de weegschaal naar de goede kant overhellen: Grijze zielen is een prachtboek. Dat betekent dat ik verder zal zwijgen over de clichés, zoals waar het vermoorde meisje `een zonnestraaltje' wordt genoemd, of wanneer er wordt gesproken over `het grote mozaiek van het lot'. En al evenmin zal ik mopperen op de zwaar aangezette symboliek, wanneer een nachtvlinder als een waanzinnige cirkels rond het lijk van een jonge vrouw vliegt, of een gedoemd personage dat `Destinat' als achternaam draagt. En ik zal ook niet verder ingaan op de al te bonte stapeling van beelden, waarbij iemand `zo wit wordt als een preiplant' en tegelijk begint `te trillen als een espenblad'.
Kletsen
Als lezer accepteer je die overvloed door de samenhang die er onder ligt. Want hoewel het stadje zich door een heuvel van het slagveld gescheiden weet, blijkt de oorlog aan het hart van het verhaal te liggen. Alle gebeurtenissen, ook de dood van uiteindelijk drie jonge vrouwen, zijn het gevolg van de slachtpartij een paar kilometer verderop. Ook hebben opvallend veel beelden op de oorlog betrekking, of het nu gaat om een `mitrailleursalvo' in iemands ogen of een klaslokaal `als een slagveld'. Het ogenschijnlijk vreedzame burgerbestaan is een permanente afspiegeling van wat zich aan de andere kant van de heuvel in de loopgraven afspeelt. Het is allemaal, zoals de verteller concludeert: `in wezen een kwestie van smerigheid'.
Dat nihilistische wereldbeeld is niet nieuw bij Claudel: een gedesillusioneerde weduwnaar is bij hem vaker aan het woord, de rol van de kinderen die een lichtpuntje van onschuld vormen is niet nieuw in zijn oeuvre. Hij heeft al die elementen in Grijze zielen alleen stuk voor stuk zwaarder aangezet en daarvoor werd hij afgelopen najaar beloond met de Prix Renaudot.
Claudels talent voor het ritme van het verhaal is niet veranderd. Hij kan zijn romans zo doseren dat je op het puntje van je stoel blijft zitten, zo bleek ook uit zijn roman J'abandonne en zijn net gepubliceerde verhalenbundel Trois petites histoires de jouets. Tegen de tijd dat de vertellende politieman in Grijze zielen is beland bij het meest persoonlijke deel van het relaas, over zijn hoogzwangere vrouw die hij alleen thuis laat, voor `De Zaak', wil je hem wel naar huis sláán, wetende wat zich daar voor drama afspeelt. Tergend lang laat Claudel zijn verteller kletsen over, nota bene, bloemen, terwijl thuis `alle klokken gingen stilstaan'. Als lezer ben je door dat gesprek net zo gekweld als de verteller zelf achteraf moet zijn.
Een meesterwerk, dan maar. Al is het maar omdat je als recensent over een boek niet kan beweren wat Claudels held zegt over zijn schrijverij: `Ik kan niet zeggen dat ik er plezier aan beleef, ik kan niet zeggen dat ik er geen plezier aan beleef'.
Philippe Claudel: Grijze zielen. Uit het Frans vertaald door Manik Sarkar. De Bezige Bij, 237 blz. €17,90
https://www.nrc.nl/nieuws/2004/08/27/zoveel-zwart-en-een-klein-beetje-kitsch-7699412-a371598?utm_source=NRC&utm_medium=banner&utm_campaign=Paywall&utm_content=paywall-mei-2019
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Mens zijn is een raar vak
Net
als in zijn veelgeprezen roman `Grijze zielen' gaat ook het nieuwe boek
van Philippe Claudel over een man die zijn vrouw heeft verloren en de
wanhoop nabij is. ,,Het boek is een metafoor voor de moderne tijd.''
hilippe Claudel is een bestsellerauteur – maar dan wel een
onfranse. Sterallures en intellectuele pretenties zijn ver te zoeken bij
deze sympathieke, rustige Fransman uit de Lorraine, die wereldwijd
successen boekte met zijn roman Grijze zielen. ,,Ik ben een man van het
noorden'', zegt hij, uitkijkend over de Amsterdamse grachten, ,,zojuist
bij het ontbijt zei ik nog tegen mijn vrouw dat ik zou hier zou kunnen
wonen. Ik voel me hier thuis.'' Claudel (1962), geboren en getogen in
het Noord-Franse Nancy, doceert er aan de universiteit en woont in een
klein dorp vijftien kilometer buiten deze stad. ,,Ik ben erg noordelijk
in mijn liefdes. Mijn verbeeldingswereld draait om dood, oorlog, mist en
vergeten.''
Dat zijn nu niet bepaald onderwerpen waarbij het succes voor de hand ligt. De Franse schrijvers met wie hij zich verwant voelt en met wie hij bevriend is, zoals Jean-Claude Pirotte en Pierre Charras, zijn bij het grote publiek volledig onbekend. ,,Ze verkopen een paar honderd exemplaren. Net zoals tegenwoordig Julien Gracq.'' Van Parijs houdt hij niet, het is een stad waar hij nooit zou kunnen schrijven. Vissen, wandelen – dat heeft hij nodig. ,,De Parijzenaars zijn ervan overtuigd dat de wereld om hen draait. Ze leven in de mythe van de Franse intellectueel. Ga eens op reis, zeg ik vaak, dat zou jullie goed doen.'' Zelf is hij net terug uit Indonesië, waar hij zijn volgende roman heeft afgerond. ,,Het gaat over iemand die alles verliest.''
Bergbeklimmer
Als bevlogen bergbeklimmer heeft Claudel veel gereisd om bergtoppen te bedwingen. ,,Overal kwam ik mensen tegen wier leven beïnvloed was door de Eerste Wereldoorlog. Twintig jaar geleden ontmoette ik in Peru een oude pepe die in Frankrijk had gevochten. Het was echt een oorlog waarbij de hele wereld betrokken was. Al die Franse, Australische, Engelse, Peruviaanse jongens die hun leven verloren. Ik schrijf om die doden aan de vergetelheid te onttrekken.''
Grijze zielen verhaalt van de moord op het tienjarige meisje Belle, in 1917. De verteller is een oudere politieagent, wiens leven verweven is met de moord. ,,Voor mij is dit geen boek over 1914-'18. Het is een boek over de oorlogen van nu, in het jasje van die ene oorlog. Het liefst keert men die oorlogen, die overal om ons heen woeden, de rug toe. Toen ik het boek schreef, werd ik achtervolgd door beelden van de oorlog in ex-Joegoslavië, maar ik dacht net zo goed aan Cambodja en Vietnam. Alle oorlogen lijken op elkaar. Mens zijn is een raar vak, ook in tijden van vrede. Mens blijven in tijden van oorlog is nog veel moeilijker.''
Een van de vrouwelijke personages uit het boek, – ze is verliefd op een soldaat die ten strijde is getrokken –, gaat dagelijks naar de top van een heuvel, vanwaar ze het oorlogsrumoer in de verte kan horen. ,,Ik was in Frankrijk, een land in vrede, en 2000 kilometer verderop, als het ware aan de andere kant van de heuvel, bulderden de kanonnen, vonden massaslachtingen plaats, werden de concentratiekampen opnieuw uitgevonden. Dat was bizar. Schrijven is mijn manier om mens te zijn. De een praat met zijn buurvrouw, de ander is goed in voetballen – het zijn allemaal kleine dingen die tonen dat we mens zijn.''
Schrijven doet Claudel al zolang hij zich kan herinneren. Het eerste boek dat hij publiceerde (,,daarvoor was het echt te slecht''), Meuse l'oubli uit 1999, draagt al de hele thematiek uit Claudels latere werk in zich. De verteller verliest zijn jonge vrouw en besluit alle schepen achter zich te verbranden. Hij verlaat zijn woonplaats Gent en strijkt neer in een dorpje aan de Maas, waar hij in eenzaamheid zijn verlies verwerkt, gesterkt door de schoonheid van het landschap. Ook in Grijze zielen en in het onlangs in Nederlandse vertaling verschenen Zonder mij is de verteller een man die zijn vrouw heeft verloren. ,,Dat moet een grote angst van me zijn. Het heeft iets obsessioneels.'' Vaak beleven Claudels personages een heftige crisis, staan ze aan de rand van de afgrond en vragen ze zich af of en hoe ze in 's hemelsnaam door kunnen leven. Een eenduidig antwoord komt er niet. ,,Veel lezers van Grijze zielen vroegen me wie nu de moordenaar van Belle was. Dat weet je als lezer niet, er zijn twee of drie mogelijkheden.''
Ook het einde van Zonder mij is ambigu. De ik-persoon, die kort geleden zijn vrouw heeft begraven, is vader van een dochtertje van eenentwintig maanden. Dat feit is het enige dat hem nog aan het leven bindt. Op een manier die doet denken aan het werk van Michel Houellebecq verafschuwt hij de liefdeloze, gewelddadige wereld die hij om zich heen ziet – een gevoel dat nog wordt verhevigd wanneer hij zich voorstelt dat zijn dochter in die ellende zal moeten opgroeien. Tegen zijn beroep van `hyena' heeft hij een onoverwinnelijke afkeer opgebouwd: hij moet mensen op de hoogte brengen van de dood van een geliefde en hen er in een moeite door toe bewegen toestemming te geven voor orgaandonatie. De man besluit een eind aan zijn leven te maken. Vandaar de Franse titel, J'abandonne die dan ook beter de lading dekt dan het vagere Zonder mij. Wanneer er een vrouw zijn kantoor binnenkomt die zojuist heeft gehoord dat haar dochter bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen, lijkt er iets in zijn beslissing te gaan schuiven, maar zeker is dat niet. ,,Het is een open einde. Ik kon mezelf er niet toe brengen een keuze te maken. Ik houd van onzekerheden. Als lezer kun je het op twee manieren interpreteren.''
Claudel schreef het boek toen zijn eigen dochter eenentwintig maanden oud was. Hij wilde voor haar de wereld in kaart brengen, zoals die was bij haar geboorte. ,,We vertellen onze kinderen lieve verhaaltjes, geven hen pluche beren. We verlengen de leugen ook als ze ouder worden. Allemaal ter bescherming.'' Gaandeweg werd het een ander project. ,,Ik ben in de huid gekropen van een man die aan de rand van de afgrond staat, die op het punt staat te springen. Zijn beroep kan hij niet meer uitoefenen, de wereld waarin hij leeft verdraagt hij niet meer, hij heeft alleen die dochter. In hoeverre is de liefde voor zijn dochter sterker dan zijn doodswens, dat is de vraag. Het is een kwestie van evenwicht. Het enige moment waarop er iets kantelt is tijdens zijn ontmoeting met de vrouw die haar dochter heeft verloren. Een mogelijke omkering van een situatie binnen een huis clos, dat interesseerde mij. Het boek is een metafoor voor de moderne tijd. Het kind symboliseert de toekomst, de wereld. De man vraagt zich af of hij wel in die wereld wil blijven. Zijn we niet omringd door domheid, door agressie? Ik kan ermee leven, maar stel je eens voor dat je er slecht aan toe bent, dat je om persoonlijke of professionele redenen in de vernieling ligt. Als je dan die politieke slogans hoort, die liedjes op de radio, die stompzinnige reclame, dan nekt je dat.''
De rollerskatende, rokende, drinkende oppas uit Zonder mij, met haar hamburgers en haar argot, en de stupide collega die 's avonds verandert in een racistische, platte voetbalsupporter staan in schril contrast met de intrigerende rechter en de zoekende politieagent in Grijze zielen. Waarom die karikaturen? ,,Voor Zonder mij had ik archetypes nodig, symbolen, karakters grof gehakt uit blokken steen. Eigenlijk zijn ze niet eens echt karikaturaal, het zijn gewone, moderne mensen van nu, ik ken ze wel. Kijk maar om u heen. Die collega heeft een foto op zijn bureau van zijn vrouw in een string. Dat vindt hij vreselijk opwindend. Een paar jaar geleden, toen ik het boek schreef, kon je strings alleen vinden in seksshops. Nu is het eerder moeilijk om een gewone onderbroek te vinden.''
Orgaandonatie
Verbijsterend echt is ook de geraffineerde manier waarop Claudels `hyena's' toestemming proberen te krijgen voor orgaandonatie van mensen die in shock verkeren. ,,Twintig jaar geleden ging het in Frankrijk precies zoals ik beschrijf. Tegenwoordig heeft Frankrijk het systeem dat je automatisch donor bent, tenzij je een papier bij je draagt waarop staat dat je dat niet wilt. In de praktijk wordt er altijd toestemming gevraagd aan de nabestaanden. Een vrouw schreef me dat ze, na de dood van haar achttienjarige zoon, toestemming voor donatie had gegeven. Toen men haar zijn lichaam teruggaf, was het leeg: huid, organen, ogen, alles was weg. Tegenwoordig is men verplicht een lichaam netjes aan de nabestaanden terug te geven.''
Na Zonder mij nam Claudel even afstand van de harde, hedendaagse werkelijkheid. Les petites mécaniques is een bundel korte verhalen, met taferelen uit vorige eeuwen, die bijna allemaal gerelateerd zijn aan schilderijen of schilders. Het zijn zonder uitzondering mooie portretten van personages in wier leven zich ineens iets onverklaarbaars of onverwachts voordoet. ,,Soms zijn er kleine dingen die een leven – hop – zomaar doen ontsporen. Een ontmoeting, een ziekte en plots slaat de waanzin toe.'' Zo droomt een gravin van twee mannen 's nachts bij een kerk, een indringend tafereel dat ze op haar aanwijzingen laat schilderen en dat haar tot waanzin drijft. ,,Ik ken dat schilderij. Het is gemaakt door twee zeventiende-eeuwse kunstenaars uit de Lorraine, die hun talent samenvoegden. De een was goed in personen, de ander in architectuur. Ze hebben zo'n dertig werken samen geschilderd. Het schilderij waar ik in mijn boek op doel, toont twee mannen die bezig zijn een van de pilaren van de kerk te vernielen. Ja, het kan een allegorie zijn voor de fragiliteit van de mens, maar je moet het ook zien tegen de achtergrond van de reformatie en de contrareformatie. Het heeft mij lang geïntrigeerd. Ik ben een mislukt schilder, weet u. Ik heb veel geschilderd, veel schilders bestudeerd, maar wat ik maakte was slecht. Je moet in veel dingen mislukken, voordat je ergens een beetje in slaagt.''
Tot nu toe schreef Claudel één boek dat geen fictie is: Le bruit des trousseaux (Het geluid van sleutelbossen). ,,Het is een boek gebaseerd op een voor mij ontzettend belangrijke ervaring. Elf jaar lang ben ik een paar keer per week naar de gevangenis gegaan om er les te geven. Dat heeft mij volledig veranderd. Hoe? Het zit 'm in heel eenvoudige dingen. De eerste keer bijvoorbeeld dat ik weer buiten stond, begreep ik wat vrijheid was. Gaan en staan waar je wilt. Als je vrijheid je nooit ontnomen is, weet je niet wat dat betekent.''
Heeft dat ook zijn neerslag gehad in Claudels werk? ,,Met name Grijze zielen is erg gevoed door mijn omgang met het gevangeniswezen. Er is maar een dunne wand tussen goed en kwaad, je komt maar zo van het ene in het andere domein terecht. Ook over de waarheid in justitiële zin kun je lang praten. Daarom is er aan het eind van Grijze zielen ook geen dader, geen ontknoping. Er zijn mensen die de daad hebben verricht, het gebaar hebben voltooid en anderen die het zouden hebben kunnen doen, maar het nét niet in de praktijk hebben gebracht. Dat is een kwestie van hele kleine dingen, van toeval, van ontmoetingen in het leven en van heel veel andere zaken. In het boek beschrijf ik hoe ik een vriend van de lagere school tegenkwam, een jongen die vroeger al inbraken pleegde, motoren stal. Ik zette een meelevend gezicht op en vroeg hem hoe het ging. Bleek hij de nieuwe bewaker te zijn. Andersom is me dat ook overkomen. Hoe vaak heb ik niet tegen mezelf gezegd dat ik evengoed in de schoenen van een gevangene had kunnen staan en hij in de mijne. Dat besef heeft mijn leven veranderd.''
Vreemd beroep
Sinds het verschijnen van Les bruits des trousseaux is Claudel vaak uitgenodigd om te spreken in debatten over het gevangeniswezen, verzoeken waar hij niet op in ging. ,,Men wilde mij altijd voor een karretje spannen, de kant van de gevangenen laten kiezen, of die van de bewaarders. Daar had ik geen zin in. Altijd wordt één van de drie partijen vergeten: het slachtoffer, de gevangene of de gevangenisbewaarder. Het is een vreemd beroep, dat van mensenbewaarder.''
Het is het enige boek dat Claudel schreef als een soort therapie. ,,Toen ik met lesgeven ophield, ging het niet goed met me. Het zat me niet lekker, ik bleef ermee bezig. Achteraf heb ik me gerealiseerd dat ik altijd gefascineerd ben geweest door plekken van opsluiting. Ik heb ook een tijd les gegeven aan zieke kinderen en aan gehandicapte jongeren. Dat zijn evenzoveel ghetto's. Onze maatschappij kent er veel. Bij het woord ghetto denkt iedereen aan economische of etnische ghetto's, maar ouderdom en ziekte zijn dat ook. Het zijn allemaal vormen van eenzaamheid.''
,,Weet u, in die elf jaar heb ik twee mensen ontmoet die monsters waren, die niets menselijks meer hadden. Alle anderen – zelfs degenen die de meest vreselijke dingen hadden gedaan – leken op ons. Degenen die een kind hadden vermoord, bleken in de gevangenis in staat van een ander kind te houden. Het was volledig onlogisch. Doden en liefhebben konden heel goed samengaan, het was ongelofelijk. We zijn erg complexe wezens. Het mysterie van de mens bestaat beslist.''
Illustreert de literatuur dat niet al sinds mensenheugenis? ,,Jawel, maar het betekent dat als je tegenover iemand zit, die ander een mysterie blijft, ook al is dat de persoon met wie je al twintig jaar samenleeft. Er is in iedereen een kleine zone waar niemand toegang toe heeft. Wat ik vooral heb geleerd is veel voorzichtiger en gematigder te zijn in mijn mening over anderen. Niets is ooit helemaal zwart, wit, waar, onwaar, niemand is ooit helemaal schuldig of onschuldig.''
Dat zijn nu niet bepaald onderwerpen waarbij het succes voor de hand ligt. De Franse schrijvers met wie hij zich verwant voelt en met wie hij bevriend is, zoals Jean-Claude Pirotte en Pierre Charras, zijn bij het grote publiek volledig onbekend. ,,Ze verkopen een paar honderd exemplaren. Net zoals tegenwoordig Julien Gracq.'' Van Parijs houdt hij niet, het is een stad waar hij nooit zou kunnen schrijven. Vissen, wandelen – dat heeft hij nodig. ,,De Parijzenaars zijn ervan overtuigd dat de wereld om hen draait. Ze leven in de mythe van de Franse intellectueel. Ga eens op reis, zeg ik vaak, dat zou jullie goed doen.'' Zelf is hij net terug uit Indonesië, waar hij zijn volgende roman heeft afgerond. ,,Het gaat over iemand die alles verliest.''
Bergbeklimmer
Als bevlogen bergbeklimmer heeft Claudel veel gereisd om bergtoppen te bedwingen. ,,Overal kwam ik mensen tegen wier leven beïnvloed was door de Eerste Wereldoorlog. Twintig jaar geleden ontmoette ik in Peru een oude pepe die in Frankrijk had gevochten. Het was echt een oorlog waarbij de hele wereld betrokken was. Al die Franse, Australische, Engelse, Peruviaanse jongens die hun leven verloren. Ik schrijf om die doden aan de vergetelheid te onttrekken.''
Grijze zielen verhaalt van de moord op het tienjarige meisje Belle, in 1917. De verteller is een oudere politieagent, wiens leven verweven is met de moord. ,,Voor mij is dit geen boek over 1914-'18. Het is een boek over de oorlogen van nu, in het jasje van die ene oorlog. Het liefst keert men die oorlogen, die overal om ons heen woeden, de rug toe. Toen ik het boek schreef, werd ik achtervolgd door beelden van de oorlog in ex-Joegoslavië, maar ik dacht net zo goed aan Cambodja en Vietnam. Alle oorlogen lijken op elkaar. Mens zijn is een raar vak, ook in tijden van vrede. Mens blijven in tijden van oorlog is nog veel moeilijker.''
Een van de vrouwelijke personages uit het boek, – ze is verliefd op een soldaat die ten strijde is getrokken –, gaat dagelijks naar de top van een heuvel, vanwaar ze het oorlogsrumoer in de verte kan horen. ,,Ik was in Frankrijk, een land in vrede, en 2000 kilometer verderop, als het ware aan de andere kant van de heuvel, bulderden de kanonnen, vonden massaslachtingen plaats, werden de concentratiekampen opnieuw uitgevonden. Dat was bizar. Schrijven is mijn manier om mens te zijn. De een praat met zijn buurvrouw, de ander is goed in voetballen – het zijn allemaal kleine dingen die tonen dat we mens zijn.''
Schrijven doet Claudel al zolang hij zich kan herinneren. Het eerste boek dat hij publiceerde (,,daarvoor was het echt te slecht''), Meuse l'oubli uit 1999, draagt al de hele thematiek uit Claudels latere werk in zich. De verteller verliest zijn jonge vrouw en besluit alle schepen achter zich te verbranden. Hij verlaat zijn woonplaats Gent en strijkt neer in een dorpje aan de Maas, waar hij in eenzaamheid zijn verlies verwerkt, gesterkt door de schoonheid van het landschap. Ook in Grijze zielen en in het onlangs in Nederlandse vertaling verschenen Zonder mij is de verteller een man die zijn vrouw heeft verloren. ,,Dat moet een grote angst van me zijn. Het heeft iets obsessioneels.'' Vaak beleven Claudels personages een heftige crisis, staan ze aan de rand van de afgrond en vragen ze zich af of en hoe ze in 's hemelsnaam door kunnen leven. Een eenduidig antwoord komt er niet. ,,Veel lezers van Grijze zielen vroegen me wie nu de moordenaar van Belle was. Dat weet je als lezer niet, er zijn twee of drie mogelijkheden.''
Ook het einde van Zonder mij is ambigu. De ik-persoon, die kort geleden zijn vrouw heeft begraven, is vader van een dochtertje van eenentwintig maanden. Dat feit is het enige dat hem nog aan het leven bindt. Op een manier die doet denken aan het werk van Michel Houellebecq verafschuwt hij de liefdeloze, gewelddadige wereld die hij om zich heen ziet – een gevoel dat nog wordt verhevigd wanneer hij zich voorstelt dat zijn dochter in die ellende zal moeten opgroeien. Tegen zijn beroep van `hyena' heeft hij een onoverwinnelijke afkeer opgebouwd: hij moet mensen op de hoogte brengen van de dood van een geliefde en hen er in een moeite door toe bewegen toestemming te geven voor orgaandonatie. De man besluit een eind aan zijn leven te maken. Vandaar de Franse titel, J'abandonne die dan ook beter de lading dekt dan het vagere Zonder mij. Wanneer er een vrouw zijn kantoor binnenkomt die zojuist heeft gehoord dat haar dochter bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen, lijkt er iets in zijn beslissing te gaan schuiven, maar zeker is dat niet. ,,Het is een open einde. Ik kon mezelf er niet toe brengen een keuze te maken. Ik houd van onzekerheden. Als lezer kun je het op twee manieren interpreteren.''
Claudel schreef het boek toen zijn eigen dochter eenentwintig maanden oud was. Hij wilde voor haar de wereld in kaart brengen, zoals die was bij haar geboorte. ,,We vertellen onze kinderen lieve verhaaltjes, geven hen pluche beren. We verlengen de leugen ook als ze ouder worden. Allemaal ter bescherming.'' Gaandeweg werd het een ander project. ,,Ik ben in de huid gekropen van een man die aan de rand van de afgrond staat, die op het punt staat te springen. Zijn beroep kan hij niet meer uitoefenen, de wereld waarin hij leeft verdraagt hij niet meer, hij heeft alleen die dochter. In hoeverre is de liefde voor zijn dochter sterker dan zijn doodswens, dat is de vraag. Het is een kwestie van evenwicht. Het enige moment waarop er iets kantelt is tijdens zijn ontmoeting met de vrouw die haar dochter heeft verloren. Een mogelijke omkering van een situatie binnen een huis clos, dat interesseerde mij. Het boek is een metafoor voor de moderne tijd. Het kind symboliseert de toekomst, de wereld. De man vraagt zich af of hij wel in die wereld wil blijven. Zijn we niet omringd door domheid, door agressie? Ik kan ermee leven, maar stel je eens voor dat je er slecht aan toe bent, dat je om persoonlijke of professionele redenen in de vernieling ligt. Als je dan die politieke slogans hoort, die liedjes op de radio, die stompzinnige reclame, dan nekt je dat.''
De rollerskatende, rokende, drinkende oppas uit Zonder mij, met haar hamburgers en haar argot, en de stupide collega die 's avonds verandert in een racistische, platte voetbalsupporter staan in schril contrast met de intrigerende rechter en de zoekende politieagent in Grijze zielen. Waarom die karikaturen? ,,Voor Zonder mij had ik archetypes nodig, symbolen, karakters grof gehakt uit blokken steen. Eigenlijk zijn ze niet eens echt karikaturaal, het zijn gewone, moderne mensen van nu, ik ken ze wel. Kijk maar om u heen. Die collega heeft een foto op zijn bureau van zijn vrouw in een string. Dat vindt hij vreselijk opwindend. Een paar jaar geleden, toen ik het boek schreef, kon je strings alleen vinden in seksshops. Nu is het eerder moeilijk om een gewone onderbroek te vinden.''
Orgaandonatie
Verbijsterend echt is ook de geraffineerde manier waarop Claudels `hyena's' toestemming proberen te krijgen voor orgaandonatie van mensen die in shock verkeren. ,,Twintig jaar geleden ging het in Frankrijk precies zoals ik beschrijf. Tegenwoordig heeft Frankrijk het systeem dat je automatisch donor bent, tenzij je een papier bij je draagt waarop staat dat je dat niet wilt. In de praktijk wordt er altijd toestemming gevraagd aan de nabestaanden. Een vrouw schreef me dat ze, na de dood van haar achttienjarige zoon, toestemming voor donatie had gegeven. Toen men haar zijn lichaam teruggaf, was het leeg: huid, organen, ogen, alles was weg. Tegenwoordig is men verplicht een lichaam netjes aan de nabestaanden terug te geven.''
Na Zonder mij nam Claudel even afstand van de harde, hedendaagse werkelijkheid. Les petites mécaniques is een bundel korte verhalen, met taferelen uit vorige eeuwen, die bijna allemaal gerelateerd zijn aan schilderijen of schilders. Het zijn zonder uitzondering mooie portretten van personages in wier leven zich ineens iets onverklaarbaars of onverwachts voordoet. ,,Soms zijn er kleine dingen die een leven – hop – zomaar doen ontsporen. Een ontmoeting, een ziekte en plots slaat de waanzin toe.'' Zo droomt een gravin van twee mannen 's nachts bij een kerk, een indringend tafereel dat ze op haar aanwijzingen laat schilderen en dat haar tot waanzin drijft. ,,Ik ken dat schilderij. Het is gemaakt door twee zeventiende-eeuwse kunstenaars uit de Lorraine, die hun talent samenvoegden. De een was goed in personen, de ander in architectuur. Ze hebben zo'n dertig werken samen geschilderd. Het schilderij waar ik in mijn boek op doel, toont twee mannen die bezig zijn een van de pilaren van de kerk te vernielen. Ja, het kan een allegorie zijn voor de fragiliteit van de mens, maar je moet het ook zien tegen de achtergrond van de reformatie en de contrareformatie. Het heeft mij lang geïntrigeerd. Ik ben een mislukt schilder, weet u. Ik heb veel geschilderd, veel schilders bestudeerd, maar wat ik maakte was slecht. Je moet in veel dingen mislukken, voordat je ergens een beetje in slaagt.''
Tot nu toe schreef Claudel één boek dat geen fictie is: Le bruit des trousseaux (Het geluid van sleutelbossen). ,,Het is een boek gebaseerd op een voor mij ontzettend belangrijke ervaring. Elf jaar lang ben ik een paar keer per week naar de gevangenis gegaan om er les te geven. Dat heeft mij volledig veranderd. Hoe? Het zit 'm in heel eenvoudige dingen. De eerste keer bijvoorbeeld dat ik weer buiten stond, begreep ik wat vrijheid was. Gaan en staan waar je wilt. Als je vrijheid je nooit ontnomen is, weet je niet wat dat betekent.''
Heeft dat ook zijn neerslag gehad in Claudels werk? ,,Met name Grijze zielen is erg gevoed door mijn omgang met het gevangeniswezen. Er is maar een dunne wand tussen goed en kwaad, je komt maar zo van het ene in het andere domein terecht. Ook over de waarheid in justitiële zin kun je lang praten. Daarom is er aan het eind van Grijze zielen ook geen dader, geen ontknoping. Er zijn mensen die de daad hebben verricht, het gebaar hebben voltooid en anderen die het zouden hebben kunnen doen, maar het nét niet in de praktijk hebben gebracht. Dat is een kwestie van hele kleine dingen, van toeval, van ontmoetingen in het leven en van heel veel andere zaken. In het boek beschrijf ik hoe ik een vriend van de lagere school tegenkwam, een jongen die vroeger al inbraken pleegde, motoren stal. Ik zette een meelevend gezicht op en vroeg hem hoe het ging. Bleek hij de nieuwe bewaker te zijn. Andersom is me dat ook overkomen. Hoe vaak heb ik niet tegen mezelf gezegd dat ik evengoed in de schoenen van een gevangene had kunnen staan en hij in de mijne. Dat besef heeft mijn leven veranderd.''
Vreemd beroep
Sinds het verschijnen van Les bruits des trousseaux is Claudel vaak uitgenodigd om te spreken in debatten over het gevangeniswezen, verzoeken waar hij niet op in ging. ,,Men wilde mij altijd voor een karretje spannen, de kant van de gevangenen laten kiezen, of die van de bewaarders. Daar had ik geen zin in. Altijd wordt één van de drie partijen vergeten: het slachtoffer, de gevangene of de gevangenisbewaarder. Het is een vreemd beroep, dat van mensenbewaarder.''
Het is het enige boek dat Claudel schreef als een soort therapie. ,,Toen ik met lesgeven ophield, ging het niet goed met me. Het zat me niet lekker, ik bleef ermee bezig. Achteraf heb ik me gerealiseerd dat ik altijd gefascineerd ben geweest door plekken van opsluiting. Ik heb ook een tijd les gegeven aan zieke kinderen en aan gehandicapte jongeren. Dat zijn evenzoveel ghetto's. Onze maatschappij kent er veel. Bij het woord ghetto denkt iedereen aan economische of etnische ghetto's, maar ouderdom en ziekte zijn dat ook. Het zijn allemaal vormen van eenzaamheid.''
,,Weet u, in die elf jaar heb ik twee mensen ontmoet die monsters waren, die niets menselijks meer hadden. Alle anderen – zelfs degenen die de meest vreselijke dingen hadden gedaan – leken op ons. Degenen die een kind hadden vermoord, bleken in de gevangenis in staat van een ander kind te houden. Het was volledig onlogisch. Doden en liefhebben konden heel goed samengaan, het was ongelofelijk. We zijn erg complexe wezens. Het mysterie van de mens bestaat beslist.''
Illustreert de literatuur dat niet al sinds mensenheugenis? ,,Jawel, maar het betekent dat als je tegenover iemand zit, die ander een mysterie blijft, ook al is dat de persoon met wie je al twintig jaar samenleeft. Er is in iedereen een kleine zone waar niemand toegang toe heeft. Wat ik vooral heb geleerd is veel voorzichtiger en gematigder te zijn in mijn mening over anderen. Niets is ooit helemaal zwart, wit, waar, onwaar, niemand is ooit helemaal schuldig of onschuldig.''
Een versie van
dit artikel
verscheen ook in
NRC Handelsblad
van 8 april 2005
---------------------------------------------------------------------------------------------
Vorige week vroeg een Franse journalist aan de Vlaamse schrijver Stefan Hertmans of zijn historische roman Le coeur converti (De bekeerlinge)
ook door een hedendaagse bril gelezen kon worden. Mocht hij het verhaal
over de twee geliefden in de twaalfde eeuw, op de vlucht vanwege hun
verboden verhouding, ook lezen als een metafoor voor de vluchtelingen
van nu? Hertmans antwoordde dat hij zelf geen hedendaagse elementen in
zijn boek had willen brengen, het was een verhaal uit de vroege
Middeleeuwen. Maar verder: ja, literatuur neemt het al eeuwen op voor de
buitenstaander, voor de verstotene, de ‘ander’, de vluchteling.
Het werk van Philippe Claudel, die deze vrijdag de SPUI25-lezing houdt in Amsterdam, illustreert dat als geen ander. De roman waarmee hij beroemd werd, Grijze zielen (2003), gaat over de moord op een uitzonderlijk mooi tienjarig meisje in 1917, een buitenbeentje. Het is niet zozeer een boek over 1914-1918 als wel een boek over wat oorlog doet met een mens. Zijn novelle Het kleine meisje van meneer Linh (2016) gaat op het eerste gezicht over een grootvader en zijn kleinkind, maar blijkt bij nader inzien een geëngageerde fabel over asielzoekers. In Het verslag van Brodeck (2008) laat Claudel zien hoe er irrationele, xenofobe gevoelens de kop opsteken als er een vreemdeling in een klein dorp komt wonen.
Iedere schrijver staat, bewust of onbewust, in verhouding tot zijn eigen tijd. Dat weten wij lezers maar al te goed en dus lezen we tussen de regels door: wat staat er? En vooral ook: wat staat er niet? ‘Een roman brengt je daar waar feitelijke verwoording tekort schiet’, zei Hella S. Haasse, ‘er gebeurt iets waardoor je zicht op de werkelijkheid verruimd wordt.’ Een romanschrijver reikt ons, onnadrukkelijk en indirect, die dingen aan waar het hem om gaat. Daarvoor heb je lange adem nodig – die van de roman.
Khaled Hosseini toont nu in een mooi geïllustreerd boek – of beter gezegd een prentenboek met tekst – zijn solidariteit met allen die ‘op de vlucht voor oorlog en vervolging op zee zijn omgekomen’. In Bede aan de zee schrijft een vader aan zijn zoon Marwan: ‘ik heb horen vertellen dat wij ongewenst zijn./ We zijn niet welkom./ We moeten met ons ongeluk maar ergens anders heen.’ In 103 korte regels en 48 door Dan Williams getekende illustraties, roept de vader beelden op van zijn eigen zorgeloze jeugd (‘het geritsel van de olijfbomen in de wind’) in tegenstelling tot die van zijn zoon (‘Jij weet dat je van een bomkrater een zwemkuil kunt maken’). Zijn brief, zijn oproep aan de zee om zijn zoon te sparen, is zacht-ingetogen, treurig-melancholiek.
Philippe Claudel kiest voor de langere adem in zijn ruim tweehonderd pagina’s tellende fabel Archipel van de hond. Hij neemt, net als Hosseini, een actueel onderwerp bij de kop – de vluchteling-migrant – en brengt zijn literaire wapenuitrusting stevig in stelling. Hier geen zachte melancholie, geen ingetogenheid. Al in zijn recente, nog niet vertaalde verhalenbundel Inhumaines (Onmenselijk), uitte Claudel zijn felle, cynische woede over de perverse, egoïstische mens van nu. Met zwarte humor verbeeldt hij groteske scènes uit ons toekomstig leven: een feestje bij een zelfmoord ‘live’, de bestelling van een nieuw exemplaar bij de dood van een echtgenote, marteling ter bestrijding van verveling tijdens de kerstdagen.
Op een eiland in de archipel van de Hond, met niet meer dan een paar honderd inwoners, spoelen de lijken aan van drie zwarte jongemannen. Onverschilligheid valt hen ten deel. Slechts één persoon, de Onderwijzer, raakt van slag. De Burgemeester dwingt alle getuigen, de Dokter, meneer Pastoor, de Oude Vrouw – stuk voor stuk archetypes – hun mond te houden. Ruchtbaarheid geven aan die verdronken Afrikanen zou maar slecht zijn voor het toerisme. En dus verdwijnen de lijken in de koelcel, bij de tonijnen, de zwaardvissen, de zeewolven en de rode ponen. In het donker worden ze versleept en in een kloof gedumpt. Maar de actie blijft niet ongezien: de ogen van God mogen er dan niet meer zijn, die van de satellieten wel, en die zien nog veel scherper. Een bizar-cynische Commissaris meldt zich, er komt vaart in de intrige, de eensgezindheid onder de getuigen wordt teniet gedaan en er valt een slachtoffer.
Claudel schotelt ons, meesterschrijver als hij is, een spannend moordverhaal voor, een dantesk universum vol zwarte humor, met de mens als genadeloze, onmenselijke hoofdpersoon. De wereld draait alleen nog maar om geld, ‘iedereen liegt, het leven is een farce’. Voor de moraal hoef je – en dat is meteen een zwakte van deze roman – nauwelijks tussen de regels door te lezen. De mens is verworden tot een onverschillig wezen dat alleen op zijn eigen voordeel uit is. De verteller is de lastpak die ervan geniet onze gemoedsrust teniet te doen. Op de laatste bladzijde worden er toch tranen vergoten – alleen daarin schuilt nog een beetje menselijkheid, en een vonkje hoop.
Manu Larcenet hoort bij de voorhoede van de Franse stripvertellers en bewees dat met series als De dagelijkse worsteling en het melancholische Blast.
Met zijn nieuwe album, uitgegeven als tweeluik, gaat hij een stap verder. Het verslag van Brodeck is een grafische adaptatie van de roman van Philip Claudel uit 2008. Het is een gewaagde keuze vanwege de zware thematiek, door Larcenet vastgelegd in een drukkend relaas.
Het verslag van Brodeck gaat over schuld en schaamte. Larcenet speelt het hard. Zijn tekeningen zijn zwart-wit en compromisloos: het kwaad laat zich niet navertellen in grijstinten.
In een niet nader geduid bergdorp waar een Duits dialect wordt gesproken, zijn overlevenden begonnen met het verwerken van verse oorlogstrauma’s. Dan maakt De Anderer, een zonderlinge vreemdeling, zijn entree. Hij wordt eerst met alle egards ontvangen; men is wel toe aan wat afleiding.
Maar gaandeweg verandert dat. Onder de dorpsbewoners rijzen vragen: is De Anderer gestuurd om hen in de gaten te houden? Argwaan escaleert, de mannen nemen het recht in eigen hand.
De stille en teruggetrokken Brodeck, die nooit echt deel uitmaakte van de gemeenschap, wordt verzocht een verslag te schrijven van de gebeurtenissen die leidden tot de dood van De Anderer.
Het kalme tempo van de enscenering draagt bij aan de benauwende werking van het verhaal. Larcenet doseert precies, om het kwaad alle ruimte te geven.
Zijn tweeluik is ook een parabel over mensen zonder moraal tegen de achtergrond van de Holocaust.
Het tweede boek opent met tekeningen van een kamp, prikkeldraad en uitgemergelde gevangen, maar nergens wordt expliciet dat het de auteur te doen is om nazi’s en de jodenvervolging. Larcenet beeldt de vijandige militairen uit als abstracties; logge schepsels met scherpe tanden en aangelijnde honden met gemuteerde koppen. Alleen hun bedoelingen en uitspraken zijn glashelder en ijzingwekkend. Als ze de dorpelingen verzoeken hun kringen van onzuivere elementen te ontdoen, dragen ze Brodeck aan hen over, omdat hij van buiten komt.
Het penetrante zwart-wit werk van Larcenet, met grove vlakken en weinig woorden, dringt zich door het oblongformaat nog nadrukkelijker op. Nergens is er een lichtpuntje, nergens iets van loutering, behalve de glimlach van Poupchette, het bastaardkind van Brodeck dat in zijn afwezigheid is verwekt.
De vertelling speelt zich af in schaduwen en de personages verstoppen zich achter ruige baarden en onder bontmutsen. Effectief, maar het maskeert ook dat Larcenet moeite heeft om gezichten te laten spreken. De gelaatstrekken zijn hol en identiek; alles heeft dezelfde frons.
Het past wellicht bij de leegte die in de dorpelingen is geslopen, maar voor een verhaal dat de lezer zo heftig confronteert met het zwakke van de mens is de afwezigheid van expressie en emotie in de gezichten toch een gemiste kans.
Manu Larcenet had zijn meedogenloze blik op de ontredderde mens beslist harder kunnen laten aankomen.
https://www.nrc.nl/nieuws/2017/09/22/het-kwaad-verbeeld-in-streng-zwart-wit-13128761-a1574355
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
------------------------------------------------------------------------------------
Recensie Boeken
Voel hoe wij omgaan met vluchtelingen
Bootvluchtelingen
Literatuur neemt het al eeuwen op voor de ‘ander’. Khaled Hosseini en
Philippe Claudel zijn solidair met verstoten vluchtelingen,
respectievelijk in een geïllustreerde mijmering en een cynische fabel.
Het werk van Philippe Claudel, die deze vrijdag de SPUI25-lezing houdt in Amsterdam, illustreert dat als geen ander. De roman waarmee hij beroemd werd, Grijze zielen (2003), gaat over de moord op een uitzonderlijk mooi tienjarig meisje in 1917, een buitenbeentje. Het is niet zozeer een boek over 1914-1918 als wel een boek over wat oorlog doet met een mens. Zijn novelle Het kleine meisje van meneer Linh (2016) gaat op het eerste gezicht over een grootvader en zijn kleinkind, maar blijkt bij nader inzien een geëngageerde fabel over asielzoekers. In Het verslag van Brodeck (2008) laat Claudel zien hoe er irrationele, xenofobe gevoelens de kop opsteken als er een vreemdeling in een klein dorp komt wonen.
Iedere schrijver staat, bewust of onbewust, in verhouding tot zijn eigen tijd. Dat weten wij lezers maar al te goed en dus lezen we tussen de regels door: wat staat er? En vooral ook: wat staat er niet? ‘Een roman brengt je daar waar feitelijke verwoording tekort schiet’, zei Hella S. Haasse, ‘er gebeurt iets waardoor je zicht op de werkelijkheid verruimd wordt.’ Een romanschrijver reikt ons, onnadrukkelijk en indirect, die dingen aan waar het hem om gaat. Daarvoor heb je lange adem nodig – die van de roman.
Bomkrater wordt zwemkuil
Wie met zijn pen wil reageren op de actualiteit, wie bijvoorbeeld zijn solidariteit wil tonen met de vluchteling uit Afrika, kiest een andere vorm, een kort verhaal of een journalistieke tekst. Drie jaar geleden, toen de vluchtelingencrisis op zijn hoogtepunt was, leverden Franse schrijvers heet van de naald een bijdrage aan Bienvenue! 34 auteurs pour les réfugiés, allemaal schreven ze over ballingschap en migratie. Vergelijkbaar was de bundel Als dit zo doorgaat, met verhalen van 24 Nederlandstalige auteurs – uit protest tegen ‘de abnormaliteit van het trumpisme’ en vóór de zeggingskracht van literatuur.Khaled Hosseini toont nu in een mooi geïllustreerd boek – of beter gezegd een prentenboek met tekst – zijn solidariteit met allen die ‘op de vlucht voor oorlog en vervolging op zee zijn omgekomen’. In Bede aan de zee schrijft een vader aan zijn zoon Marwan: ‘ik heb horen vertellen dat wij ongewenst zijn./ We zijn niet welkom./ We moeten met ons ongeluk maar ergens anders heen.’ In 103 korte regels en 48 door Dan Williams getekende illustraties, roept de vader beelden op van zijn eigen zorgeloze jeugd (‘het geritsel van de olijfbomen in de wind’) in tegenstelling tot die van zijn zoon (‘Jij weet dat je van een bomkrater een zwemkuil kunt maken’). Zijn brief, zijn oproep aan de zee om zijn zoon te sparen, is zacht-ingetogen, treurig-melancholiek.
Philippe Claudel kiest voor de langere adem in zijn ruim tweehonderd pagina’s tellende fabel Archipel van de hond. Hij neemt, net als Hosseini, een actueel onderwerp bij de kop – de vluchteling-migrant – en brengt zijn literaire wapenuitrusting stevig in stelling. Hier geen zachte melancholie, geen ingetogenheid. Al in zijn recente, nog niet vertaalde verhalenbundel Inhumaines (Onmenselijk), uitte Claudel zijn felle, cynische woede over de perverse, egoïstische mens van nu. Met zwarte humor verbeeldt hij groteske scènes uit ons toekomstig leven: een feestje bij een zelfmoord ‘live’, de bestelling van een nieuw exemplaar bij de dood van een echtgenote, marteling ter bestrijding van verveling tijdens de kerstdagen.
Zeewolven en rode ponen
Dezelfde verontwaardiging, die regelrechte woede, balt Claudel samen in zijn nieuwste roman, Archipel van de hond, een parabel over hoe wij in Europa omgaan met de vluchteling. ‘Jullie begeren goud en verspreiden as’, zo spreekt een stem ons toe in de eerste zin, ‘Jullie besmeuren de schoonheid, onteren de onschuld.’ Hoe zullen toekomstige eeuwen over deze tijd oordelen? Je hoeft niet ver te zoeken om te begrijpen dat dat niet best zal zijn.Op een eiland in de archipel van de Hond, met niet meer dan een paar honderd inwoners, spoelen de lijken aan van drie zwarte jongemannen. Onverschilligheid valt hen ten deel. Slechts één persoon, de Onderwijzer, raakt van slag. De Burgemeester dwingt alle getuigen, de Dokter, meneer Pastoor, de Oude Vrouw – stuk voor stuk archetypes – hun mond te houden. Ruchtbaarheid geven aan die verdronken Afrikanen zou maar slecht zijn voor het toerisme. En dus verdwijnen de lijken in de koelcel, bij de tonijnen, de zwaardvissen, de zeewolven en de rode ponen. In het donker worden ze versleept en in een kloof gedumpt. Maar de actie blijft niet ongezien: de ogen van God mogen er dan niet meer zijn, die van de satellieten wel, en die zien nog veel scherper. Een bizar-cynische Commissaris meldt zich, er komt vaart in de intrige, de eensgezindheid onder de getuigen wordt teniet gedaan en er valt een slachtoffer.
Claudel schotelt ons, meesterschrijver als hij is, een spannend moordverhaal voor, een dantesk universum vol zwarte humor, met de mens als genadeloze, onmenselijke hoofdpersoon. De wereld draait alleen nog maar om geld, ‘iedereen liegt, het leven is een farce’. Voor de moraal hoef je – en dat is meteen een zwakte van deze roman – nauwelijks tussen de regels door te lezen. De mens is verworden tot een onverschillig wezen dat alleen op zijn eigen voordeel uit is. De verteller is de lastpak die ervan geniet onze gemoedsrust teniet te doen. Op de laatste bladzijde worden er toch tranen vergoten – alleen daarin schuilt nog een beetje menselijkheid, en een vonkje hoop.
NRC Boeken
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Larcenet: het Kwaad verbeeld in streng zwart-wit
De
Franse striptekenaar Manu Larcenet baseerde zijn tweeluik ‘Het verslag
van Brodeck’ op de roman van Philippe Claudel. Het oogt streng, je mist
expressie en emotie.
Met zijn nieuwe album, uitgegeven als tweeluik, gaat hij een stap verder. Het verslag van Brodeck is een grafische adaptatie van de roman van Philip Claudel uit 2008. Het is een gewaagde keuze vanwege de zware thematiek, door Larcenet vastgelegd in een drukkend relaas.
Het verslag van Brodeck gaat over schuld en schaamte. Larcenet speelt het hard. Zijn tekeningen zijn zwart-wit en compromisloos: het kwaad laat zich niet navertellen in grijstinten.
In een niet nader geduid bergdorp waar een Duits dialect wordt gesproken, zijn overlevenden begonnen met het verwerken van verse oorlogstrauma’s. Dan maakt De Anderer, een zonderlinge vreemdeling, zijn entree. Hij wordt eerst met alle egards ontvangen; men is wel toe aan wat afleiding.
Maar gaandeweg verandert dat. Onder de dorpsbewoners rijzen vragen: is De Anderer gestuurd om hen in de gaten te houden? Argwaan escaleert, de mannen nemen het recht in eigen hand.
De stille en teruggetrokken Brodeck, die nooit echt deel uitmaakte van de gemeenschap, wordt verzocht een verslag te schrijven van de gebeurtenissen die leidden tot de dood van De Anderer.
Het kalme tempo van de enscenering draagt bij aan de benauwende werking van het verhaal. Larcenet doseert precies, om het kwaad alle ruimte te geven.
Zijn tweeluik is ook een parabel over mensen zonder moraal tegen de achtergrond van de Holocaust.
Het tweede boek opent met tekeningen van een kamp, prikkeldraad en uitgemergelde gevangen, maar nergens wordt expliciet dat het de auteur te doen is om nazi’s en de jodenvervolging. Larcenet beeldt de vijandige militairen uit als abstracties; logge schepsels met scherpe tanden en aangelijnde honden met gemuteerde koppen. Alleen hun bedoelingen en uitspraken zijn glashelder en ijzingwekkend. Als ze de dorpelingen verzoeken hun kringen van onzuivere elementen te ontdoen, dragen ze Brodeck aan hen over, omdat hij van buiten komt.
Het penetrante zwart-wit werk van Larcenet, met grove vlakken en weinig woorden, dringt zich door het oblongformaat nog nadrukkelijker op. Nergens is er een lichtpuntje, nergens iets van loutering, behalve de glimlach van Poupchette, het bastaardkind van Brodeck dat in zijn afwezigheid is verwekt.
De vertelling speelt zich af in schaduwen en de personages verstoppen zich achter ruige baarden en onder bontmutsen. Effectief, maar het maskeert ook dat Larcenet moeite heeft om gezichten te laten spreken. De gelaatstrekken zijn hol en identiek; alles heeft dezelfde frons.
Het past wellicht bij de leegte die in de dorpelingen is geslopen, maar voor een verhaal dat de lezer zo heftig confronteert met het zwakke van de mens is de afwezigheid van expressie en emotie in de gezichten toch een gemiste kans.
Manu Larcenet had zijn meedogenloze blik op de ontredderde mens beslist harder kunnen laten aankomen.
https://www.nrc.nl/nieuws/2017/09/22/het-kwaad-verbeeld-in-streng-zwart-wit-13128761-a1574355
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Claudel en de terugkeer bij de verraders
Philippe Claudel: Het verslag van Brodeck. Vertaald door Manik Sarkar. De Bezige Bij. 333 blz., € 19,90
Vladimir Nabokov schreef ooit over een Russische dichter dat hij ‘iedere liftende metafoor meenam die hij onderweg tegenkwam’. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van Philippe Claudel in Het verslag van Brodeck. Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘De winter die bij ons zo lang duurt als eeuwen die aan een groot zwaard worden geregen [...]’ Ik weet niet precies hoeveel eeuwen er aan een zwaard passen, maar voorzover ik me er iets bij kan voorstellen, lijkt het me overdreven dit rijgsel met de duur van één enkele winter te vergelijken. Toegegeven, het is onsportief zo’n absurde metafoor uit een boek te lichten; zelfs in meesterwerken vind je mislukte zinnen. Maar op bladzijde 16 treffen we liefst acht metaforen en vergelijkingen binnen 17 regels aan, waarvan het merendeel niet goed getroffen is.
Claudels vergelijkingsdwang wekt des te meer bevreemding omdat we moeten geloven dat hier iemand aan het woord is – de Brodeck uit de titel – die verslag doet van een moord waar hij praktisch getuige van is geweest, en die zich al schrijvend door de moordenaars bespied weet. Hij voelt zich opgejaagd. Het laatste wat zo iemand doet is zich uitsloven om acht metaforen in één alinea te proppen.
Het verhaal is gesitueerd kort na ‘de oorlog’ (de Tweede Wereldoorlog) in een niet nader genoemd dorpje (dat in het Frans-Duitse grensgebied moet liggen). Er arriveert een mysterieuze vreemdeling die een kamer in de herberg huurt. Niemand weet waar hij vandaan komt en wat hij hier te zoeken heeft. Zijn naam verzwijgt hij. Men noemt hem, in het plaatselijke dialect, de ‘Anderer’. De dorpelingen zijn aanvankelijk gefascineerd door zijn exotische verschijning, maar al gauw wekt hij irritatie. De spanningen lopen zelfs zo hoog op dat de vreemdeling door een groep mannen wordt vermoord. Vervolgens wordt Brodeck, die over een schrijfmachine beschikt, belast met de opdracht verslag te doen van de toedracht, en wel zo objectief dat de betrokkenen van alle schuld zullen worden gezuiverd.
Brodeck is zelf ook een buitenstaander. Hij is een jood (al wordt dat woord in het boek nadrukkelijk vermeden) en zijn dorpsgenoten hebben hem tijdens de oorlog uitgeleverd aan de bezettingsmacht. Nadat hij een concentratiekamp heeft overleefd, heeft hij zijn plaats tussen de verraders gewoon weer ingenomen. En nu wordt juist van hem verlangd dat hij een verslag schrijft dat de moordenaars van de Anderer vrijpleit. Brodeck durft niet te weigeren, maar besluit naast dit officiële verslag ook een geheime kroniek te schrijven waarin hij de ware feiten van de moordzaak vastlegt, samen met de rampspoed die hemzelf is overkomen – en deze kroniek is Het verslag van Brodeck.
Al zou Claudel kritischer naar zijn metaforen moeten kijken, hij kan heus wel schrijven. Het niveau van zijn succesroman Grijze zielen haalt hij echter niet. De personages zijn eendimensionaal, aangeklede ideeën. Nu zou je kunnen zeggen dat je dit boek niet als een realistische roman moet lezen, maar als parabel. Niet voor niets vermijdt Claudel directe verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog; hij wil een verhaal over xenofobie vertellen dat tijd en plaats overstijgt, een inktzwart sprookje. Maar in een parabel moet je afzien van uitleg, het genre ontleent zijn kracht aan beknoptheid, terwijl Claudel het niet kan laten de mechanismen van angst en haat uit de doeken te doen – en dan moet hij ook nog zijn knappe natuurbeschrijvingen kwijt.
Het verslag van Brodeck laat je niet onberoerd, daarvoor heeft de auteur Primo Levi te goed gelezen. De reden dat het boek niet overtuigt is dat Claudel geen keuze heeft kunnen maken tussen een parabel, kampliteratuur en bellettrie.
Van 29 maart tot en met 2 april is Philippe Claudel in Utrecht, Nijmegen en Vlissingen wegens het 120-jarig jublileum van de Nederlandse Alliance Française. Zie www.alliance-francaise.nl
https://www.nrc.nl/nieuws/2008/03/28/claudel-en-de-terugkeer-bij-de-verraders-11511487-a691926Vladimir Nabokov schreef ooit over een Russische dichter dat hij ‘iedere liftende metafoor meenam die hij onderweg tegenkwam’. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van Philippe Claudel in Het verslag van Brodeck. Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘De winter die bij ons zo lang duurt als eeuwen die aan een groot zwaard worden geregen [...]’ Ik weet niet precies hoeveel eeuwen er aan een zwaard passen, maar voorzover ik me er iets bij kan voorstellen, lijkt het me overdreven dit rijgsel met de duur van één enkele winter te vergelijken. Toegegeven, het is onsportief zo’n absurde metafoor uit een boek te lichten; zelfs in meesterwerken vind je mislukte zinnen. Maar op bladzijde 16 treffen we liefst acht metaforen en vergelijkingen binnen 17 regels aan, waarvan het merendeel niet goed getroffen is.
Claudels vergelijkingsdwang wekt des te meer bevreemding omdat we moeten geloven dat hier iemand aan het woord is – de Brodeck uit de titel – die verslag doet van een moord waar hij praktisch getuige van is geweest, en die zich al schrijvend door de moordenaars bespied weet. Hij voelt zich opgejaagd. Het laatste wat zo iemand doet is zich uitsloven om acht metaforen in één alinea te proppen.
Het verhaal is gesitueerd kort na ‘de oorlog’ (de Tweede Wereldoorlog) in een niet nader genoemd dorpje (dat in het Frans-Duitse grensgebied moet liggen). Er arriveert een mysterieuze vreemdeling die een kamer in de herberg huurt. Niemand weet waar hij vandaan komt en wat hij hier te zoeken heeft. Zijn naam verzwijgt hij. Men noemt hem, in het plaatselijke dialect, de ‘Anderer’. De dorpelingen zijn aanvankelijk gefascineerd door zijn exotische verschijning, maar al gauw wekt hij irritatie. De spanningen lopen zelfs zo hoog op dat de vreemdeling door een groep mannen wordt vermoord. Vervolgens wordt Brodeck, die over een schrijfmachine beschikt, belast met de opdracht verslag te doen van de toedracht, en wel zo objectief dat de betrokkenen van alle schuld zullen worden gezuiverd.
Brodeck is zelf ook een buitenstaander. Hij is een jood (al wordt dat woord in het boek nadrukkelijk vermeden) en zijn dorpsgenoten hebben hem tijdens de oorlog uitgeleverd aan de bezettingsmacht. Nadat hij een concentratiekamp heeft overleefd, heeft hij zijn plaats tussen de verraders gewoon weer ingenomen. En nu wordt juist van hem verlangd dat hij een verslag schrijft dat de moordenaars van de Anderer vrijpleit. Brodeck durft niet te weigeren, maar besluit naast dit officiële verslag ook een geheime kroniek te schrijven waarin hij de ware feiten van de moordzaak vastlegt, samen met de rampspoed die hemzelf is overkomen – en deze kroniek is Het verslag van Brodeck.
Al zou Claudel kritischer naar zijn metaforen moeten kijken, hij kan heus wel schrijven. Het niveau van zijn succesroman Grijze zielen haalt hij echter niet. De personages zijn eendimensionaal, aangeklede ideeën. Nu zou je kunnen zeggen dat je dit boek niet als een realistische roman moet lezen, maar als parabel. Niet voor niets vermijdt Claudel directe verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog; hij wil een verhaal over xenofobie vertellen dat tijd en plaats overstijgt, een inktzwart sprookje. Maar in een parabel moet je afzien van uitleg, het genre ontleent zijn kracht aan beknoptheid, terwijl Claudel het niet kan laten de mechanismen van angst en haat uit de doeken te doen – en dan moet hij ook nog zijn knappe natuurbeschrijvingen kwijt.
Het verslag van Brodeck laat je niet onberoerd, daarvoor heeft de auteur Primo Levi te goed gelezen. De reden dat het boek niet overtuigt is dat Claudel geen keuze heeft kunnen maken tussen een parabel, kampliteratuur en bellettrie.
Van 29 maart tot en met 2 april is Philippe Claudel in Utrecht, Nijmegen en Vlissingen wegens het 120-jarig jublileum van de Nederlandse Alliance Française. Zie www.alliance-francaise.nl
Een versie van
dit artikel
verscheen ook in
NRC Handelsblad
van 28 maart 2008
------------------------------------------------------------------------------------
L’Enquête is geen relaas dat zich afspeelt in een realiteit die voor iedereen herkenbaar of makkelijk voorstelbaar is. De sfeer en het decor van Philippe Claudels nieuwste roman deed mij nog het meest denken aan de film Brazil van Terry Gilliam. In een stad als een ondoordringbare stenen jungle waar bovendien iedereen door de overheid in de gaten wordt gehouden, vecht de held tegen een ongrijpbare, onredelijke en onwrikbare bureaucratie.
...
Claudel parodieert met prachtige vondsten en op een lichtvoetige manier de moderne maatschappij waarin burgers van het kastje naar de muur worden gestuurd, nooit de juiste persoon te spreken krijgen en ridicule regels de orde van de dag bepalen. Zoals wanneer de Enquêteur in een café een grog bestelt:
‘“Un grog”, finit-il par lancer. Mais le Garçon lui répondit aussiôt: “Je suis désolé, ce n’est pas possible.” “Vous ne savez pas faire un grog?” s’étonna l’Enqueteûr. Le Garçon hausa les épaules. “Bien sûr que si, mais cette boisson n’est pas répertoriée dans notre listing informatique, et la caisse automatique refuserait de la facturer.”’http://www.athenaeum.nl/recensies/philippe-claudel-l-enquete
personages
De hoofdpersoon, een man met slechts zijn functie als naam (L’Enquêteur), moet van zijn meerdere op onderzoek uit naar een plotselinge golf zelfmoorden bij een groot bedrijf in een andere stad. Als in een verhaal van Kafka lukt het hem niet de juiste persoon te spreken en zijn onderzoek uit te voeren.
thema:
Is het dan allemaal de schuld van de moderne maatschappij, de onbereikbare overheid of enorme multinational
met haar doorkiesmenu’s waardoor de bellende burger in een doolhof
verstrikt raakt? Of mag je het individu ook aanspreken op zijn
verantwoordelijkheid en hem oproepen tot verzet tegen zo’n
overweldigende bureaucratie? ... L’Enquête las als het indringende verslag van een lange en
spannende nachtmerrie van iemand anders en tegelijk besefte ik dat
Claudel ons een maatschappij voorspiegelt waarin we soms al met een half
been rondlopen. En dat is misschien nog wel beangstigender.
genre
Avec "L'Enquête", Philippe Claudel nous offre une fable sombre, à la lisière du conte fantastique et sans morale délivrée...
http://www.lexpress.fr/culture/livre/francois-busnel-a-lu-l-enquete-de-philippe-claudel_917733.html
Avec "L'Enquête", Philippe Claudel nous offre une fable sombre, à la lisière du conte fantastique et sans morale délivrée...
http://www.lexpress.fr/culture/livre/francois-busnel-a-lu-l-enquete-de-philippe-claudel_917733.html
schrijfstijl
De stijl direct en vlot leesbaar, zoals we gewend zijn van Claudel. Geen lange filosofische verhandelingen, maar dichtbij het verhaal, dichtbij de hoofdpersoon die worstelt met zijn opdracht, zoals in bovenstaand citaat.