Philippe
Claudel
schrijft romans, scenario’s en verhalen en regisseert films. Zijn
boeken ontvingen diverse prijzen, o.a. de Prix Goncourt des Lycéens.
Voor
Les
âmes grises
ontving hij de Prix Renaudot en de Grand
Prix des Lectrices de Elle.
Philippe
Claudel is in 1962 in Lotharingen, in het noordoosten van Frankrijk,
geboren. Na zijn studie Franse taalkunde, werd hij eerst leraar op
een middelbare school, gaf vervolgens les aan motorisch gehandicapten
en in het gevangeniswezen, en ging tenslotte aan de universiteit van
Nancy doceren. Voor zijn debuutfilm Il
y a longtemps que je t’aime,
waarvoor hij zelf het scenario schreef, ontving hij in 2009 de César
du meilleur premier film.
Zoveel zwart, en een klein beetje kitsch
Recenseren
is kiezen. Boeken zijn zelden óf het meesterwerk óf de prul waar je bij
het schrijven van een bespreking over in vuur en vlam kan raken. Het is
zoals een wijs oud vrouwtje in Philippe Claudels roman Grijze zielen
zegt: `De dingen zijn nooit helemaal zwart of helemaal wit, alles is
grijs'. Ik ken geen criticus die niet af en toe zijn oordeel wat laat
overhellen, de witte of de zwarte kant op. Niemand wil immers altijd
maar grijzige recensies schrijven, waarin het boek een beetje mooi en
tegelijk een beetje niet-mooi blijkt.
Van Claudels roman, bijvoorbeeld, zou je kunnen zeggen dat het een
meesterwerk is, een hartverscheurend verhaal over de moord op een
achtjarig meisje, gepleegd in de marge van de Eerste Wereldoorlog. Aan
de andere kant zou je kunnen zeggen dat Grijze zielen, waarmee Claudel
doorbrak naar het grote publiek, een beetje kitsch is. Omdat Claudel er
graag een schepje bovenop doet en de dingen zwarter en witter maakt dan
ze in werkelijkheid zijn. Zo wordt de wereld bij hem opgedeeld in arme
drommels aan de ene kant en `varkens', volgevreten machtswellustelingen,
aan de andere kant; en ook het contrast tussen de onschuld
(lelieblanke, zachte vrouwen) en het kwaad (harde, sigarenrokende en
orgaanvlees etende mannen), is scherp aangezet.
Maar net als je
zeker denkt te weten dat Grijze zielen tot de prullen behoort en niet
tot de meesterwerken, verschijnt er weer een notabele die wél het hart
op de juiste plek heeft, of blijkt de meest onschuldige blonde
boerenjongen ineens toch een kindermoordenaar te kunnen zijn.
Kille procureur
Het verhaal is adembenemend. Een klein Frans stadje in de
Eerste Wereldoorlog, de laatste voorpost van de hel, op de rand van de
gevechtslinies. Als gruwelijk decor van de gebeurtenissen is er steeds
de stroom angstige, stoffige jongens de ene kant op en de stroom
kapotgeschoten vlees de andere kant op. Dankzij een grote fabriek die
bemand moet blijven, komen de bewoners van het stadje zelf veilig de
oorlog door. Behalve Belle de Jour, het beeldschone frisse meisje wier
lichaam eind 1917 uit het kanaal wordt gevist. Over deze zaak schrijft
de verbitterde oud-politieman, die de verteller is, schrift na schrift
vol. Over de harteloze, kille procureur die als laatste met het meisje
gezien is, maar die dankzij zijn status de dans ontspringt. Over de twee
soldaten die de schuld voor de moord in de schoenen geschoven krijgen.
Dat maakt weinig uit, want zij waren als deserteurs toch al ten dode
opgeschreven. Wat wel uitmaakt is de ijzingwekkende wijze waarop ze tot
een bekentenis worden gedwongen.
Waarom de politieman dit jaren
later op papier zet, terwijl zo'n beetje alle protagonisten al dood en
begraven zijn, weet hij zelf ook niet. Keer op keer benadrukt hij de
zinloosheid van zijn onderneming. Ondanks zijn verbetenheid is het
schrijven voor hem zoiets als `hardop tegen de dingen en de muren
praten'. Of hij zegt: `Ophouden, dat zou ik echt moeten doen. Wat hebben
al mijn schrijfsels voor nut, deze regels die zo dicht op elkaar gepakt
staan als ganzen in de winter, deze woorden die ik aan elkaar naai
zonder er iets in te zien?'
Die twijfels van de verteller
contrasteren met zijn weelderige beeldspraak en je gelooft hem
nauwelijks wanneer hij klaagt dat hij woorden `moeilijk' vindt. De
beelden wijzen eerder op een waanzinnig schrijfplezier dan op de
onverschilligheid die de verteller voorwendt. Vergelijkingen gaan schuil
in weer nieuwe vergelijkingen, bijvoorbeeld wanneer een paar
eierschalen onder een hak worden verbrijzeld en klinken, `als de glazen
botten van een koppel vogels'. Alsof vogelbotjes niet fragiel genoeg
zijn, moeten ze ook nog van glas zijn. En dat alles naast het bevroren
lijkje van een achtjarige, met wier botjes zo een parallel wordt
getrokken.
Die beelden zijn zo vernuftig dat het maar moeilijk te
geloven is dat hier een `uit de klei getrokken' agent aan het woord is
als verteller. Maar Claudel is zelf ook een boerenzoon uit de buurt van
Nancy en het is vooral het plattelandsleven dat hij goed in woorden weet
te vangen. Bijvoorbeeld wanneer hij het heeft over een kasteleine die
lijdt aan `wat we hier een kwijnende ziekte noemen, iets wat hier nogal
vaak voorkomt bij vrouwen die de novembermist en hun eigen ontreddering
niet uit elkaar kunnen houden'.
Het indrukwekkende taalgebruik
laat de weegschaal naar de goede kant overhellen: Grijze zielen is een
prachtboek. Dat betekent dat ik verder zal zwijgen over de clichés,
zoals waar het vermoorde meisje `een zonnestraaltje' wordt genoemd, of
wanneer er wordt gesproken over `het grote mozaiek van het lot'. En al
evenmin zal ik mopperen op de zwaar aangezette symboliek, wanneer een
nachtvlinder als een waanzinnige cirkels rond het lijk van een jonge
vrouw vliegt, of een gedoemd personage dat `Destinat' als achternaam
draagt. En ik zal ook niet verder ingaan op de al te bonte stapeling van
beelden, waarbij iemand `zo wit wordt als een preiplant' en tegelijk
begint `te trillen als een espenblad'.
Kletsen Als lezer
accepteer je die overvloed door de samenhang die er onder ligt. Want
hoewel het stadje zich door een heuvel van het slagveld gescheiden weet,
blijkt de oorlog aan het hart van het verhaal te liggen. Alle
gebeurtenissen, ook de dood van uiteindelijk drie jonge vrouwen, zijn
het gevolg van de slachtpartij een paar kilometer verderop. Ook hebben
opvallend veel beelden op de oorlog betrekking, of het nu gaat om een
`mitrailleursalvo' in iemands ogen of een klaslokaal `als een slagveld'.
Het ogenschijnlijk vreedzame burgerbestaan is een permanente
afspiegeling van wat zich aan de andere kant van de heuvel in de
loopgraven afspeelt. Het is allemaal, zoals de verteller concludeert:
`in wezen een kwestie van smerigheid'.
Dat nihilistische
wereldbeeld is niet nieuw bij Claudel: een gedesillusioneerde weduwnaar
is bij hem vaker aan het woord, de rol van de kinderen die een
lichtpuntje van onschuld vormen is niet nieuw in zijn oeuvre. Hij heeft
al die elementen in Grijze zielen alleen stuk voor stuk zwaarder
aangezet en daarvoor werd hij afgelopen najaar beloond met de Prix
Renaudot.
Claudels talent voor het ritme van het verhaal is niet
veranderd. Hij kan zijn romans zo doseren dat je op het puntje van je
stoel blijft zitten, zo bleek ook uit zijn roman J'abandonne en zijn net
gepubliceerde verhalenbundel Trois petites histoires de jouets. Tegen
de tijd dat de vertellende politieman in Grijze zielen is beland bij het
meest persoonlijke deel van het relaas, over zijn hoogzwangere vrouw
die hij alleen thuis laat, voor `De Zaak', wil je hem wel naar huis
sláán, wetende wat zich daar voor drama afspeelt. Tergend lang laat
Claudel zijn verteller kletsen over, nota bene, bloemen, terwijl thuis
`alle klokken gingen stilstaan'. Als lezer ben je door dat gesprek net
zo gekweld als de verteller zelf achteraf moet zijn.
Een
meesterwerk, dan maar. Al is het maar omdat je als recensent over een
boek niet kan beweren wat Claudels held zegt over zijn schrijverij: `Ik
kan niet zeggen dat ik er plezier aan beleef, ik kan niet zeggen dat ik
er geen plezier aan beleef'.
Philippe Claudel: Grijze zielen. Uit het Frans vertaald door Manik Sarkar. De Bezige Bij, 237 blz. €17,90
Net
als in zijn veelgeprezen roman `Grijze zielen' gaat ook het nieuwe boek
van Philippe Claudel over een man die zijn vrouw heeft verloren en de
wanhoop nabij is. ,,Het boek is een metafoor voor de moderne tijd.''
hilippe Claudel is een bestsellerauteur – maar dan wel een
onfranse. Sterallures en intellectuele pretenties zijn ver te zoeken bij
deze sympathieke, rustige Fransman uit de Lorraine, die wereldwijd
successen boekte met zijn roman Grijze zielen. ,,Ik ben een man van het
noorden'', zegt hij, uitkijkend over de Amsterdamse grachten, ,,zojuist
bij het ontbijt zei ik nog tegen mijn vrouw dat ik zou hier zou kunnen
wonen. Ik voel me hier thuis.'' Claudel (1962), geboren en getogen in
het Noord-Franse Nancy, doceert er aan de universiteit en woont in een
klein dorp vijftien kilometer buiten deze stad. ,,Ik ben erg noordelijk
in mijn liefdes. Mijn verbeeldingswereld draait om dood, oorlog, mist en
vergeten.''
Dat zijn nu niet bepaald onderwerpen waarbij het
succes voor de hand ligt. De Franse schrijvers met wie hij zich verwant
voelt en met wie hij bevriend is, zoals Jean-Claude Pirotte en Pierre
Charras, zijn bij het grote publiek volledig onbekend. ,,Ze verkopen een
paar honderd exemplaren. Net zoals tegenwoordig Julien Gracq.'' Van
Parijs houdt hij niet, het is een stad waar hij nooit zou kunnen
schrijven. Vissen, wandelen – dat heeft hij nodig. ,,De Parijzenaars
zijn ervan overtuigd dat de wereld om hen draait. Ze leven in de mythe
van de Franse intellectueel. Ga eens op reis, zeg ik vaak, dat zou
jullie goed doen.'' Zelf is hij net terug uit Indonesië, waar hij zijn
volgende roman heeft afgerond. ,,Het gaat over iemand die alles
verliest.''
Bergbeklimmer
Als bevlogen bergbeklimmer heeft Claudel veel gereisd om
bergtoppen te bedwingen. ,,Overal kwam ik mensen tegen wier leven
beïnvloed was door de Eerste Wereldoorlog. Twintig jaar geleden
ontmoette ik in Peru een oude pepe die in Frankrijk had gevochten. Het
was echt een oorlog waarbij de hele wereld betrokken was. Al die Franse,
Australische, Engelse, Peruviaanse jongens die hun leven verloren. Ik
schrijf om die doden aan de vergetelheid te onttrekken.''
Grijze
zielen verhaalt van de moord op het tienjarige meisje Belle, in 1917. De
verteller is een oudere politieagent, wiens leven verweven is met de
moord. ,,Voor mij is dit geen boek over 1914-'18. Het is een boek over
de oorlogen van nu, in het jasje van die ene oorlog. Het liefst keert
men die oorlogen, die overal om ons heen woeden, de rug toe. Toen ik het
boek schreef, werd ik achtervolgd door beelden van de oorlog in
ex-Joegoslavië, maar ik dacht net zo goed aan Cambodja en Vietnam. Alle
oorlogen lijken op elkaar. Mens zijn is een raar vak, ook in tijden van
vrede. Mens blijven in tijden van oorlog is nog veel moeilijker.''
Een
van de vrouwelijke personages uit het boek, – ze is verliefd op een
soldaat die ten strijde is getrokken –, gaat dagelijks naar de top van
een heuvel, vanwaar ze het oorlogsrumoer in de verte kan horen. ,,Ik was
in Frankrijk, een land in vrede, en 2000 kilometer verderop, als het
ware aan de andere kant van de heuvel, bulderden de kanonnen, vonden
massaslachtingen plaats, werden de concentratiekampen opnieuw
uitgevonden. Dat was bizar. Schrijven is mijn manier om mens te zijn. De
een praat met zijn buurvrouw, de ander is goed in voetballen – het zijn
allemaal kleine dingen die tonen dat we mens zijn.''
Schrijven
doet Claudel al zolang hij zich kan herinneren. Het eerste boek dat hij
publiceerde (,,daarvoor was het echt te slecht''), Meuse l'oubli uit
1999, draagt al de hele thematiek uit Claudels latere werk in zich. De
verteller verliest zijn jonge vrouw en besluit alle schepen achter zich
te verbranden. Hij verlaat zijn woonplaats Gent en strijkt neer in een
dorpje aan de Maas, waar hij in eenzaamheid zijn verlies verwerkt,
gesterkt door de schoonheid van het landschap. Ook in Grijze zielen en
in het onlangs in Nederlandse vertaling verschenen Zonder mij is de
verteller een man die zijn vrouw heeft verloren. ,,Dat moet een grote
angst van me zijn. Het heeft iets obsessioneels.'' Vaak beleven Claudels
personages een heftige crisis, staan ze aan de rand van de afgrond en
vragen ze zich af of en hoe ze in 's hemelsnaam door kunnen leven. Een
eenduidig antwoord komt er niet. ,,Veel lezers van Grijze zielen vroegen
me wie nu de moordenaar van Belle was. Dat weet je als lezer niet, er
zijn twee of drie mogelijkheden.''
Ook het einde van Zonder mij is
ambigu. De ik-persoon, die kort geleden zijn vrouw heeft begraven, is
vader van een dochtertje van eenentwintig maanden. Dat feit is het enige
dat hem nog aan het leven bindt. Op een manier die doet denken aan het
werk van Michel Houellebecq verafschuwt hij de liefdeloze, gewelddadige
wereld die hij om zich heen ziet – een gevoel dat nog wordt verhevigd
wanneer hij zich voorstelt dat zijn dochter in die ellende zal moeten
opgroeien. Tegen zijn beroep van `hyena' heeft hij een onoverwinnelijke
afkeer opgebouwd: hij moet mensen op de hoogte brengen van de dood van
een geliefde en hen er in een moeite door toe bewegen toestemming te
geven voor orgaandonatie. De man besluit een eind aan zijn leven te
maken. Vandaar de Franse titel, J'abandonne die dan ook beter de lading
dekt dan het vagere Zonder mij. Wanneer er een vrouw zijn kantoor
binnenkomt die zojuist heeft gehoord dat haar dochter bij een
auto-ongeluk om het leven is gekomen, lijkt er iets in zijn beslissing
te gaan schuiven, maar zeker is dat niet. ,,Het is een open einde. Ik
kon mezelf er niet toe brengen een keuze te maken. Ik houd van
onzekerheden. Als lezer kun je het op twee manieren interpreteren.''
Claudel
schreef het boek toen zijn eigen dochter eenentwintig maanden oud was.
Hij wilde voor haar de wereld in kaart brengen, zoals die was bij haar
geboorte. ,,We vertellen onze kinderen lieve verhaaltjes, geven hen
pluche beren. We verlengen de leugen ook als ze ouder worden. Allemaal
ter bescherming.'' Gaandeweg werd het een ander project. ,,Ik ben in de
huid gekropen van een man die aan de rand van de afgrond staat, die op
het punt staat te springen. Zijn beroep kan hij niet meer uitoefenen, de
wereld waarin hij leeft verdraagt hij niet meer, hij heeft alleen die
dochter. In hoeverre is de liefde voor zijn dochter sterker dan zijn
doodswens, dat is de vraag. Het is een kwestie van evenwicht. Het enige
moment waarop er iets kantelt is tijdens zijn ontmoeting met de vrouw
die haar dochter heeft verloren. Een mogelijke omkering van een situatie
binnen een huis clos, dat interesseerde mij. Het boek is een metafoor
voor de moderne tijd. Het kind symboliseert de toekomst, de wereld. De
man vraagt zich af of hij wel in die wereld wil blijven. Zijn we niet
omringd door domheid, door agressie? Ik kan ermee leven, maar stel je
eens voor dat je er slecht aan toe bent, dat je om persoonlijke of
professionele redenen in de vernieling ligt. Als je dan die politieke
slogans hoort, die liedjes op de radio, die stompzinnige reclame, dan
nekt je dat.''
De rollerskatende, rokende, drinkende oppas uit
Zonder mij, met haar hamburgers en haar argot, en de stupide collega die
's avonds verandert in een racistische, platte voetbalsupporter staan
in schril contrast met de intrigerende rechter en de zoekende
politieagent in Grijze zielen. Waarom die karikaturen? ,,Voor Zonder mij
had ik archetypes nodig, symbolen, karakters grof gehakt uit blokken
steen. Eigenlijk zijn ze niet eens echt karikaturaal, het zijn gewone,
moderne mensen van nu, ik ken ze wel. Kijk maar om u heen. Die collega
heeft een foto op zijn bureau van zijn vrouw in een string. Dat vindt
hij vreselijk opwindend. Een paar jaar geleden, toen ik het boek
schreef, kon je strings alleen vinden in seksshops. Nu is het eerder
moeilijk om een gewone onderbroek te vinden.''
Orgaandonatie
Verbijsterend
echt is ook de geraffineerde manier waarop Claudels `hyena's'
toestemming proberen te krijgen voor orgaandonatie van mensen die in
shock verkeren. ,,Twintig jaar geleden ging het in Frankrijk precies
zoals ik beschrijf. Tegenwoordig heeft Frankrijk het systeem dat je
automatisch donor bent, tenzij je een papier bij je draagt waarop staat
dat je dat niet wilt. In de praktijk wordt er altijd toestemming
gevraagd aan de nabestaanden. Een vrouw schreef me dat ze, na de dood
van haar achttienjarige zoon, toestemming voor donatie had gegeven. Toen
men haar zijn lichaam teruggaf, was het leeg: huid, organen, ogen,
alles was weg. Tegenwoordig is men verplicht een lichaam netjes aan de
nabestaanden terug te geven.''
Na Zonder mij nam Claudel even
afstand van de harde, hedendaagse werkelijkheid. Les petites mécaniques
is een bundel korte verhalen, met taferelen uit vorige eeuwen, die bijna
allemaal gerelateerd zijn aan schilderijen of schilders. Het zijn
zonder uitzondering mooie portretten van personages in wier leven zich
ineens iets onverklaarbaars of onverwachts voordoet. ,,Soms zijn er
kleine dingen die een leven – hop – zomaar doen ontsporen. Een
ontmoeting, een ziekte en plots slaat de waanzin toe.'' Zo droomt een
gravin van twee mannen 's nachts bij een kerk, een indringend tafereel
dat ze op haar aanwijzingen laat schilderen en dat haar tot waanzin
drijft. ,,Ik ken dat schilderij. Het is gemaakt door twee
zeventiende-eeuwse kunstenaars uit de Lorraine, die hun talent
samenvoegden. De een was goed in personen, de ander in architectuur. Ze
hebben zo'n dertig werken samen geschilderd. Het schilderij waar ik in
mijn boek op doel, toont twee mannen die bezig zijn een van de pilaren
van de kerk te vernielen. Ja, het kan een allegorie zijn voor de
fragiliteit van de mens, maar je moet het ook zien tegen de achtergrond
van de reformatie en de contrareformatie. Het heeft mij lang
geïntrigeerd. Ik ben een mislukt schilder, weet u. Ik heb veel
geschilderd, veel schilders bestudeerd, maar wat ik maakte was slecht.
Je moet in veel dingen mislukken, voordat je ergens een beetje in
slaagt.''
Tot nu toe schreef Claudel één boek dat geen fictie is:
Le bruit des trousseaux (Het geluid van sleutelbossen). ,,Het is een
boek gebaseerd op een voor mij ontzettend belangrijke ervaring. Elf jaar
lang ben ik een paar keer per week naar de gevangenis gegaan om er les
te geven. Dat heeft mij volledig veranderd. Hoe? Het zit 'm in heel
eenvoudige dingen. De eerste keer bijvoorbeeld dat ik weer buiten stond,
begreep ik wat vrijheid was. Gaan en staan waar je wilt. Als je
vrijheid je nooit ontnomen is, weet je niet wat dat betekent.''
Heeft
dat ook zijn neerslag gehad in Claudels werk? ,,Met name Grijze zielen
is erg gevoed door mijn omgang met het gevangeniswezen. Er is maar een
dunne wand tussen goed en kwaad, je komt maar zo van het ene in het
andere domein terecht. Ook over de waarheid in justitiële zin kun je
lang praten. Daarom is er aan het eind van Grijze zielen ook geen dader,
geen ontknoping. Er zijn mensen die de daad hebben verricht, het gebaar
hebben voltooid en anderen die het zouden hebben kunnen doen, maar het
nét niet in de praktijk hebben gebracht. Dat is een kwestie van hele
kleine dingen, van toeval, van ontmoetingen in het leven en van heel
veel andere zaken. In het boek beschrijf ik hoe ik een vriend van de
lagere school tegenkwam, een jongen die vroeger al inbraken pleegde,
motoren stal. Ik zette een meelevend gezicht op en vroeg hem hoe het
ging. Bleek hij de nieuwe bewaker te zijn. Andersom is me dat ook
overkomen. Hoe vaak heb ik niet tegen mezelf gezegd dat ik evengoed in
de schoenen van een gevangene had kunnen staan en hij in de mijne. Dat
besef heeft mijn leven veranderd.''
Vreemd beroep
Sinds het
verschijnen van Les bruits des trousseaux is Claudel vaak uitgenodigd om
te spreken in debatten over het gevangeniswezen, verzoeken waar hij
niet op in ging. ,,Men wilde mij altijd voor een karretje spannen, de
kant van de gevangenen laten kiezen, of die van de bewaarders. Daar had
ik geen zin in. Altijd wordt één van de drie partijen vergeten: het
slachtoffer, de gevangene of de gevangenisbewaarder. Het is een vreemd
beroep, dat van mensenbewaarder.''
Het is het enige boek dat
Claudel schreef als een soort therapie. ,,Toen ik met lesgeven ophield,
ging het niet goed met me. Het zat me niet lekker, ik bleef ermee bezig.
Achteraf heb ik me gerealiseerd dat ik altijd gefascineerd ben geweest
door plekken van opsluiting. Ik heb ook een tijd les gegeven aan zieke
kinderen en aan gehandicapte jongeren. Dat zijn evenzoveel ghetto's.
Onze maatschappij kent er veel. Bij het woord ghetto denkt iedereen aan
economische of etnische ghetto's, maar ouderdom en ziekte zijn dat ook.
Het zijn allemaal vormen van eenzaamheid.''
,,Weet u, in die elf
jaar heb ik twee mensen ontmoet die monsters waren, die niets menselijks
meer hadden. Alle anderen – zelfs degenen die de meest vreselijke
dingen hadden gedaan – leken op ons. Degenen die een kind hadden
vermoord, bleken in de gevangenis in staat van een ander kind te houden.
Het was volledig onlogisch. Doden en liefhebben konden heel goed
samengaan, het was ongelofelijk. We zijn erg complexe wezens. Het
mysterie van de mens bestaat beslist.''
Illustreert de literatuur
dat niet al sinds mensenheugenis? ,,Jawel, maar het betekent dat als je
tegenover iemand zit, die ander een mysterie blijft, ook al is dat de
persoon met wie je al twintig jaar samenleeft. Er is in iedereen een
kleine zone waar niemand toegang toe heeft. Wat ik vooral heb geleerd is
veel voorzichtiger en gematigder te zijn in mijn mening over anderen.
Niets is ooit helemaal zwart, wit, waar, onwaar, niemand is ooit
helemaal schuldig of onschuldig.''
Bootvluchtelingen
Literatuur neemt het al eeuwen op voor de ‘ander’. Khaled Hosseini en
Philippe Claudel zijn solidair met verstoten vluchtelingen,
respectievelijk in een geïllustreerde mijmering en een cynische fabel.
Een man vlucht voor de politie, nadat hij vorige maand het Spaanse gebied Ceuta was binnengekomen.
Foto Joaquin Sanchez/AFP
Philippe Claudel: Archipel van de hond. Vertaling Manik Sarkar. De Bezige Bij, 240 blz. € 21,99
●●●●●
Khaled Hosseini: Bede aan zee. Geïllustreerd door Dan Williams, vertaald door W. Hansen. De Bezige Bij, 48 blz. € 14,99
Vorige week vroeg een Franse journalist aan de Vlaamse schrijver Stefan Hertmans of zijn historische roman Le coeur converti (De bekeerlinge)
ook door een hedendaagse bril gelezen kon worden. Mocht hij het verhaal
over de twee geliefden in de twaalfde eeuw, op de vlucht vanwege hun
verboden verhouding, ook lezen als een metafoor voor de vluchtelingen
van nu? Hertmans antwoordde dat hij zelf geen hedendaagse elementen in
zijn boek had willen brengen, het was een verhaal uit de vroege
Middeleeuwen. Maar verder: ja, literatuur neemt het al eeuwen op voor de
buitenstaander, voor de verstotene, de ‘ander’, de vluchteling.
Het
werk van Philippe Claudel, die deze vrijdag de SPUI25-lezing houdt in
Amsterdam, illustreert dat als geen ander. De roman waarmee hij beroemd
werd, Grijze zielen (2003), gaat over de moord op een
uitzonderlijk mooi tienjarig meisje in 1917, een buitenbeentje. Het is
niet zozeer een boek over 1914-1918 als wel een boek over wat oorlog
doet met een mens. Zijn novelle Het kleine meisje van meneer Linh
(2016) gaat op het eerste gezicht over een grootvader en zijn
kleinkind, maar blijkt bij nader inzien een geëngageerde fabel over
asielzoekers. In Het verslag van Brodeck (2008) laat Claudel
zien hoe er irrationele, xenofobe gevoelens de kop opsteken als er een
vreemdeling in een klein dorp komt wonen.
Iedere schrijver staat,
bewust of onbewust, in verhouding tot zijn eigen tijd. Dat weten wij
lezers maar al te goed en dus lezen we tussen de regels door: wat staat
er? En vooral ook: wat staat er niet? ‘Een roman brengt je daar waar
feitelijke verwoording tekort schiet’, zei Hella S. Haasse, ‘er gebeurt
iets waardoor je zicht op de werkelijkheid verruimd wordt.’ Een
romanschrijver reikt ons, onnadrukkelijk en indirect, die dingen aan
waar het hem om gaat. Daarvoor heb je lange adem nodig – die van de
roman.
Bomkrater wordt zwemkuil
Wie
met zijn pen wil reageren op de actualiteit, wie bijvoorbeeld zijn
solidariteit wil tonen met de vluchteling uit Afrika, kiest een andere
vorm, een kort verhaal of een journalistieke tekst. Drie jaar geleden,
toen de vluchtelingencrisis op zijn hoogtepunt was, leverden Franse
schrijvers heet van de naald een bijdrage aan Bienvenue! 34 auteurs pour les réfugiés, allemaal schreven ze over ballingschap en migratie. Vergelijkbaar was de bundel Als dit zo doorgaat,
met verhalen van 24 Nederlandstalige auteurs – uit protest tegen ‘de
abnormaliteit van het trumpisme’ en vóór de zeggingskracht van
literatuur.
Khaled Hosseini toont nu in een mooi geïllustreerd
boek – of beter gezegd een prentenboek met tekst – zijn solidariteit met
allen die ‘op de vlucht voor oorlog en vervolging op zee zijn
omgekomen’. In Bede aan de zee schrijft een vader aan zijn zoon
Marwan: ‘ik heb horen vertellen dat wij ongewenst zijn./ We zijn niet
welkom./ We moeten met ons ongeluk maar ergens anders heen.’ In 103
korte regels en 48 door Dan Williams getekende illustraties, roept de
vader beelden op van zijn eigen zorgeloze jeugd (‘het geritsel van de
olijfbomen in de wind’) in tegenstelling tot die van zijn zoon (‘Jij
weet dat je van een bomkrater een zwemkuil kunt maken’). Zijn brief,
zijn oproep aan de zee om zijn zoon te sparen, is zacht-ingetogen,
treurig-melancholiek.
Philippe Claudel kiest voor de langere adem in zijn ruim tweehonderd pagina’s tellende fabel Archipel van de hond.
Hij neemt, net als Hosseini, een actueel onderwerp bij de kop – de
vluchteling-migrant – en brengt zijn literaire wapenuitrusting stevig in
stelling. Hier geen zachte melancholie, geen ingetogenheid. Al in zijn
recente, nog niet vertaalde verhalenbundel Inhumaines (Onmenselijk),
uitte Claudel zijn felle, cynische woede over de perverse, egoïstische
mens van nu. Met zwarte humor verbeeldt hij groteske scènes uit ons
toekomstig leven: een feestje bij een zelfmoord ‘live’, de bestelling
van een nieuw exemplaar bij de dood van een echtgenote, marteling ter
bestrijding van verveling tijdens de kerstdagen.
Zeewolven en rode ponen
Dezelfde verontwaardiging, die regelrechte woede, balt Claudel samen in zijn nieuwste roman, Archipel van de hond,
een parabel over hoe wij in Europa omgaan met de vluchteling. ‘Jullie
begeren goud en verspreiden as’, zo spreekt een stem ons toe in de
eerste zin, ‘Jullie besmeuren de schoonheid, onteren de onschuld.’ Hoe
zullen toekomstige eeuwen over deze tijd oordelen? Je hoeft niet ver te
zoeken om te begrijpen dat dat niet best zal zijn.
Op een eiland
in de archipel van de Hond, met niet meer dan een paar honderd inwoners,
spoelen de lijken aan van drie zwarte jongemannen. Onverschilligheid
valt hen ten deel. Slechts één persoon, de Onderwijzer, raakt van slag.
De Burgemeester dwingt alle getuigen, de Dokter, meneer Pastoor, de Oude
Vrouw – stuk voor stuk archetypes – hun mond te houden. Ruchtbaarheid
geven aan die verdronken Afrikanen zou maar slecht zijn voor het
toerisme. En dus verdwijnen de lijken in de koelcel, bij de tonijnen,
de zwaardvissen, de zeewolven en de rode ponen. In het donker worden ze
versleept en in een kloof gedumpt. Maar de actie blijft niet ongezien:
de ogen van God mogen er dan niet meer zijn, die van de satellieten wel,
en die zien nog veel scherper. Een bizar-cynische Commissaris meldt
zich, er komt vaart in de intrige, de eensgezindheid onder de getuigen
wordt teniet gedaan en er valt een slachtoffer.
Claudel schotelt
ons, meesterschrijver als hij is, een spannend moordverhaal voor, een
dantesk universum vol zwarte humor, met de mens als genadeloze,
onmenselijke hoofdpersoon. De wereld draait alleen nog maar om geld,
‘iedereen liegt, het leven is een farce’. Voor de moraal hoef je – en
dat is meteen een zwakte van deze roman – nauwelijks tussen de regels
door te lezen. De mens is verworden tot een onverschillig wezen dat
alleen op zijn eigen voordeel uit is. De verteller is de lastpak die
ervan geniet onze gemoedsrust teniet te doen. Op de laatste bladzijde
worden er toch tranen vergoten – alleen daarin schuilt nog een beetje
menselijkheid, en een vonkje hoop.
De
Franse striptekenaar Manu Larcenet baseerde zijn tweeluik ‘Het verslag
van Brodeck’ op de roman van Philippe Claudel. Het oogt streng, je mist
expressie en emotie.
Manu Larcenet hoort bij de voorhoede van de Franse stripvertellers en bewees dat met series als De dagelijkse worsteling en het melancholische Blast.
Met zijn nieuwe album, uitgegeven als tweeluik, gaat hij een stap verder. Het verslag van Brodeck is
een grafische adaptatie van de roman van Philip Claudel uit 2008. Het
is een gewaagde keuze vanwege de zware thematiek, door Larcenet
vastgelegd in een drukkend relaas. Het verslag van Brodeck gaat over schuld en schaamte.
Larcenet speelt het hard. Zijn tekeningen zijn zwart-wit en
compromisloos: het kwaad laat zich niet navertellen in grijstinten.
In een niet nader geduid bergdorp waar een Duits dialect wordt
gesproken, zijn overlevenden begonnen met het verwerken van verse
oorlogstrauma’s. Dan maakt De Anderer, een zonderlinge vreemdeling,
zijn entree. Hij wordt eerst met alle egards ontvangen; men is wel toe
aan wat afleiding.
Maar gaandeweg verandert dat. Onder de dorpsbewoners rijzen vragen:
is De Anderer gestuurd om hen in de gaten te houden? Argwaan escaleert,
de mannen nemen het recht in eigen hand.
De stille en teruggetrokken Brodeck, die nooit echt deel uitmaakte
van de gemeenschap, wordt verzocht een verslag te schrijven van de
gebeurtenissen die leidden tot de dood van De Anderer.
Het kalme tempo van de enscenering draagt bij aan de benauwende
werking van het verhaal. Larcenet doseert precies, om het kwaad alle
ruimte te geven.
Zijn tweeluik is ook een parabel over mensen zonder moraal tegen de achtergrond van de Holocaust.
Het tweede boek opent met tekeningen van een kamp, prikkeldraad en
uitgemergelde gevangen, maar nergens wordt expliciet dat het de auteur
te doen is om nazi’s en de jodenvervolging. Larcenet beeldt de vijandige
militairen uit als abstracties; logge schepsels met scherpe tanden en
aangelijnde honden met gemuteerde koppen. Alleen hun bedoelingen en
uitspraken zijn glashelder en ijzingwekkend. Als ze de dorpelingen
verzoeken hun kringen van onzuivere elementen te ontdoen, dragen ze
Brodeck aan hen over, omdat hij van buiten komt.
Het penetrante zwart-wit werk van Larcenet, met grove vlakken en
weinig woorden, dringt zich door het oblongformaat nog nadrukkelijker
op. Nergens is er een lichtpuntje, nergens iets van loutering, behalve
de glimlach van Poupchette, het bastaardkind van Brodeck dat in zijn
afwezigheid is verwekt.
De vertelling speelt zich af in schaduwen en de personages verstoppen
zich achter ruige baarden en onder bontmutsen. Effectief, maar het
maskeert ook dat Larcenet moeite heeft om gezichten te laten spreken. De
gelaatstrekken zijn hol en identiek; alles heeft dezelfde frons.
Het past wellicht bij de leegte die in de dorpelingen is geslopen,
maar voor een verhaal dat de lezer zo heftig confronteert met het zwakke
van de mens is de afwezigheid van expressie en emotie in de gezichten
toch een gemiste kans.
Manu Larcenet had zijn meedogenloze blik op de ontredderde mens beslist harder kunnen laten aankomen.
Philippe Claudel: Het verslag van Brodeck. Vertaald door Manik Sarkar. De Bezige Bij. 333 blz., € 19,90
Vladimir
Nabokov schreef ooit over een Russische dichter dat hij ‘iedere
liftende metafoor meenam die hij onderweg tegenkwam’. Hetzelfde zou je
kunnen zeggen van Philippe Claudel in Het verslag van Brodeck. Hij
schrijft bijvoorbeeld: ‘De winter die bij ons zo lang duurt als eeuwen
die aan een groot zwaard worden geregen [...]’ Ik weet niet precies
hoeveel eeuwen er aan een zwaard passen, maar voorzover ik me er iets
bij kan voorstellen, lijkt het me overdreven dit rijgsel met de duur van
één enkele winter te vergelijken. Toegegeven, het is onsportief zo’n
absurde metafoor uit een boek te lichten; zelfs in meesterwerken vind je
mislukte zinnen. Maar op bladzijde 16 treffen we liefst acht metaforen
en vergelijkingen binnen 17 regels aan, waarvan het merendeel niet goed
getroffen is.
Claudels vergelijkingsdwang wekt des te meer
bevreemding omdat we moeten geloven dat hier iemand aan het woord is –
de Brodeck uit de titel – die verslag doet van een moord waar hij
praktisch getuige van is geweest, en die zich al schrijvend door de
moordenaars bespied weet. Hij voelt zich opgejaagd. Het laatste wat zo
iemand doet is zich uitsloven om acht metaforen in één alinea te
proppen.
Het verhaal is gesitueerd kort na ‘de oorlog’ (de Tweede
Wereldoorlog) in een niet nader genoemd dorpje (dat in het Frans-Duitse
grensgebied moet liggen). Er arriveert een mysterieuze vreemdeling die
een kamer in de herberg huurt. Niemand weet waar hij vandaan komt en wat
hij hier te zoeken heeft. Zijn naam verzwijgt hij. Men noemt hem, in
het plaatselijke dialect, de ‘Anderer’. De dorpelingen zijn aanvankelijk
gefascineerd door zijn exotische verschijning, maar al gauw wekt hij
irritatie. De spanningen lopen zelfs zo hoog op dat de vreemdeling door
een groep mannen wordt vermoord. Vervolgens wordt Brodeck, die over een
schrijfmachine beschikt, belast met de opdracht verslag te doen van de
toedracht, en wel zo objectief dat de betrokkenen van alle schuld zullen
worden gezuiverd.
Brodeck is zelf ook een buitenstaander. Hij is
een jood (al wordt dat woord in het boek nadrukkelijk vermeden) en zijn
dorpsgenoten hebben hem tijdens de oorlog uitgeleverd aan de
bezettingsmacht. Nadat hij een concentratiekamp heeft overleefd, heeft
hij zijn plaats tussen de verraders gewoon weer ingenomen. En nu wordt
juist van hem verlangd dat hij een verslag schrijft dat de moordenaars
van de Anderer vrijpleit. Brodeck durft niet te weigeren, maar besluit
naast dit officiële verslag ook een geheime kroniek te schrijven waarin
hij de ware feiten van de moordzaak vastlegt, samen met de rampspoed die
hemzelf is overkomen – en deze kroniek is Het verslag van Brodeck.
Al zou Claudel kritischer naar zijn metaforen moeten kijken, hij kan
heus wel schrijven. Het niveau van zijn succesroman Grijze zielen haalt
hij echter niet. De personages zijn eendimensionaal, aangeklede ideeën.
Nu zou je kunnen zeggen dat je dit boek niet als een realistische roman
moet lezen, maar als parabel. Niet voor niets vermijdt Claudel directe
verwijzingen naar de Tweede Wereldoorlog; hij wil een verhaal over
xenofobie vertellen dat tijd en plaats overstijgt, een inktzwart
sprookje. Maar in een parabel moet je afzien van uitleg, het genre
ontleent zijn kracht aan beknoptheid, terwijl Claudel het niet kan laten
de mechanismen van angst en haat uit de doeken te doen – en dan moet
hij ook nog zijn knappe natuurbeschrijvingen kwijt.
Het verslag
van Brodeck laat je niet onberoerd, daarvoor heeft de auteur Primo Levi
te goed gelezen. De reden dat het boek niet overtuigt is dat Claudel
geen keuze heeft kunnen maken tussen een parabel, kampliteratuur en
bellettrie.
Van 29 maart tot en met 2 april is Philippe Claudel in
Utrecht, Nijmegen en Vlissingen wegens het 120-jarig jublileum van de
Nederlandse Alliance Française. Zie www.alliance-francaise.nl
L’Enquête
is geen relaas dat zich afspeelt in een realiteit die voor iedereen
herkenbaar of makkelijk voorstelbaar is. De sfeer en het decor van
Philippe Claudels nieuwste roman deed mij nog het meest denken aan de
film Brazil van Terry Gilliam. In een stad als een
ondoordringbare stenen jungle waar bovendien iedereen door de overheid
in de gaten wordt gehouden, vecht de held tegen een ongrijpbare,
onredelijke en onwrikbare bureaucratie. ... Claudel parodieert met prachtige vondsten en op een lichtvoetige
manier de moderne maatschappij waarin burgers van het kastje naar de
muur worden gestuurd, nooit de juiste persoon te spreken krijgen en
ridicule regels de orde van de dag bepalen. Zoals wanneer de Enquêteur
in een café een grog bestelt:
‘“Un grog”, finit-il par lancer. Mais le Garçon lui répondit aussiôt: “Je suis désolé, ce n’est pas possible.” “Vous ne savez pas faire un grog?” s’étonna l’Enqueteûr. Le Garçon hausa les épaules. “Bien
sûr que si, mais cette boisson n’est pas répertoriée dans notre listing
informatique, et la caisse automatique refuserait de la facturer.”’
personages De hoofdpersoon, een man met slechts zijn functie als naam
(L’Enquêteur), moet van zijn meerdere op onderzoek uit naar een
plotselinge golf zelfmoorden bij een groot bedrijf in een andere stad.
Als in een verhaal van Kafka lukt het hem niet de juiste persoon te
spreken en zijn onderzoek uit te voeren. thema:
Is het dan allemaal de schuld van de moderne maatschappij, de onbereikbare overheid of enorme multinational
met haar doorkiesmenu’s waardoor de bellende burger in een doolhof
verstrikt raakt? Of mag je het individu ook aanspreken op zijn
verantwoordelijkheid en hem oproepen tot verzet tegen zo’n
overweldigende bureaucratie?...L’Enquête las als het indringende verslag van een lange en
spannende nachtmerrie van iemand anders en tegelijk besefte ik dat
Claudel ons een maatschappij voorspiegelt waarin we soms al met een half
been rondlopen. En dat is misschien nog wel beangstigender.
schrijfstijl De stijl direct en vlot leesbaar, zoals we gewend zijn van Claudel. Geen
lange filosofische verhandelingen, maar dichtbij het verhaal, dichtbij
de hoofdpersoon die worstelt met zijn opdracht, zoals in bovenstaand
citaat.