Édouard Louis, geboren als Eddy Bellegueule, 30 oktober 1992 is een Franse schrijver. Hij is geboren en opgegroeid in het noorden van Frankrijk, wat tevens de achtergrond is van zijn eerste roman En finir avec Eddy Bellegueule. Louis groeide op in een arme familie: zijn vader, een fabrieksarbeider, werd wegens zijn langdurige zware lichamelijke werk invalide, arbeidsongeschikt en werkloos; zijn moeder had af en toe werk in de ouderenzorg. De familie moest leven van de bijstand. De armoede, het racisme, het alcoholisme en de afschuw van zijn homoseksualiteit waarmee Louis tijdens zijn jeugd werd geconfronteerd, zijn de voornaamste onderwerpen van zijn literaire werk. Intellectueel is hij sterk geïnspireerd door de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Hij was de eerste van zijn familie die naar de universiteit ging en in 2011 werd hij toegelaten op de École Normale Supérieure in Parijs. In 2013 veranderde hij zijn naam officieel naar Édouard Louis.
In januari 2014 publiceerde hij En finir avec Eddy Bellegueule, een autobiografische roman. Dit boek kreeg veel media-aandacht en werd geprezen om zijn literaire verdiensten en het meeslepende verhaal.Bovendien gaf het boek aanleiding tot discussie en controverse over de perceptie van de arbeidersklasse.
In 2016 verscheen zijn tweede roman, Histoire de la violence, eveneens autobiografisch. Het boek begint met de beschrijving van een maniakale schoonmaakactie in de vroege ochtend na kerstavond 2012. De schoonmaakwoede wordt veroorzaakt doordat hij 's nachts bijna is vermoord, bestolen en verkracht door Reda, een jongen met wie hij vlak daarvoor nog een leuke avond heeft doorgebracht. Édouard Louis probeert de oorzaken van het geweld te begrijpen en keert daarvoor terug naar het verleden van zijn aanvaller Reda, zijn jeugd en de armoede waarin hij leefde, en ook op het koloniale verleden van Frankrijk.
In 2018 publiceerde hij zijn derde autobiografische roman, Qui a tué mon père. Het is een hommage aan zijn vader en een aanklacht tegen het kapitalisme en de politieke elite die de lagere klassen de rekening laat betalen van hun beleid. In 2021 verscheen Combats et métamorphoses d'une femme, een roman over het leven van zijn moeder.
https://nl.wikipedia.org/wiki/%C3%89douard_Louis
-------------------------------------------------------------------------------------------------
Pierre Bourdieu (1930 – 2002) was een Franse socioloog. In eigen land was hij een vooraanstaande linkse intellectueel, daarbuiten was hij vooral onder sociaal-wetenschappers bekend. Mede dankzij zijn opus magnum La distinction uit 1979 geldt hij als een van de grote sociologen van de twintigste eeuw.
Bourdieu werd geboren als zoon van een postbode in een boerengemeenschap aan de rand van de Pyreneeën. Hij studeerde filosofie aan de École normale supérieure in Parijs en ging vervolgens doceren aan de universiteit van Algiers. In Algerije, waar hij ook als soldaat diende, schreef hij in de jaren vijftig zijn eerste sociologische studies, de wetenschap waar hij zich toe ‘bekeerde’. Hij hield zich onder andere bezig met de ontworteling van de Algerijnen door het Franse kolonialisme en door de islam.
IHij is zich altijd vooral blijven bezighouden met sociale ongelijkheid. Behalve socioloog werd hij ook steeds meer politiek activist. Hij richtte zich tegen moderne sociaaldemocraten als Jospin en Blair, die in de jaren ’80 en ’90 steeds neoliberaler werden. Hierdoor groeide hij in Frankrijk uit tot net zo’n bekende intellectueel als bijvoorbeeld Sartre, Foucault of Derrida.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Pierre_Bourdieu
--------------------------------------------------------------------------------------------------
Radicaal in de aanval op de bourgeoisie
Een belangrijke oppositiestem tegenover de Franse president Emmanuel Macron is een grote literaire sensatie, Édouard Louis.
Een bloedhete zaterdag in juli. Ongeveer duizend man, merendeels met migratieachtergrond, hebben zich met spandoeken en megafoons verzameld bij het station van banlieuestadje Beaumont-sur-Oise, vijftig kilometer van Parijs. Twee jaar eerder kwam hier na een identiteitscontrole de 24-jarige Franse Malinees Adama Traoré om het leven. Hij stikte. Op het politiebureau. Zijn zus, Assa Traoré, voert sindsdien actie tegen politiegeweld met een op het Amerikaanse Black Lives Matter geïnspireerde beweging. „We vergeten niets, we vergeven niets”, roepen de activisten.
Een van haar meest prominente steunpilaren is Édouard Louis. De schrijver brak in 2014 wereldwijd door met Weg met Eddy Bellegueule, een beklemmende roman over zijn getourmenteerde jeugd als jonge gay in een arm en homofoob Noord-Frans arbeidersmilieu. Hij is pas 25 jaar oud. Maar in korte tijd is hij internationaal uitgegroeid tot de spil van een nieuwe Franse intellectuele avant-garde, het links-radicale antwoord op het bourgeois-establishment van president Emmanuel Macron. Louis is deze week in Nederland en België voor lezingen en de presentatie van vertalingen van twee van zijn boeken: zijn eerste en zijn laatste.
In Weerspannigheid als erfenis (Leesmagazijn) uit 2013 bundelt hij een aantal opstellen van linkse geestverwanten over socioloog Pierre Bourdieu. In Ze hebben mijn vader vermoord (Bezige Bij), dit voorjaar in Frankrijk verschenen, richt hij zich tot zijn door alcohol, zwaar werk en een bedrijfsongeval opgebrande vader. Zijn „gesloopte lichaam” is het gevolg van een politiek systeem, schrijft hij op bijtende toon. „Voor de heersende klasse is politiek meestal een esthetische kwestie: een manier om over zichzelf te denken, een manier om de wereld te zien, om zichzelf op te bouwen. Voor ons was politiek een kwestie van leven of doodgaan.”
Als hij in een geruit bloesje, rugzak op zijn rug, op de demonstranten in Beaumont afloopt, wordt er her en der gewezen en gesmoesd. Hij begroet politici van de hard-linkse oppositiepartij La France Insoumise en omhelst Assa Traoré. „Haar strijd tegen het gewelddadige staatsracisme is de mijne”, zegt hij tegen journalisten voordat de mars begint. „Er is een directe link tussen het sociale en politieke geweld tegen de overheerste klasse dat ik in mijn boeken beschrijf en het politiegeweld dat mensen van Afrikaanse en Arabische afkomst ondervinden”, zegt hij later in een Parijs café. „Ik ben blond met blauwe ogen: ik weet niet wat het betekent als je door de politie om je uiterlijk op straat wordt aangehouden. Maar deze beweging maakt van politiek weer een vraag van leven of dood. Net als ik.”
Wapenbroeders
Louis verschijnt bij de demonstratie samen met zijn boezemvriend Geoffroy de Lagasnerie (37), de linkse socioloog en filosoof, kenner van Michel Foucault en ook weer Bourdieu, die het eerste contact legde met het Adama-comité. Didier Éribon (65), auteur van het veelgeprezen Terug naar Reims (2009), dat met meer theorievorming ongeveer dezelfde thema’s behandelt als Louis (klasse, homoseksualiteit, radicaal-rechts populisme), ontbreekt deze zaterdag. De drie mannen zijn onafscheidelijk sinds Louis Éribon in 2010 in Amiens na een lezing aansprak. „Wapenbroeders”, noemde Le Monde ze onlangs in een portret. „Ik zoek niet de zonen die ik niet gehad heb en zij zoeken niet een andere vader dan ze hadden”, stelde Éribon de Monde-journalist gerust.
Ze debatteren met elkaar privé en publiek, ze beïnvloeden elkaars werk (en dragen dat vervolgens aan elkaar op) en gaan zelfs gezamenlijk met vakantie. Toen de Süddeutsche Zeitung Louis onlangs vroeg in kaart te brengen hoe zijn creatieve proces werkt, stuurde hij een stapel informele foto’s van hem met zijn twee vrienden. Samen zoeken ze contact met geestverwanten, met wie ze vervolgens op sociale media selfies plaatsen: schrijfster Annie Ernaux, filmmaker Gus van Sant, acteur Xavier Dolan, filosoof Judith Butler of bijvoorbeeld de Duitse regisseur Thomas Ostermeier (die zowel Éribons Reims als Louis’ Geschiedenis van geweld voor toneel bewerkte).
„Voorhoedes moeten altijd collectief optreden”, zegt Louis daarover. Hij noemt Sartre, De Beauvoir. „Als je je tegen het conservatisme keert, dan kun je beter samen zijn. De reacties zijn keihard en persoonlijk.” Want met zijn beukende woorden roept hij in Frankrijk evenveel bewondering als afkeer op. Hij dweept met zijn bescheiden afkomst, met racisme en homofobie, schreef Frédéric Beigbeder. Hij overdrijft de armoede, rapporteerden journalisten die in Hallencourt, het dorp van zijn jeugd, op zoek gingen naar zijn roots. „Het beeld dat ik van de Franse volksklasse geef, is niet compatibel met dat van een deel van onze bourgeoisie”, zegt hij zelf. En politiek, vindt hij, is te veel uit de literatuur verdwenen. „Wie in 2018 schrijver is, moet zich radicaal met het heden bezighouden.”
Literaire sensatie
Buiten Frankrijk is Louis inmiddels de grootste Franse literaire sensatie sinds Michel Houellebecq. Staat de schrijver van Onderworpen symbool voor een soort poëtisch defaitisme, Louis is met zijn revolutionaire activisme en klassieke klassenanalyses de andere kant van dezelfde Franse medaille. Met Éribon en De Lagasnerie bij Harvard aangekondigd als The New French Intellectuals, vijftig jaar na 1968, trekt hij overal volle zalen.
Dinsdag spreekt hij in Amsterdam de De Gids-lezing uit, over „de stem van de onderklasse in de literatuur” – zijn thema, in geschrift en in persoon. Hij is, net als Éribon, wat men in Frankrijk een transfuge de classe noemt: een klasse-overloper. Hij schopte het tot de meest prestigieuze scholen van de republiek, zijn toegang tot de Parijse elite. Dat zou het bewijs kunnen zijn dat de vaak kaduuk verklaarde republikeinse ‘sociale lift’ toch nog aardig werkt. Maar zelf houdt hij het erop dat het „per ongeluk” ging: hij moest nu eenmaal vluchten voor de masculiene cultuur die domineerde in het dorp van zijn jeugd, zei hij laatst.
Met een weinig buigzaam links geluid mengt hij zich, ook buiten zijn boeken, steeds vaker in het Franse politieke debat. Tegen racisme, de „jacht op migranten”, neoliberalisme of „afbraak van de verzorgingsstaat”. Macron is „iemand die de armen haat”, zei hij op de radio. In Ze hebben mijn vader vermoord noemt hij politici (oud-presidenten Sarkozy, Hollande) bij naam die hij verantwoordelijk houdt voor de beroerde gezondheid van zijn vader, omdat ze sociale voorzieningen verminderden, waardoor er geen eten meer op tafel kwam, of omdat ze een medicijn uit het ziektekostenpakket haalden. „Het verhaal van je lijdensweg draagt namen.” De grote woorden contrasteren met zijn jongensachtige blijmoedigheid in de dagelijkse omgang.
Op het Élysée gaat het boek intussen van hand tot hand, schreef weekblad L’Opinion. Louis’ diagnose zou perfect aansluiten op die van Macron. „Waar bewoners van volkswijken onder lijden, is [sociaal] huisarrest”, zei een woordvoerder. De vader van Louis heeft zich „niet geëmancipeerd”. De schrijver reageerde meedogenloos. „Mijn boek verzet zich tegen wie u bent en wat u doet”, twitterde hij aan Macron. „Ik schrijf om u te schande te maken.”
Weg met al die jongens zoals ik
Édouard Louis (22) groeide als homo op in een plattelandsdorpje, waar ze hem een ‘grietje’ noemden en bespuugden. Hij vertelt over de angst en de armoede, in zijn autobiografische roman. Het werd een bestseller.
Misschien zat je als kind ooit achterin de auto van je ouders, op weg naar een camping of huisje in Frankrijk. Vlak na de Belgische grens, in Noord-Frankrijk, keek je vanachter het autoraampje uit over het mooie Franse landschap, de uitgestrekte graanvelden. Vluchtig reed je langs kleine dorpjes. Je stelde je misschien voor hoe sereen en simpel het leven in zo’n dorp zou zijn. De Franse schrijver Édouard Louis (22) is in Hallencourt, zo’n dorpje, opgegroeid. Simpel is het laatste wat hij zijn leven daar noemt en rust ontdekte hij pas nadat hij het dorp had verlaten. Hij schreef er een autobiografische roman over: Weg met Eddy Bellegueule.
Wat typeert het leven daar volgens Louis dan wel? Fabrieksarbeiders die ’s ochtends vroeg met ingevallen gezichten hun peuk uitdrukken, de fabriek inlopen en zich op jonge leeftijd een hernia werken. Moeders die ’s nachts naar de bar gaan en met moeite hun agressieve dronken mannen meekrijgen. Een dorp waar de huizen niet-geïsoleerd zijn en waar mensen niemand vertrouwen. De kerk niet, de politiek niet, de juffrouw niet, de huisarts niet, wél de televisie – het liefst acht uur per dag. Een dorp gedomineerd door armoede, geweld, racisme en vooral homofobie.
Dus omdat Louis, die van kinds af aan al wist dat hij homo was, z’n handen iets meer bewoog dan de rest en een ander loopje had, werd hij al gauw ‘grietje’. Niemand begreep waarom hij zich zo gedroeg. Hij was een schande voor de familie. Twee jongens op school mishandelden hem iedere dag. Als hij het geluk had een keer niet in zijn gezicht te worden gespuugd door de jongens kwam het spuug op zijn jas, en moest hij het eraf likken. In bad gaan betekende bij Louis thuis een keer het bad laten vollopen en daar met z’n zevenen een voor een in. Ze hadden geen deuren in hun huis en aten soms melk als avondeten.
Gezicht geven aan alle Eddy’s
De dag nadat Louis het manuscript had verstuurd werd hij enthousiast gebeld door de uitgever. In Frankrijk barstte er door het boek een discussie los over homofobie en armoede. Weg met Eddy Bellegueule wordt nu overal ter wereld vertaald. De titel gaat niet alleen over de vijandigheid die hij voelde in het dorp, maar heeft ook een sociologische laag. Gezicht geven aan de situatie van alle Eddy’s en hopen dat hij de laatste is.
Louis is lang, slank, en draagt een overhemd met een nette trui erover. „Toen ik laatst naar huis ging, vroeg mijn moeder waarom ik van die elitaire kleding droeg.” Het eerste wat aan hem opvalt is zijn slotjesbeugel, die hij nu pas heeft. Louis lijkt een beetje timide, totdat hij begint te spreken. Je gelooft bijna niet dat hij pas 22 is, met zoveel wijsheid spreekt hij over zijn boek. Hij is al afgestudeerd in de sociologie en promoveert in Parijs op sociale klasse en hoe mensen hun tijd besteden. Aan zijn loopje valt niets op, als je er niet op let, en ook niet aan zijn handgebaren.
Iedereen in het dorp deed alsof jij anders was. Voelde je dat ook zo?
„Ja en dat was onterecht. Al voordat je ter wereld komt ben je onderdeel van de constructies van anderen. Jij bent een meisje, jij bent een jongen, jij bent zwart, jij bent homo, dus jij moet je op een bepaalde manier gedragen. Ik werd van kinds af aan al nicht genoemd. Nadat ik het dorp had verlaten begreep ik dat ik helemaal niet vrouwelijker of anders was. Zij waren geobsedeerd met het idee dat de man zich extreem mannelijk en agressief moest gedragen. Met geweld werd mij afgedwongen om me anders te gedragen maar ik was eigenlijk precies zoals zij.”
Waarom gebruikten ze zoveel geweld?
„Geweld is het product van machteloosheid. Ze noemden onze buren, die net iets armer waren dan wij, stakkers en sloebers. Het waren in hun ogen de mensen die niet voor zichzelf konden zorgen. Ze haalden Arabieren en joden naar beneden, om zich beter te voelen over zichzelf. Dat was het gevolg van hun inferioriteitsgevoel ten opzichte van de rest van het land, de stedelingen, de Parisiens, de opgeleiden, mensen met geld – de geprivilegieerden.”
Waarom zijn ze boos op de stedelingen?
„Het zijn de mensen van wie de behoeften op het vlak van onderwijs en werk naadloos aansluiten op het systeem. In ons dorp is al generaties lang niemand echt opgeleid. Het onderwijssysteem lijkt niet voor hun gemaakt. Ze voelen zich vervreemd van de rest en niet vertegenwoordigd door de politiek. En ze voelen zich dagelijks vernederd. Wanneer ze in de rij van de voedselbank staan te bedelen voor eten. Wanneer ze hun kinderen niet genoeg eten kunnen geven. Daar komt die woede vandaan.”
Louis doet zijn hele leven zijn best om een vechtersbaas te zijn net als de andere mannen in zijn dorp. Hij zoent met meisjes, zit op voetbal, scheldt andere homo’s uit. Een moment van plezier komt bijna niet voor in het boek. Alleen wanneer hij als negenjarig jongetje seks heeft met zijn neef – hij groeide op in een wereld waar constant gesproken wordt over neuken en hoeren. Louis weet dan al dat hij homo is, zijn neef wil alleen experimenteren.
Was dat het enige moment dat je blij was?
„Ja, want toen kon ik eindelijk mezelf zijn. Het is niet zo dat ik verder nooit iets plezierigs meemaakte. Mijn geheugen heeft die momenten niet meegenomen omdat ze overschaduwd werden door geweld.”
Heb je nooit eerder willen vluchten uit het dorp?
„Nee, ik ben ook niet gevlucht, ik ben toevallig naar een middelbare school gegaan die ver was van huis. Verhalen over mensen die wegvluchten uit zulke situaties geloof ik niet. Hoe kan je nou een leven willen dat je niet kent? Hoe wist ik nou dat de middelbare school mijn leven beter zou maken? Niemand in mijn familie was naar de middelbare school gegaan. Nu weet ik wel beter.”
Hoeveel Fransen kunnen zich herkennen in dit verhaal?
„Ik schat dat een op de vijf Fransen in deze armoede leeft. Het is de klasse onder de arbeidersklasse. Toen mijn vader ziek en arbeidsongeschikt werd, keek hij neer op de fabrieksarbeiders omdat zij iedere maand loon kregen, hij noemde ze elitair en bourgeois. Maar het is niet een probleem in Frankrijk alleen. Gisteren presenteerde ik mijn boek in Italië en daar zei een jongen: ook ik ben Eddy Bellegueule. Toch zijn er ook mensen, vooral hogeropgeleiden, die het niet geloven. Ze denken dat ik overdrijf en zeur. Het is een klasse waar weinig oog voor is.”
Waarom begrijpen ze het niet?
„Het is lastig om dat bestaan te begrijpen als je zelf in de beste wijken van Parijs bent opgegroeid. Een groter probleem is dat mensen vaak denken dat je uit die situatie kan komen als je het echt wilt. En dat klopt gewoon niet.”
„Mensen denken dat als je maar hard genoeg werkt en iets écht wilt dat je er dan wel komt. Maar dat geldt niet voor deze mensen. Hoe kan het dat kinderen van rijke mensen allemaal naar de universiteit gaan en mensen uit mijn dorp niet? Het kan niet zo zijn dat zij wel de wil hebben en deze mensen niet. Het heeft met je welvaart en met je kansen te maken.”
Hoe reageerden je ouders op je boek?
„Toen ik op de voorpagina van Libération stond heeft mijn vader voor het eerst in zijn leven de krant gekocht, kopieën gemaakt en die aan vrienden uitgedeeld. Hij is heel trots. Mijn moeder heeft het er moeilijk mee. Ze wil niet toegeven dat ze in een slechte situatie leeft.”
Ben je boos op je ouders?
„Nee, ik neem ze niets kwalijk. Ik geloof niet in het verantwoordelijk stellen van individuen. Het verandert niets. In Frankrijk willen ze misschien boetes uitdelen aan mensen die homofobe uitspraken doen, maar dat verandert niets. We moeten de posities van mensen in de samenleving veranderen, hun werkomstandigheden, hun onderwijsniveau, hun welvaartsniveau. Alleen dat kan ervoor zorgen dat er geen Eddy’s meer zijn.”
Je kunt denken: zo’n verhaal is vaker verteld. We kennen het verhaal van het jongetje dat andere intonaties legt, dat bijna huilt van vreugde als hij zich stiekem in meisjeskleren steekt, dat in zijn gezicht gespuugd wordt en zich onbegrepen voelt.
Toch is het autobiografische Weg met Eddy Bellegueule méér dan gewoon, ten eerste omdat schrijver Édouard Louis een buitengewoon verteller is. Hij heeft een feilloos gevoel voor tempo, timing en dosering, en hij balanceert heel knap tussen dichtbij laten komen en afstand houden.
Want behalve over de persoonlijke worsteling van de homoseksuele Eddy in een vijandig dorp vertelt Weg met Eddy Bellegueule over dat milieu. Hij bezit het (sociologische) vermogen om uit te zoomen van zijn persoonlijke anekdotes. Zo graaft hij soepel nog een laag dieper, als hij net over zijn moeder heeft verteld: ‘Ze begreep niet dat haar levensloop, dat wat zij haar fouten noemde, integendeel juist in een geheel van volkomen logische, bijna vooraf bepaalde, meedogenloze mechanismen paste.’
Tegelijk vervalt hij niet in zwart-wit hokjesdenken, maar portretteert hij mensen in al hun grilligheid – ze zijn z’n familieleden, tenslotte. Zelf werd hij óók gevormd door het dorp. Dat besef leidt toe een wijze eerlijkheid en die maakt van Louis’ autobiografische roman niet alleen een verzameling pakkende verhalen, maar ook aangrijpende literatuur.
Thomas de Veen
https://www.nrc.nl/nieuws/2014/11/24/weg-met-al-die-jongens-zoals-ik-1441030-a869677
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Zodra er sprake is van geweld, is er stilte
Edouard Louis De tweede autobiografische roman van Edouard Louis is geschreven uit pure woede.
Op Eerste Kerstdag in Parijs, vroeg in de ochtend, brengt een jongeman zijn lakens naar de wasserij. In zijn jaszak zit het proces-verbaal van de poging tot doodslag waarvan hij zojuist aangifte heeft gedaan. Hij is doodsbang, heeft het koud. ‘Hij zal terugkomen’, maalt het in zijn hoofd. Om de herinnering uit te bannen, sopt hij als een gek zijn stoelen, schrobt hij de douche, wast hij zijn kleren, reinigt hij zijn neus – totdat niets meer ruikt naar de man die hem, na een liefdesnacht, bijna wurgde en met een revolver bedreigde. Weg wil hij, weg uit zijn huis waar hij werd verkracht en bijna vermoord. Hij zoekt zijn toevlucht bij zijn zus op het platteland, die hij al jaren niet meer heeft gezien.
Zo begint de tweede autobiografische roman van Edouard Louis, die wereldberoemd werd met zijn debuut Weg met Eddy Bellegueulle (2014). Daarin vertelt hij hoe hij opgroeit in een klein industriestadje in Picardië, in een gezin van petites gens. Vader werkeloos, moeder werkster. Dronkenschap en gewelddadig machogedrag zijn de gewoonste zaak van de wereld. De verteller, homoseksueel en dus een outsider op wie iedereen neerkijkt, krijgt het letterlijk voor zijn kiezen. Doordat Louis in zijn boek zo’n neutrale, klinische toon aanslaat, voelt ook de lezer iedere klap, iedere vernedering.
Zijn tweede roman Geschiedenis van geweld maakt eenzelfde enorme indruk – vanwege de toon, de stijl, de taal en vooral vanwege de obstinate en subtiele zoektocht naar het hoe en waarom. De hoofdpersoon woont inmiddels in Parijs en maakt ons deelgenoot van het trauma dat hij opliep in de bewuste kerstnacht. In de eerste uren erna kan hij alleen maar praten, praten als een gek, irrationeel analyseren, monomaan vragen stellen. Daarna komt de schaamte en het grote zwijgen: ‘Je zou haast denken’, zegt Louis zijn oudere voorbeeld Annie Ernaux na, ‘dat de levendigste herinneringen van een leven altijd die van de schaamte zijn’.
Kloof tussen arm en rijk
In Frankrijk werd Weg met Eddy Belleguelle een bestseller. Het boek veroorzaakte een heftig debat: over de enorme kloof tussen arm en rijk, de afstand tussen het centrum en de banlieue, de welvaartsverschillen tussen de steden en het platteland. De meer dan twintig vertalingen wereldwijd lieten zien dat het onderwerp niet alleen de Fransen aansprak.
Aan de vooravond van de Franse verkiezingen legde Louis in interviews in binnen- en buitenland uit waarom zoveel inwoners van het Noord-Franse dorp waar hij geboren werd voor het Front National stemmen: ze voelen zich niet gehoord, niet gekend, uitgekotst. In het soort familie waar hij vandaan komt, is politiek geen loos woord, maar een ‘vloek’ waarvan afhangt of er voldoende eten op tafel komt.
In de essaybundel die Louis samenstelde, Pierre Bourdieu, L’insoumission en héritage (zeer aan te bevelen, ook voor de zoekende partij-ideologen van de PvdA), beschrijft Louis hoe zijn vader, na een incidentele verhoging van de studietoelage, met zeldzame vrolijkheid aankondigt dat ze een dagje naar zee kunnen – een ongekende luxe. De politiek bepaalt hoe hun leven eruitziet. ‘Toen Mitterand aan de macht was’, zei een van zijn tantes altijd, ‘hadden we tenminste biefstuk op ons bord’. Ze voelden zich beschermd, hadden een dak boven hun hoofd.
Dankzij zijn studie ontsteeg Louis zijn sociale klasse. Hij kreeg toegang tot het literaire milieu en werd uitgenodigd op exclusieve feestjes van de superrijken. Daar constateerde hij dat er niemand was die echt afhankelijk was van de politiek. Politiek, zag hij toen, was voor de hogere klasse puur een kwestie van taalkundige retoriek, van debat, van uitwisseling van gedachten, een manier om privileges veilig te stellen. Voor zijn ouders was het een zaak van overleven. Links liet hen in de steek. De geschiedenis van zijn jeugd, schrijft hij, is de geschiedenis van woede.
De moderne belofte
De diepe woede van Edouard Louis heeft grote overeenkomsten met die van de Indiase essayist Pankaj Mishra, van wie onlangs Tijd van woede. Een geschiedenis van het heden verscheen. Mishra neemt de verdeelde moderne wereld onder de loep, schrijft hij in zijn voorwoord, ‘vanuit het perspectief van diegenen die er laat op hebben aangehaakt en zich achtergesteld of naar de achtergrond verdrongen voelen’. Mishra kijkt vooral naar Azië en naar de manier waarop Europa de culturele en politieke ontwikkelingen in dit deel van de wereld heeft beïnvloed. Het gaat hem om de opkomst van een commercieel-industriële beschaving in het Westen, het bijbehorende economisch liberalisme en ‘de reproductie ervan elders in de wereld’.
Maar toch. We moeten ons afvragen, schrijft Mishra, of voor miljoenen jonge mensen de moderne belofte van vrijheid en welvaart valt waar te maken. ‘Werken de hooggestemde axioma’s van individuele autonomie en het nastreven van eigenbelang die door een bevoorrechte minderheid zijn geformuleerd, geheiligd en bevorderd voor de meerderheid in een overvolle, samenhangende wereld? Of zijn jongeren van nu, zoals zovele Europeanen en Russen in het verleden, gedoemd te laveren tussen wraakfantasieën en een gevoel tekort te schieten?’ Het zijn, indirect en anders geformuleerd, dezelfde vragen die Louis in zijn werk stelt.
Stoomtrein
Waar Edouard Louis zijn eigen leven extrapoleert, gebruikt Mishra vaak grote woorden en laat hij zijn persoonlijke vormende ervaring grotendeels weg. Bij een recent bezoek aan Amsterdam liet hij zijn favoriete filmfragment zien: een stukje uit Panther Panchali van de Indiase regisseur Satyajit Ray, uit 1955. Het zijn zwart-witbeelden van spelende kinderen in velden waar de grassen manshoog staan en waar de moderne wereld binnen komt denderen in de vorm van een stoomtrein. Als de trein voorbij is blijven enorme zwarte wolken omineus hangen. Dit is de wereld waarin Mishra opgroeide.
Mishra keek al vanaf zijn eerste boek kritisch naar de culturele en economische expansie van het Westen. In zijn eerste essay, Butter Chicken in Ludhiana: Travels in Small Town India (1995), waarschuwt hij voor de gevolgen van de globalisering en de imitatie van het Westen. Waarom zouden landen als Nepal, Tibet en Afghanistan moeten moderniseren op de manier waarop dat in het Westen gebeurt? Je creëert er alleen maar kanslozen mee, betoogde hij in Temptations of the West. How to Be Modern in India, Pakistan and Beyond.
In zijn nieuwe boek doet hij er nog een schepje apocalyps bovenop, hij spreekt van ‘barbaars geweld in Oekraïne, het Midden-Oosten, zelfmoordaanslagen in België, Xinjiang, Nigeria en Turkije, Florida, Dhaka en Nice’, van ‘economische, financiële en cyberoorlogen’. Om te concluderen dat ‘toekomstige historici zulke onsamenhangende onrust heel goed als de opmaat naar [...] een wereldwijde burgeroorlog’ zouden kunnen beschouwen. Hier vliegt Mishra, in zijn overdrijving, uit de bocht. Hij mept zo hard dat het niet meer aankomt.
Veel effectiever in zijn betoog zijn de verwijzingen naar literaire meesterwerken. Flaubert, Rimbaud, D’Annunzio, Heine, Baudelaire en Camus passeren de revue. Hun personages, hun gedrag – D’Annunzio als de bedenker van de groet met de gestrekte arm! – illustreren zijn betoog sterker dan abstracte sociologische of politiek-filosofische begrippen. Heeft hij het over ressentiment, een cruciaal begrip in zijn boek, dan analyseert hij Rousseau of citeert hij Camus. En wil hij beweren dat ‘mensen die geloven in een hooggestemd ideaal van persoonlijke vrijheid en soevereiniteit [...] vervallen in redeloze moordzucht en paranoïde opstandigheid’ als ze worden geconfronteerd met een andere werkelijkheid, dan doet hij dat via Dostojevski. Mishra refereert vaak aan literatuur, antenne van de samenleving, om geweld te illustreren, onzekerheid en het gevoel dat ‘iemand op elk moment iets kan overkomen’.
Zwijgen wil hij
Precies dat is wat de verteller van Louis’ Geschiedenis van geweld overkomt: tegen iedere verwachting in verandert zijn nachtelijke minnaar in een angstaanjagende moordenaar. Zwijgen wil hij over wat hem is overkomen. Maar zijn vrienden vinden dat hij aangifte moet doen. Dan is hij gedwongen voor wisselende gesprekspartners – van politieagenten die het verbaal opmaken tot de arts die aan de hand van zijn verwondingen moet vaststellen of hij niet liegt – steeds weer hetzelfde pijnlijke verhaal te doen. In zijn roman kiest hij een verteller, zijn zus, die zijn relaas aan haar man vertelt, terwijl hij zelf aan de deur luistert.
‘Het is een autobiografisch boek’, zei Louis in een interview, ‘maar ik ben niet de verteller’. Dat is een mooie literaire constructie, die hem in staat stelt zelf te zwijgen en toch zijn verhaal te doen. Bovendien kon hij zo spreektaal in het boek brengen, de taal van zijn dorp, van zijn klasse en hoefde hij zich niet te bedienen van de ‘taal van de bourgeoisie’. Het is het argument dat ook Franstalige auteurs uit voormalige koloniën, zoals Alain Mabanckou, Dany Laferrière en Emmanuel Dongala, vaak gebruiken. Ze rekken het Frans op, stoeien ermee, verrijken het met uitdrukkingen uit hun geboorteland. Zo verkrijgen ze hun literaire autonomie en blijven ze weg van slachtofferschap, van een besmette relatie met de voormalige kolonisator.
„Zodra er sprake is van geweld”, zei Louis op de website Un philosophe, „is er stilte. Elke keer als een auteur schrijft over vervolgden, over overheersten, of het nu Toni Morrison is, Annie Ernaux of Ta-Nehisi Coates, krijgt hij/zij het verwijt zich als slachtoffer te presenteren”.
Toen Louis zijn eerste manuscript opstuurde, schreef hij in The New York Times, kreeg hij van uitgevers het antwoord dat hij overdreef: een dergelijke armoede zou niet meer voorkomen in het hedendaagse Frankrijk. „Ik las dat antwoord meermalen en stikte van woede en wanhoop. De verklaring was tragisch maar eenvoudig: het leven dat ik gekend had, het leven dat mijn moeder en vader nog steeds leidden terwijl ik dit schreef, was zo volstrekt afwezig in het publieke discours dat zij die zo’n leven níét leidden, dachten dat het niet bestond.”
Zowel Tijd van woede als Geschiedenis van geweld gaan over gevoelens van wrok, jaloezie en uitsluiting. Aan het slot van zijn proloog schrijft Mishra dat ‘materialistische analyses die zich beroepen op abstracties van land en kapitaal en die door middel van statistiek, kwantitatieve sociologie en historicisme’ verkregen zijn, onmisbaar blijven. Maar uiteindelijk, geeft hij toe, gaat het om ‘de analyse van de ondeelbare mens, met zijn angsten, zijn verlangens en zijn verbolgenheid’. De lakens die walgend en bevend naar de stomerij worden gebracht, die kopie van poging tot doodslag in een jaszak – ze behoren bij uitstek tot het domein van de fictie.