Pagina's

Joseph Ponthus

Joseph Ponthus


Hoe het doorgeschoten kapitalisme slachtoffers maakt op alle niveaus, van topmanager tot werknemer

Joseph Ponthus In de bejubelde autobiografische debuutroman (●●●●) van Joseph Ponthus (1978) proberen mensen met een hondenbaan een gezin te onderhouden. Net als andere hedendaagse Franse schrijvers laat Ponthus zien hoe het doorgeschoten kapitalisme slachtoffers maakt op alle niveaus.

Een slachthuis in Frankrijk, 1935.
Een slachthuis in Frankrijk, 1935. Foto Gaston Paris/Roger Viollet via Getty Images

Joseph Ponthus: Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek. (À la ligne). Vert. Floor Borsboom. De Arbeiderspers, 264 blz. € 21,99

●●●●

Een man aan de lopende band denkt aan een parabel van Paul Claudel: op weg van Parijs naar Chartres komt een bedevaartganger langs een arbeider die stenen aan het hakken is. Op de vraag waar hij mee bezig is antwoordt hij: stenen hakken, waardeloos, hondenbaan, ik heb geen rug meer over. Verderop komt hij nog een arbeider tegen, die op de vraag antwoordt dat hij een gezin te onderhouden heeft, ‘ik mag al blij zijn dat ik werk heb.’ Vlak voor Chartres ‘alweer een man die stenen hakt. Stralend gezicht. Wat doet u. Ik bouw een kathedraal.’

Kathedralenbouwers zijn er weinig in de bejubelde autobiografische debuutroman van Joseph Ponthus (1978). Wel mensen met een hondenbaan die een gezin moeten onderhouden. Ponthus zelf is er zo een. Na een universitaire studie letteren en jaren sociaal werk, verhuist hij naar Bretagne – voor de liefde. Passend werk vindt hij er niet. Via een uitzendbureau komt hij aan de lopende band terecht; het is een hel, maar er moet brood op de plank: ‘de stank, de kou, het sjouwen en tillen, het zwoegen, de arbeidsomstandigheden, de lopende band, de moderne slavernij’. Hij moet vis overladen (‘driehonderdvijftig kilo aan zeedraken’, garnalen, wulken), pallets tahoe laten uitlekken, het abattoir schoonmaken, varkenskarkassen duwen op rails ‘die oprijzen als Golgota’s’.

Ponthus’ zinnen zijn kort, vrije verzen, harde poëzie in proza: ‘Ik schrijf zoals ik werk/Aan de lopende band/Aan één stuk door’. Zijn dag-en-nacht ritme raakt verstoord, als hij thuiskomt is hij uitgeput, een stukje lopen met de hond is hem al te veel. Maar schrijven zal hij, de intellectueel in de fabriek, de sociale denker die terecht is gekomen in de harde wereld van de voedingsmiddelenindustrie. Zonder dat houdt hij het niet vol. Het tempo in de fabriek ligt hoog – duwen, trekken, tillen, sjouwen, sorteren –, zolang hij de vereiste beweging niet op de automatische piloot kan doen is hij te langzaam. ‘Ik ga aan het werk/Ik laat tahoe uitlekken/Ik herhaal die woorden/Bijna als een mantra/Een rituele toverformule.’

Maar zit het juiste fysieke gebaar eenmaal in zijn lijf, dan kan hij zijn geest loslaten. Dan komen zinnen uit het werk van Alexandre Dumas in hem op. Zijn ‘veertig ton garnalen per dag’ worden begeleid door citaten van Apollinaire (‘O mijn Danaïdenvat’) of van Beckett. Dan weer heeft hij een onderonsje met Proust (‘Mijn beste Marcel/Die verloren tijd waar jij naar op zoek was/Die heb ik gevonden/Kom maar gauw naar de fabriek/Dan laat ik je die zien/Die verloren tijd’).

Kou en dode dieren

Samen met zijn collega’s zingt hij liedjes van Charles Trenet, die ‘voor een vrolijke noot zorgt in dit fokking abattoir’, hij ‘redt me van het werk en het leven elke dag’. Met zijn indringende tekst en ritme slaagt Ponthus erin je mee te sleuren, dat verschrikkelijke universum in van kou en dode dieren. Zo maakt hij het afzien voel- en tastbaar.

Ponthus’ boek, uitstekend vertaald, is niet het enige dat werk en arbeidsomstandigheden tot onderwerp heeft. De hedendaagse Franse literatuur kent een hausse aan romans en essays over het moderne werken. Edouard Louis schreef Ze hebben mijn vader vermoord (2018), een pamflet over zijn vaders leven, doorgebracht in de fabriek, dat onlangs door Ivo van Hove en Hans Kesting op de planken is gezet. In De fruitplukkers (2018) schetst Catherine Poulain de harde wereld van seizoenarbeiders in het zuiden: druiven, appels en olijven plukken, een leven van financiële onzekerheid en tijdelijke onderkomens.

Wegpesten

Maar ook het niet handmatige werk is veelvuldig onderwerp van de Franse literatuur van nu. Franse schrijvers observeren hoe het doorgeschoten kapitalisme slachtoffers maakt op alle niveaus, van topmanager tot werknemer. Fusies en overnames leiden in grote bedrijven tot het wegpesten van overtollig personeel, uitputting en zelfs zelfmoord (Vincent Message, Cora dans la spirale). Ambitieuze jonge ondernemers met goede opleidingen zijn na een paar jaar in hun functie uitgekeken en zoeken machtige geldschieters voor nieuwe start-ups, waarna ze al gauw eerst in de tang en vervolgens in een burn-out belanden (Maria Pourchet, Les impatients). Degenen die passen voor een dergelijk stressvol professioneel leven zoeken hun heil in herontdekte ambachten. Ze worden ecologisch wijnboer, houtbewerker of timmerman (Arthur Lochmann, La vie solide).

Sociologen citeren in hun essays het onderscheid dat Hannah Arendt maakte tussen ‘labeur’ (werk waarmee je de kost verdient) en ‘oeuvre’ (werk waarmee je werkelijk iets maakt). De digitalisering en het beeldschermwerken geven veel mensen geen voldoening, betogen ze. Controle door een nieuwe laag managers heeft de creatieve autonomie ingeperkt. Waar men vroeger deel uitmaakte van een collectief, is de werknemer tegenwoordig individu. Filosofen spreken van ‘néo-travail’ dat de werknemer verder vervreemdt van de natuur en de wereld om hem heen (Fanny Lederlin, Les dépossédés de l’open space). Viel de Franse werknemer vroeger samen met zijn werk, vormde zijn baan zijn identiteit en waren zijn collega’s zijn vangnet – nu voelen velen zich in de steek gelaten. Het zijn allemaal onderwerpen in de hedendaagse Franse literatuur.

Bouwen aan een kathedraal

Aan de lopende band van Joseph Ponthus laat zien hoe vervreemdend dit soort werk kan zijn. Het is zijn belezenheid die hem ervoor behoedt te vervallen tot een innerlijke robot, onderworpen aan chefs die hem beschouwen als een bundel spieren. Zelden vielen vorm en inhoud in een literair werk zo mooi samen: het sorteerwerk moet ritmisch zijn, snel en efficiënt als Ponthus’ proza, de wissels van de rails waarover hij karkassen moet duwen zijn ongelijk en roestig, de omgeving waarin hij zijn werk moet doen is koud en vervuld van bloed en dood.

Ponthus’ boek past zo in een traditie waarin je ook De dingen vindt van Georges Perec en De wereld als markt en strijd van Michel Houellebecq, boeken met een sociologische inslag, over de vervreemding van de mens in de consumptiemaatschappij en het kapitalisme. Deze auteur behoort tot die derde categorie uit de parabel van Claudel: hij hakt stenen, en meldt toch stralend dat hij bouwt aan een kathedraal.