Laetitia Colombani , geboren in 1976 in Bordeaux , is regisseur , actrice , scenarioschrijver en schrijfster .
Deze roman over drie sterke vrouwen pakt je beet en laat je niet meer los
Laetitia Colombani
Het werd een Franse zomerhit: het debuut van Colombani, al gevierd
filmmaakster. Haar stijl is beeldend en melodieus, haar verhaal over
drie veerkrachtige vrouwen is spannend en geloofwaardig.
Laetitia Colombani: De vlecht. Vert. Carolien Steenbergen. (La tresse) Ambo Anthos, 204 blz. € 18,99
‘Deze roman brengt je aan het wankelen’, zei François Busnel, presentator van het populaire Franse boekenprogramma La grande librairie,
‘hij heeft alles: muzikaliteit, ritme, spanning, sterke personages, een
intrige die je pakt tot aan de laatste zin.’ Zo werd in de zomer van
2017 op alle Franse stranden het boek met de zwart-gele boekomslag
gelezen. De vlecht van Laetitia Colombani werd een bestseller. De debuutroman verschijnt inmiddels in bijna dertig vertalingen.
Colombani (1976) is actrice, scenarioschrijfster en producente. Van de film naar de literatuur – Colombani is niet de eerste die zich waagt aan het schrijven van een roman.
De vlecht is een roman over drie vrouwen op drie
verschillende continenten. De eerste vrouw met wie we kennismaken is
Smita, een vrouw uit Badlapur in India, een ‘dalit’, een
‘onreine’, een vrouw die behoort tot de laagste Indiase kaste. Met blote
handen leegt ze dagelijks de latrines van twintig huizen, ze gaat
blootsvoets, zoals een paria, die onzichtbaar moet blijven, behoort.
Colombani’s tweede vrouwelijke personage is Giulia, een jonge vrouw
die werkt in haar vaders atelier in Palermo, op Sicilië. Al bijna een
eeuw leeft haar familie van de cascatura, het lokale gebruik om
afgeknipt haar te hergebruiken en er pruiken van te fabriceren. En de
derde vrouw is Sarah, een ambitieuze advocate uit Montreal, die door het
glazen plafond is gestoten en nog hoger wil klimmen op de professionele
ladder.
Geen angst
Om en om – ja, zoals je haar invlecht – wijdt Colombani een hoofdstuk
aan haar drie hoofdpersonen, steeds leren we hen beter kennen. Smita
woont in een regio waar meisjes niet zelden bij de geboorte worden
vermoord of levend begraven. Zelf heeft ze een zesjarige dochter. Voor
haar wil ze koste wat kost, met gevaar voor haar eigen leven, een ander
bestaan veroveren: haar dochter moet naar school, leren lezen en
schrijven.
Giulia woont in een Italiaans dorp met een conservatieve,
patriarchale traditie. Als haar vader sterft, komt het voortbestaan van
het atelier op haar schouders terecht. Het haar dat daarvoor nodig is,
is op het eiland niet meer te krijgen. Ze maakt een plan om het uit het
buitenland te importeren, haar uit India is van de beste kwaliteit. Haar
strategie stuit in haar familie op veel tegenstand.
Sarah tenslotte, de zakenvrouw voor wie de sky de limit leek, wordt
getroffen door borstkanker. Stoïcijns blijft ze doorwerken, zonder met
wie dan ook over haar ziekte te spreken. Ze is onvervangbaar, denkt ze,
en uitstekend in staat haar eigen boontjes te doppen.
Colombani slaagt erin je vanaf de eerste bladzijde beet te pakken en
niet meer los te laten. Als filmproducente en scenarioschrijfster
beheerst ze de techniek van de cliffhanger, weet ze spanning op te
roepen en in een handomdraai geloofwaardige personages te scheppen. Haar
stijl is verhalend, beeldend en melodieus. Wat zijn ze veerkrachtig,
Colombani’s drie vrouwen, wat zijn ze inventief, strijdlustig en voor de
duvel niet bang. Hoop drijft hen voort, ze moeten en zullen de wereld
veranderen – en in de eerste plaats hun eigen leven.
De oppas vermoordt de kinderen. Zo begint de roman Chanson Douce van Leïla Slimani waarvoor ze donderdagmiddag de Prix Goncourt voor de beste Franse roman van 2016 heeft gekregen.
De Frans-Marokkaanse schrijfster Leïla Slimani (35) is de winnaar
van de Prix Goncourt 2016, zo maakte de Academie Goncourt zojuist
bekend in het restaurant Drouant in Parijs, waar de jury ieder jaar
vergadert. Ze krijgt de prijs voor haar tweede roman, Chanson douce, verschenen bij Gallimard.
Het is een thriller en psychologische roman ineen, maar allesbehalve
‘douce’. Meteen op de eerste bladzijde begrijpen we dat een oppas de
twee kinderen vermoordt voor wie ze verantwoordelijk is - de angst van
ieder ouderpaar dat werk en kinderen wil combineren.
Daarna volgt stap voor stap het verhaal dat leidde tot het drama: een
druk leven, professionele ambities en een onmisbare oppas die het
huishouden draaiende houdt. Maar ook een vrouw van wie de ouders niets
weten: niets van haar achtergrond, van haar persoonlijke leven, van haar
verlangens en frustraties. Met meesterhand schiep Slimani een
angstaanjagende roman over klassenverschillen, over subtiele
vernedering, over het gebrek aan interesse in de ander.
Verrassend is de bekroning niet. Een enquête onder Franse critici, gehouden door vakblad Livres Hebdo,
had eerder deze week al uitgewezen dat meer dan de helft Slimani de
grootste kansen gaf. De shortlist was dit jaar een onderonsje van de
grootste uitgeverijen, ‘Galligrasseuil’ genoemd (Gallimard, Grasset en
Le Seuil).
Ook Slimani’s profiel was ideaal: Frans-Marokkaans, 35 jaar, vrouw,
mediageniek, auteur van Gallimard, zeer getalenteerd en schrijfster van
een zeer goed ontvangen debuutroman. Dans le jardin de l’ogre
ging over een seksverslaafde journaliste en moeder, gekweld door
eenzaamheid en schaamte, het was een aanklacht tegen de benepen seksuele
cultuur in haar geboorteland.
Voor haar roman Een zachte handkreeg
de Marokkaanse schrijfster Leïla Slimani de Prix Goncourt. Het boek
gaat over de druk op jonge, werkende vrouwen om een perfecte moeder te
zijn. „Ik wilde vertellen dat moeders niet altijd blij zijn om moeder te
zijn.”
‘Mijn zoontje is blond met blauwe ogen, terwijl ik eruitzie als
een Noord-Afrikaanse, waardoor mensen vaak denken dat ik het
kindermeisje ben”, zegt de Marokkaans-Franse schrijfster Leïla Slimani.
„Dat is heel grappig. Dan zit ik in het park naast andere nanny’s en dan
nemen ze me heel snel in vertrouwen, omdat ze denken dat ik een van hen
ben. Ze vertellen me over hun leven, over hun problemen, over hun eigen
kinderen, of over de tijd in hun eigen land voordat ze naar Frankrijk
kwamen. Dat is heel ontroerend en interessant.”
Leïla Slimani (35), tenger, grote bos krullen, vertelt het met
glimmende ogen. Ze is enthousiast over haar werk, en ze is niet de
enige. De ster van de in Parijs woonachtige schrijfster is in korte tijd
tot grote hoogte gerezen. Haar tweede roman Chanson Douce (in het Nederlands verschenen als Een zachte hand,
red.), over een ambitieus stel met twee schattige kinderen en een
ogenschijnlijk perfect kindermeisje, verkocht 500.000 exemplaren in
Frankrijk, wordt verfilmd, vertaald en ontving lovende recensies. En ze
kreeg er de Prix Goncourt voor, de belangrijkste literaire prijs van
Frankrijk. Sindsdien hangt haar beeltenis in Parijse bushokjes, siert ze
covers van de Franse bladen en verschijnt ze op de nationale
televisie.
Slimani zelf vindt het allemaal niet zo interessant. Liever vertelt
ze over het leven van haar personages, Myriam en Paul, en het
kindermeisje. Die staan namelijk symbool voor iets groters: de druk die
jonge, werkende vrouwen voelen om de perfecte moeder te zijn, en
klassenverschillen. Ze maakt zich daar zorgen over, vertelt ze in de
statige salon van haar uitgever Gallimard in Parijs. Achter haar, in de
gigantische binnentuin, klatert een fontein.
Wat voor opvoeding heeft u zelf gehad?
„Ik ben geboren in Rabat, in Marokko, en daar ben ik ook
grootgebracht. Mijn moeder was dokter en mijn vader bankier. Ze werkten
erg veel, omdat ze heel ambitieus waren. Mijn twee zussen en ik hadden
daarom een nanny die bij ons in huis woonde. We noemden haar mouima, moedertje in het Marokkaans.”
Wat voor iemand was mouima?
„Zij had geen kinderen, geen man. Ze had geen leven, eigenlijk. Maar
ze was wel als onze moeder. Ze sliep met ons, kookte voor ons. Zij was
degene die voor ons zorgde. Mijn moeder was ook een goede moeder, heel
lief, maar ze was wel altijd aan het werk. Dat was vooral nodig om te
zorgen dat wij in Frankrijk zouden kunnen studeren. Mijn ouders waren
geobsedeerd door onze toekomst en we moesten per se een goede opleiding
krijgen. Intussen woonde mouima bij ons tot ik het huis verliet om in
Parijs te gaan studeren.”
Stond mouima model voor het kindermeisje in het boek?
„Ja, absoluut. Ik kan me herinneren dat ik soms erg verdrietig was,
omdat ik me ervan bewust was dat zij van ons hield alsof we haar
kinderen waren, maar we waren haar kinderen niet. Ze woonde bij ons in
huis, maar het was haar huis niet. Iedereen zei altijd dat mouima deel
van de familie was, maar ze was geen familie. Ik was me erg bewust van
die spagaat en dat die voor haar heel moeilijk moet zijn geweest.”
Uw eigen kinderen (6 jaar en 3 maanden, red.) hebben ook een kindermeisje.
Slimani lacht. „Ja, maar zij lijkt helemáál niet op het kindermeisje
uit het boek. Zij is altijd heel vrolijk en fantasierijk. En ze heeft
ook nog een eigen leven, met vrienden, familie, minnaars.”
Kaartenhuis
Het idee voor dit romanpersonage had Slimani al geruime tijd. Maar
het verhaal kwam pas later, in 2012, toen ze een nieuwsbericht tegenkwam
over een nanny in New York die haar oppaskinderen had vermoord. Slimani
nam dat gegeven en bedacht de aanloop naar het drama erbij. De jonge,
werkende ouders, hun drukke sociale levens. En het kindermeisje zonder
wie het zorgvuldig opgebouwde kaartenhuis in elkaar stort. Maar over de
oppas weten ze niets. Niemand is geïnteresseerd in haar verleden, haar
problemen en verlangens. En daarmee gaat het boek niet alleen over de
worstelingen van een modern gezin, maar ook over klassenverschillen en
het egoïsme dat kenmerkend is voor het ik-tijdperk.
Herkent u zich in de moeder in het boek?
„Misschien in het schuldgevoel. Als ik mijn kinderen alleen laat,
wegga voor werk, of zelfs als ik naar een restaurant ga, dan kan ik
denken: wat ben ik een slechte moeder. Maar ik denk dat elke moeder daar
last van heeft. Wat ik ook met Myriam gemeen heb, is ambitie. Ik wil
het zo goed mogelijk doen, omdat ik zo ben opgevoed. Maar ik ben niet zo
angstig als zij. Ik ben makkelijker en gelukkiger. Myriam stelt
zichzelf veel vragen, ze wil altijd iets anders, of meer.”
Uw boek raakt aan een taboe: toegeven hoe moeilijk het is om werk en kinderen te combineren.
„Ik wilde vertellen dat moeders niet altijd blij zijn om moeder te
zijn. We houden zielsveel van onze kinderen, spelen graag met ze en dat
is geweldig. Maar soms wil je het huis uit zonder kinderen, en verlang
je naar je eigen leven. Veel moeders voelen dat, maar ze durven het niet
te zeggen, omdat sommigen je een slechte moeder vinden als je je daar
niet schuldig over voelt.”
In het boek doet de moeder haar best om voor de buitenwereld de schijn op te houden.
„Dat is uitputtend en toch doen veel moeders eraan mee. Ze willen
laten zien dat ze de beste, mooiste en slimste kinderen hebben. Ze
plaatsen foto’s op Instagram om te laten zien hoe geweldig de vakantie
was, dat ze in het beste hotel zaten en dat ze verschrikkelijk veel
vrienden hebben. Er is zo veel druk om over te komen als een coole,
hippe moeder. Dat is kenmerkend voor de linkse middenklasse, de bobo’s, les bourgeois bohémiens.
„Maar die mensen, die bobo’s, die er zo cool uitzien, met hun fietsen
en baby’s, en die van reizen houden en globalisering geweldig vinden en
quinoa eten en komkommersap drinken, zijn niet perfect. Myriam en Paul
uit het boek zijn zo’n stel, en ik wilde laten zien wat er gebeurt als
er een vreemde in hun leven komt. Hoe ze met iemand uit een andere
klasse omgaan. Ze vinden het heel ongemakkelijk om iemands baas te zijn,
maar tegelijkertijd willen ze wel alles bepalen. Hun relatie met het
kindermeisje is daardoor heel tegenstrijdig.”
Myriam heeft een Noord-Afrikaanse achtergrond die
wordt benoemd maar verder geen rol speelt in het boek. Was dat een
bewuste keuze?
Ik wilde laten zien dat het niet uitmaakt. Misschien komt ze uit
Marokko of Algerije – so what? Literatuur is heel geschikt om te laten
zien dat dingen die we normaal gesproken belangrijk vinden helemaal niet
zo belangrijk zijn. Die focus op etniciteit is onzinnig. Dit personage
laat zien dat alle andere aspecten van haar identiteit – het feit dat ze
een werkende moeder is bijvoorbeeld – belangrijker zijn voor het
verhaal dan haar afkomst. Ik denk dat wat iemand doet meer zegt dan waar
hij of zij vandaan komt.”
Uw eerste roman, ‘Dans le jardin de l’ogre’, ging
over een seksverslaafde journaliste en moeder. Een controversieel
onderwerp in Marokko. Toch feliciteerde de Marokkaanse koning u met uw
succes.
„Het gaat wel over seksualiteit, maar het hoofdpersonage is niet
Marokkaans en het boek speelt zich af in Frankrijk. Ik moet zeggen dat
wij (Marokkanen, red.) erg vrij zijn om te schrijven wat we willen.
Abdellah Taïa schrijft over zijn homoseksualiteit en dat kan gewoon.”
Maar jullie zijn allebei bedreigd.
Tegenwoordig wordt iedereen bedreigd, vooral als je in de media komt.
Kamel Daoud (de Algerijnse schrijver, red.) kan daarover meepraten.
Vreselijke berichten op Facebook zijn standaard geworden. Dit is hoe de
wereld vandaag de dag is, met IS, terroristen en anderen.”
Beperkt het u?
„Nee, als ik daaraan toegeef, krijgen zij hun zin. Wat ik zeg is ook
helemaal niet heroïsch, maar heel normaal en dat moet gewoon gezegd
kunnen worden. Het enige wat ik zeg, is dat we elkaar moeten respecteren
en op een democratische manier met elkaar om moeten gaan. En homo’s
mogen niet de cel in verdwijnen. Daar is niets schandelijks aan.”
Vindt u dat er een rol voor u is weggelegd in het slechten van taboes?
„Ik denk zeker dat ik een rol kan spelen door er publiekelijk over te praten, want het stilzwijgen breekt ons op.”
Twee weken later voegt de schrijfster de daad bij het woord, wanneer
ze ter aanvulling op het gesprek een e-mail stuurt. Ze reageert op de
laatste ontwikkelingen in het Rifgebied in Marokko: „Ik ben heel bezorgd
over de gebeurtenissen in de Rif. De vreedzame beweging van de
afgelopen maanden verdient bewondering. De meeste demonstranten zijn
jonge mensen die terecht vragen om een fatsoenlijke infrastructuur,
openbare dienstverlening, en vooral banen,” schrijft ze. „Ik ben bezorgd
om de vele aanhoudingen, het politiegeweld, en de opsluiting en
tegenwerking van journalisten. Ik hoop dat de dialoog kan worden
hersteld en dat de legitieme eisen van de bewoners ook zoals zodanig
worden beschouwd, voordat de situatie erger wordt.”
In Marokko verandert deze verliefde Française in een teleurgestelde, veel te jonge moeder
Leïla Slimani
Na twee hedendaagse romans – de een over een nymfomane, de ander over
een moordlustige nanny – kiest de Frans-Marokkaanse schrijfster Leïla
Slimani nu voor een historische roman gebaseerd op haar
familiegeschiedenis.
Leïla Slimani: Mathilde. (Le pays des autres. Première partie: La guerre, la guerre, la guerre) Vert. Gertrud Maes.
Twee dagen duurt Mathildes reis van Straatsburg naar Rabat. Als ze
er op 1 maart 1946 aankomt, ziet ze eindelijk de man terug met wie ze
vlak na de oorlog in Mulhouse is getrouwd. Amine, de knappe Marokkaanse
soldaat uit het Franse leger. Zij is nog geen twintig, hij acht jaar
ouder. Twee dagen komen ze het hotel niet uit. Met hem, denkt ze, gaat
ze een exotisch, avontuurlijk leven tegemoet, al haar vriendinnen zijn
jaloers.
Driehonderd bladzijden en bijna tien jaar later slaat Amine haar
woedend in het gezicht, grijpt hij naar zijn pistool, dreigt hij haar
voor de ogen van hun kinderen te doden.
In die tussenliggende bladzijden heeft de Frans-Marokkaanse Leïla Slimani (1981) een immense culturele clash
samengebald, een huwelijk van liefde en teleurstelling geschetst, van
hoop, desillusie en wederzijds onbegrip. Dat alles tegen de achtergrond
van een land waar een oorlogssfeer heerst en de definitieve
onafhankelijkheidsstrijd nadert.
Na twee hedendaagse romans, In de tuin van het beest (2018), over een nymfomane, De perfecte oppas (2017), over een nanny die haar oppaskinderen vermoordt en een schokkend essay over de positie van de vrouw in Marokko (Seks en leugens, 2019), kiest Slimani nu voor een historische roman gebaseerd op haar familiegeschiedenis. Le pays des autres is de overkoepelende titel van wat een trilogie moet worden. Het eerste deel – in het Nederlands Mathilde, in het Frans La guerre, la guerre, la guerre – bestrijkt de periode van de Tweede Wereldoorlog tot 1960.
Het is een opvallende keuze voor een schrijfster die tot nu toe het
ene na het andere hedendaagse taboe bij de kop pakte, de Prix Goncourt
kreeg voor haar tweede roman, en als persoonlijk vertegenwoordiger van
de Franse president in zaken van de francofonie de wereld rondreist. In
plaats van spanning, jaloezie of begeerte op de korte baan, waagt ze
zich nu aan de traditionele roman fleuve, de lange adem, waar het er niet om gaat hete hangijzers van nu te agenderen, maar het leven van generaties te schetsen.
Neutrale keuze
Net als Alice Zeniter, die als kleindochter van Algerijnse immigranten haar familiegeschiedenis als startpunt nam voor De kunst van het verliezen (2018), slaagt Slimani daar bij vlagen wonderwel in. La guerre, de oorlog, op ieder vlak – daar gaat het om in deze roman en daarom is de Nederlandse titel Mathilde een wel heel neutrale keuze.
Zolang Mathilde en Amine in Frankrijk zijn is híj de vreemdeling en
zíj zijn gids. Maar in 1946 komt de blonde Française, een kop groter dan
haar Marokkaanse echtgenoot, terecht in de cultuur van Marokko waar de
man het voor het zeggen heeft. Ze is niet gewend naar het aanrecht
verwezen te worden. Maar ‘zo is het hier nu eenmaal’. Haar dromen
vervliegen, van een verliefde jonge vrouw ontwikkelt ze zich tot een
teleurgestelde echtgenote, veel te jong voor het moederschap.
Hoe ze ook haar best doet, Arabisch leert, meedoet met de ramadan,
eigenhandig kleren maakt voor haar kinderen, ze blijft een
buitenstaander, een vreemdeling.
Op zijn beurt worstelt Amine met een onwillig, rotsachtig stuk grond
dat hij wil omtoveren tot een vruchtbare oase. Hij experimenteert met
nieuwe landbouwtechnieken, kruist sinaasappelbomen met citroenen in de
hoop een nieuwe vrucht te kweken, hij droomt van een olijvengaard.
Dat pioniersleven, zonder comfort of zachtheid, ver weg van de
bewoonde wereld, doet denken aan dat van het echtpaar Kerkhoven op Java,
de startende theeplanters uit Heren van de thee van Hella S.
Haasse. Tegenwerking en wantrouwen van de lokale bevolking, een
opkomende onafhankelijkheidsstrijd, ruzie over geld, onenigheid over het
opvoeden van de kinderen – het zijn thema’s die je ook in deze roman
tegenkomt.
Slimani speelt met het perspectief van het verhaal. Soms richt ze
zich op Mathilde of Amine, dan weer zitten we op de schouder van zijn
moeder Mouilala, van zijn zus Selma of hun dochter Aïcha, die al net
zulke opstandige genen heeft als haar moeder. Slimani houdt de vaart
erin, rijgt de ene anekdote aan de andere, haar zinnen zijn kort, to the point, zonder lyriek. Koel, zakelijk bijna. Zonder vraagtekens ook.
Gewapend verzet
De politieke gebeurtenissen in Marokko spelen lang geen rol in hun
leven. Ze lezen geen krant, het dagelijks bestaan is uitputtend. Pas als
de broer van Amine de kant kiest van het gewapend verzet tegen de
kolonisator, krijgt het boek een politieke component. De Fransman heeft
zich het land van de ander toegeëigend, de Marokkaan leeft in Frans
protectoraat. En de vrouw – die zit vast in het territorium van de man.
De overkoepelende titel is duidelijk.
Het experiment van Amine om een sinaasappel met een citroen te kruisen, loopt op niets uit: de ‘citrange’ is oneetbaar. Métissage,
vermenging van wat dan ook – het is een verdoemd woord, luidt het aan
Edouard Glissant ontleende, weinig hoopvolle motto van de roman. Op de
laatste bladzijden verschijnt aan de horizon de rode gloed van brand,
moord en verderf. De oorlog nadert.
Slimani, die op haar achttiende met haar ouders naar Frankrijk
emigreerde, veroverde een stevige positie in haar land van aankomst en
zet zich onbevreesd en welbespraakt in voor de rechten van minderheden,
vrouwen en migranten. Nu laat ze zien aan wie ze schatplichtig is. Dat
doet ze vaardig en met overtuiging. Als vertelster slaagt ze erin helder
een familiegeschiedenis te verwoorden. Zelfs zo helder dat ze nergens
lijkt te twijfelen. Nergens raakt het geheugen in verwarring. Met haar
verbeeldingskracht benoemt ze ieder conflict, raadsels lijken er niet te
zijn. Heel het verleden is een aaneenschakeling van anekdotes. Is een
familiegeschiedenis in al haar complexiteit te duiden in een roman die
je zonder probleem tot een Netflixserie zou kunnen verwerken? Dat is
wellicht de zwakke kant van deze roman: de kordaatheid staat de
gelaagdheid in de weg.
Seksuele moraal
De Frans-Marokkaanse schrijfster Leïla Slimani maakte een
journalistieke analyse van de seksuele moraal in haar geboorteland.
Vooral vrouwen lijden er onder de frustratie en de waanzin die hun
seksuele onvrijheid veroorzaakt.
Leïla Slimani: In de tuin van het beest. Vert. Gertrud Maes. Nieuw Amsterdam, 174 blz. € 19,99
●●●●●
Leïla Slimani: Seks en leugens. Gesprekken met islamitische vrouwen. Vert. Gertrud Maes. Nieuw Amsterdam, 159 blz. € 18,99
Een paar weken geleden zag ik op een strand in Zuid-Frankrijk een
bruiloftsgezelschap, een gemengd Frans-Marokkaanse groep. De
grootvaders, in djellaba, en de grootmoeders in gewaden tot op de grond,
met effen lange hoofddoek, bleven op de boulevard. De jonge vrouwen, in
strakke minirok, flink opgemaakt, trokken hun pumps met stiletto hakken
uit en liepen rokend achter het bruidspaar aan, over het zand naar de
zee. De jongemannen gingen voorop, in strakke zwarte pakken, met leren
dassen en een zonnebril met spiegelende glazen. Daarachter de bruidegom,
met grote stappen, zijn puntschoenen naar buiten gedraaid, stralend,
met een heel potje gel in zijn haar. Twee meter daarachter de bruid,
struikelend en worstelend in een witte lange jurk met een sleep van drie
meter, een stukje vitrage voor haar gezicht. Ze keek verward en
bedrukt.
Wie het werk van Leïla Slimani (Rabat, 1981) heeft gelezen, kan zo’n
tafereel niet meer met de gebruikelijke vertedering bekijken. Dit
speelde zich af in Frankrijk. De gesprekken die Slimani voerde met
Marokkaanse vrouwen en publiceerde in haar boek Seks en leugens, vonden plaats aan de overkant van de Middellandse zee.
Slimani, Frans-Marokkaans schrijfster en journaliste, door president Macron benoemd tot ambassadeur voor de francophonie,
maakte een journalistieke analyse van een land zonder seksuele
vrijheid, ze brengt in kaart hoe mensen, en vooral vrouwen, lijden onder
en omgaan met de frustratie en de waanzin die een dergelijke onvrijheid
veroorzaakt. Vrouwen vertellen haar hun verhaal.
Nour (30) is bang dat ze nooit zal trouwen en kinderen zal krijgen,
omdat ze geen maagd meer is. De mannen met wie ze sliep waren zonder
uitzondering ‘erg egoïstisch, ik bezorgde hen genot, maar het was alsof
ik niet bestond’. Zhor (28) werd op haar vijftiende door drie mannen
verkracht, en durfde er thuis niets over te zeggen. Later, op de
universiteit, zag ze dat alle meisjes een seksleven hadden, zich zelfs
prostitueerden om hun studie te betalen, ook de zwaar gesluierden.
Strenge wet
Het Marokkaanse wetboek van strafrecht bestraft allen die ‘niet
verenigd door het verbond van het huwelijk een seksuele relatie hebben’
met gevangenisstraf. Abortus is illegaal, ook op overspel staat
gevangenisstraf. Conservatieven zien hun vaderland als ‘een braaf,
deugdzaam land dat zich moet verdedigen tegen de westerse decadentie’.
Slimani leerde van haar vader dat vrouwen zich niet in een openbare
ruimte mochten bevinden met een man die geen familie was, ze mocht niet
lesbisch zijn, niet samenwonen. Kinderen met een onbekende vader worden
verbannen uit de samenleving. ‘Goede meisjes’ roken niet, gaan niet uit,
spreken niet harder dan hun broers en dansen niet waar mannen bij zijn.
Slimani’s nanny (50), die ze ook interviewt, vat het efficiënt
samen: ‘Al deze dingen dienen niet de zaak van de islam. Ze dienen maar
één zaak: die van de mannen.’
Seks dient één zaak: die van de mannen
In Marokko, schrijft Slimani, gaat het geslachtsdeel van de vrouw
iedereen aan, ‘de samenleving heeft er recht op’. Maagdelijkheid is een
pressiemiddel om vrouwen thuis te houden, een ‘voorwerp van collectieve
preoccupatie’. Dat de man domineert is gebaseerd op seksualiteit: de
vrouw is onderworpen aan het gebod van maagdelijkheid voor het huwelijk
en passiviteit daarna. Ze heeft geen zeggenschap over haar lichaam en is
dus geen volwaardig burger. ‘De vrouw wordt ontkend als individu’,
schrijft Slimani.
Mannen kunnen trouwens ook niet echt leven als een individu. Een mooie illustratie daarvan is Kijk uit voor parachutisten
(1999) van Fouad Laroui, waarin een Marokkaan als individu een
leven probeert op te bouwen, in Parijs. Maar je losmaken van een
familie, een stam, een volk of een commune – dat blijkt in Marokko
onmogelijk.
Tegelijkertijd worden die wetten op het gebied van seksualiteit met
voeten getreden. ‘Doe wat je wilt, maar doe het in het geheim’, luidt
het motto. Gevolg is dat Marokko wordt ‘vergiftigd door hypocrisie en
door een geïnstitutionaliseerde leugencultuur’. Wie gesnapt wordt,
betaalt de prijs. In Évelyne ou le djihad? van Mohamed Nedali
(Tahannaout, 1962) bijvoorbeeld zitten twee jongeren onder een
amandelboom te flirten als ze worden betrapt door politieagenten. De
jongen verdwijnt in de gevangenis, waar hij wordt gehersenspoeld. Hij
komt er als potentiële terrorist weer uit.
Advocaat
Een advocaat die Slimani in haar boek aan het woord laat
karakteriseert de huidige generatie als ‘halfslachtig’: ‘we zijn
erfgenaam van een archaïsch systeem en tegelijkertijd hebben we een
ongekende technologische revolutie meegemaakt. In nog geen vijftig jaar
zijn we overgegaan van het stenen tijdperk naar de moderniteit. De enige
manier om te strijden tegen deze archaïsche verankering, die leidt tot
vrouwenhaat, mensenhaat enzovoort, is vooral onze tegenstrijdigheden
onder ogen te zien.’ Dat is precies wat Slimani’s gesprekken laten zien.
Haar gesprekspartners zitten in een ‘innerlijke tweestrijd: enerzijds
willen ze zich ‘bevrijden van de groepsdwang’, anderzijds zijn ze bang
dat die vrijheid leidt tot ‘de ineenstorting van alle traditionele
structuren’. Ze zijn ‘dubbelhartig’, ‘ze emanciperen, maar vervolgens
onderwerpen ze zich. Ze proberen te overleven.’
Debuutroman
De gesprekken die Slimani in Marokko voerde waren het gevolg van de publicatie van haar vertaalde debuutroman In de tuin van het beest (Dans le jardin de l’ogre). Ze ging op tournee, hield de ene lezing na de andere. En vrouwen vertelden haar hun verhalen.
De hoofdpersoon van de roman, Adèle, leidt in Parijs een
dubbelleven: ze lijkt de ambitieuze journaliste, de brave echtgenote van
een geslaagd chirurg, de toegewijde moeder van een vierjarige peuter.
Maar ze is ook een nymfomane, verslaafd aan seks, verteerd door een
onstilbare begeerte, met een ‘onweerstaanbare drang’ naar seksuele
bevrediging, die ze ondanks alles niet vindt. Ze houdt zich dagen in,
laat zich dan weer gaan, klampt mannen aan, vraagt om gewelddadige seks
en is tegelijkertijd wanhopig ‘omdat ze er niet mee kon stoppen’.
Als ze op de Boulevard de Clichy een seksshop inloopt, bij het podium
blijft staan waar een oude danseres ‘haar vingers kreunend op haar
tepels legt’, fluistert een Arabier haar ‘hchouma’ toe, waarna
Adèle trillend van woede naar buiten loopt. ‘Hchouma’, zo legt Slimani
in haar essay uit, is een pijler van de Marokkaanse samenleving, het
betekent ‘schande of schaamte’. Adèle gaat seksueel alle perken te
buiten – een groteske metafoor voor de verwrongen seksualiteit in
Marokko.
Leïla Slimani is niet de eerste die openlijk schrijft over
seksualiteit in haar geboorteland. In 1973 deed Tahar Ben Jelloun dat
al, in zijn debuutroman Harrouda. Ben Jelloun (de eerste
Marokkaanse auteur die de Prix Goncourt kreeg) prees van meet af aan het
werk van Slimani (de tweede Marokkaanse schrijver die hem in de wacht
sleepte). Slimani’s bekroonde roman Een zachte hand (Chanson douce) lijkt in zekere zin een variant op de misdaadroman Het stenen oordeel
van Ruth Rendell (1930-2015): een pakkende eerste zin, een eerste
bladzijde waarop het einde (de moord) al wordt weggegeven, een nanny
respectievelijk een huishoudster uit een ander milieu als hoofdpersoon,
gevolgd door een relaas waarin het drama onontkoombaar wordt.
Net zo lijkt Slimani’s debuutroman In de tuin van het beest schatplichtig aan Harrouda.
Ook Ben Jellouns openingszin laat niets te raden over: ‘Een geslacht
zien was de dwanggedachte uit onze jeugd. Niet zomaar een geslacht. Geen
onschuldig en baardeloos geslacht. Maar dat van een vrouw.’ Ben
Jellouns roman is soms poëtisch, soms realistisch. Versluierd in
magische, sprookjesachtige beelden en metaforen spreekt hij over de
alomtegenwoordige begeerte die zich toespitst op Harrouda-de-heks, de
concubine van Satan. Zij verpersoonlijkt het seksuele verlangen, soms in
de gedaante van een oude vrouw, dan weer in die van een jong meisje. Ze
heeft een pact met ‘l’ogre’ (het beest) en geeft zich aan hem,
vergiftigt hem, hij valt in stukken uiteen. Een tuin ‘onder een
djellaba’ van een oude heer ‘wiens tong is getatoeëerd met leugens’,
bevat ‘duizend-en-één geneugten’. De tuin van het beest is een hotspot van onkuisheid, half-onderdrukte hormonen en schaamteloze begeerte.
In zijn debuutroman laat Ben Jelloun ook zijn moeder aan het woord.
Ze werd als jong meisje twee keer uitgehuwelijkt aan zwijgzame, oude
mannen, die zich iedere nacht woordeloos aan haar vergrepen. Alleen
haar derde man bezorgde haar ‘un peu de bonheur’. Zo volgt Slimani de weg van Tahar Ben Jelloun, van fictie naar reportage, van verbeelding naar de rauwe werkelijkheid.
Slimani spreekt ook met Mona Eltahawy (Port Said, 1967), Egyptische feministe en schrijfster van Hoofddoek en maagdenvlies. Waarom het Midden-Oosten een seksuele revolutie nodig heeft. In
haar polemische essay, dat door de ferme toon veel stof deed opwaaien,
laat ze zien dat de werkelijkheid in Egypte en andere Arabische landen
nog veel rauwer is. Seks, dood en religie vormen ‘het kloppend hart van
de vrouwenhaat in het Midden-Oosten’, schrijf ze. Op haar vijftiende
verhuisde ze met haar ouders van Engeland naar het salafistische
Saoedi-Arabië. Daar werd ze ‘tot feministe getraumatiseerd’. De
Arabische Revoluties in Egypte en elders brachten vrouwen niet meer
vrijheid. Eltahawy bekritiseert ook het paternalisme van westerlingen,
islamofobe politici die ‘maar al te graag horen hoe slecht moslimmannen
hun vrouwen behandelen’ en degenen die hun mond houden uit ‘respect’
voor andere culturen. Ze ziet maar één mogelijke uitweg: luisteren naar
de vrouwen binnen de cultuur.
Luidere vrouwenstemmen
Die vrouwenstemmen worden talrijker en luider. De Marokkaanse
sociologe Fatima Mernissi (1940-2015) vocht haar leven lang voor
gelijkberechtiging van mannen en vrouwen. Haar Sheherazade is geen
oosterse verleidster, maar een vrouw die het heft in eigen hand neemt.
‘Religie is een fantastisch machtsmiddel’, zei de Erasmusprijs-laureate
al in 1991 deze krant, ‘maar de vrouwenemancipatie gaat verschrikkelijk
snel’.
De Irakese journaliste en schrijfster Alia Mamdouh viel de seksuele moraal in haar land aan. Ze kreeg een publicatieverbod voor La garçonne
(2012), een aangrijpend boek over het lot van een studente die een
verboden relatie heeft met een communist. De Libanese dichteres en
activiste Joumana Haddad neemt de Arabische man op de korrel in haar
boek Superman est arabe (2013): hij lijkt wel oppermachtig,
maar is een doetje, hij lijkt wel intelligent ‘maar beluister hem goed
en u zult zien dat hij mannelijkheid verwart met machogedrag, geloof met
fanatisme, ethiek met de meest afgezaagde tradities.’ Samar Yazbek werd
bekend door haar kroniek over de eerste maanden van de Syrische
opstand, Vrouw onder vuur (2013). Zo lijkt de jonge generatie
Arabische schrijvers geëngageerd, niet bang, niet behept met dogmatische
tradities noch doordrongen van een politieke doctrine. Velen daarvan
zijn vrouw.
Juist dat groeiende, strijdbare koor van vrouwelijke stemmen is
cruciaal in de discussie over de seksuele rechten van de mens – daarom
is de felle literaire en journalistieke stem van Leïla Slimani zo
wezenlijk. Zoals Tahar Ben Jelloun schrijft in Harrouda: ‘het
belangrijkste is niet wat de moeder zegt, maar dat ze heeft gesproken.’
Spreken is al een statement in een maatschappij die de vrouw lang het
woord heeft ontzegd.
Ze heeft zojuist een exemplaar van de Arabische vertaling van
haar bekroonde roman in de kast gezet van het ‘Huis van alle Talen’, een
nieuw onderdeel van de openbare bibliotheek in Amsterdam. Dat deed ze
onder het toeziend oog van ministers, ambassadeurs en een paar honderd
genodigden. Chanson douce, de met de Prix Goncourt bekroonde
roman van Leïla Slimani, staat nu tussen Dai Siji en John Steinbeck. De
Frans-Marokkaanse Leïla Slimani is niet zomaar een schrijfster en
journaliste, ze is een ster, een fenomeen, een symbool voor de vrije
Franse vrouw van nu. In een groot portret karakteriseerde de
Frans-Algerijnse auteur Kamel Daoud haar onlangs als ‘la Française du
Futur’, de Française van de toekomst. Ze is persoonlijk
vertegenwoordigster van president Macron voor de francofonie – waarover
zometeen meer.
Ze is maar even in Amsterdam, ze gaat door naar
Engeland, de VS, Zuid-Amerika. Dan volgt de première van de film die
regisseuse Lucie Borleteau naar haar boek maakte, in maart verschijnt
haar nieuwe roman. Leïla Slimani lijkt koel, bewaart afstand tot de
mensen die haar vragen stellen, haar handtekening willen, of een selfie.
Tussendoor kijkt ze op haar telefoon: haar kinderen sturen haar
tekeningen uit Parijs.
U bent
ambassadrice van de francofonie. Tegelijkertijd noemde u het verdedigen
van de Franse taal en cultuur de arrogante kant van de Fransen.
„Frankrijk is niet langer het centrum van de francofonie.
Frankrijk is een Franstalig land tussen andere. Het Frans is ook de
taal van de Canadezen, de Senegalezen, de Tunesiërs, van al diegenen die
Frans willen spreken. Er was dat beeld van een centrum en een
periferie. In het centrum zaten de Franse schrijvers, de échte. Als je
niet Frans was maar wel in het Frans schreef, werd je ‘francofoon’
genoemd. Dan raakte je verloren in een soort schemergebied.
Maar de literatuur is veranderd, net als de wereld. De literatuur
in het Frans is, net als de Engelse postkoloniale literatuur, een
‘littérature monde’ geworden. Tegenwoordig zijn de grootste Franse
schrijvers Libanees, Algerijns, Marokkaans, soms Russisch, Haïtiaans.
Dat heeft niet alleen het beeld veranderd dat men heeft van de
francofonie, maar ook van de taal zelf.”
U heeft zelfs gezegd dat het Frans een Afrikaanse taal zal worden?
„Absoluut.
Over dertig jaar zullen de meeste mensen die Frans spreken Afrikaans
zijn. Niet meer Europees. Tegenwoordig spreken een Togolees en een
Senegalees vaak Frans met elkaar, geen Arabisch. Niemand spreekt tegen
dat de komst van het Frans gepaard ging met geweld, met kolonisatie.
Maar dat is de realiteit van alle talen. Daarom spreken de Argentijnen
Spaans. Daarom spreek ik Arabisch. De realiteit van talen is er een van
oorlog en geweld. Maar het gaat erom wat je ermee doet: dichten,
vrienden maken, grappen vertellen. Je bent nooit slachtoffer van een
taal, de taal is wat je ervan wilt maken.”
Ze vindt wel dat je nu
eenmaal regels en normen nodig hebt. Tegen de strengheid van de
Académie Française, die de woordenschat en de grammatica van het Frans
bewaakt, heeft ze geen bezwaar. Bovendien, zegt ze, verdedigt de
Académie helemaal niet de puurheid van het ‘traditionele’ Frans, en is
zij helemaal niet tegen het Engels. Kijk maar wie erin zitten, zegt ze
en noemt Dany Laferrière, een Haïtiaan, Amin Maalouf, een Libanees en
André Makine, een Rus die in het Frans schrijft. Precies drie leden die
buiten Frankrijk geboren zijn – een zeer kleine minderheid in de
veertig leden tellende Académie. Maar het gaat om het principe, zegt
Slimani kortaf.
U bent tussen veel vrouwen opgegroeid, heeft dat uw wil om schrijfster te worden beïnvloed?
„Dat
wist ik op mijn vierde al. Ik vertelde toen al verhaaltjes, was een
echte kletsmajoor. Ik was enorm aanwezig. Mijn moeder zei altijd: zit er
niet een pauzeknop op dat meisje? Leren lezen en schrijven was voor mij
een openbaring. Als meisje had ik nooit posters van popsterren op mijn
kamer, maar foto’s van Tsjechov en Baudelaire, dat waren voor mij de
meest coole mensen op de wereld. Ze gebruikten drugs, dronken alcohol,
werden hartstochtelijk verliefd, reisden de wereld over, werden
verafgood. Dat wilde ik ook. En ja, de vrouwen om mij heen, mijn
grootmoeder, moeder en tantes, waren ambitieus en wilden onafhankelijk
zijn. Daardoor voelde ik des te meer hoe onrechtvaardig het was dat ze
ondergeschikt waren aan de mannen, dat ze als inferieur werden
behandeld.”
In uw eerste roman,
‘In de tuin van het beest’, over een getrouwde vrouw, een nymfomane,
vind je een echo van de debuutroman van Tahar Ben Jelloun, ‘Harrouda’.
Hij zei daarover dat hij ‘zijn eigen fantasma’s tot het uiterste had
gedreven’.
„Schrijven is inderdaad tot het uiterste gaan.
Als je begint te schrijven, hou je je in, nuanceer je, ben je bang je
moeder, je buren te choqueren. Pas als dat verdwijnt begin je echt te
schrijven. Dat is de dag waarop je je vrijheid neemt, het merg uit het
bot zuigt. Tot voor kort was het in het Westen – en nu nog in een groot
deel van de wereld – onmogelijk schrijfster te zijn zonder rebels te
zijn. In veel culturen blijft de vrouw binnen, ze zorgt voor het
gezin. Zewordt geacht dat niet te ontregelen, ze is een ‘agent de
l’ordre’. Ze mag zich niet uitspreken, niet choqueren, ze is gevoelig,
niet in staat de grote geschiedenis te begrijpen, metafysische vragen te
stellen. Vrouwen die ervoor kiezen te schrijven, weten dat ze zullen
worden verafschuwd of zelfs verstoten. Als je schrijft doe je dat omdat
je iets te zeggen hebt en dat is per definitie rebels. Je accepteert het
idee dat je mishaagt. Voor een vrouw is niet in de smaak vallen veel
ingewikkelder dan voor een man.”
In haar boek ‘Seks en leugens’
brengt ze in kaart hoe mensen in Marokko, en vooral vrouwen, lijden
onder de frustratie en de waanzin die (seksuele) onvrijheid veroorzaakt.
Vrouwen vertellen haar hun verhaal.
Tahar
Ben Jelloun zei dat spreken voor de vrouw al een statement is in een
maatschappij die de vrouw lang het woord heeft ontzegd.
„Precies
daarom heb ik mijn boek geschreven. In de tuin van het beest is een cru
boek, met veel seksscènes. Tijdens een lezing sprak ik daar heel vrij
over. Mijn moeder zat in de zaal. Na de lezing vroeg een meisje haar of
ze boos was dat haar dochter zo’n boek publiceerde. Mijn moeder
antwoordde van niet, het enige wat ze belangrijk vond was dat het goede
literatuur was. Het meisje bekende dat ze nooit zou durven schrijven uit
angst voor wat de mensen zouden zeggen. Toen heb ik me gerealiseerd wat
voor een immense emancipatie het is om de vrijheid die we hebben te
gebruiken. Het is emancipatie, maar het betekent ook een grote
eenzaamheid.”
Zoals voor de hoofdpersoon van ‘De perfecte oppas’ die nergens bij hoort, ook niet bij het gezin waar ze op de kinderen past?
„Zoals
voor ons allemaal. Zelfs als kind al was ik me ervan bewust dat we
samen eten, praten en leven. Maar je bent alleen op de afschuwelijkste
momenten van het leven. In wezen is iedereen een eilandje van pijn. Soms
bevinden we ons in dezelfde zee, worden we aangeraakt door dezelfde
golven, maar de waarheid is dat je alleen leeft en alleen sterft. Het
grootste deel van de tijd vergissen we ons in de ander. Daarom moet je
boeken lezen. Literatuur is een van de weinige plekken waar je mensen
met tederheid kunt bekijken. Je kijkt naar jezelf, naar het personage en
je denkt, ja, ik voel zoals hij of zij.”
De
perfecte oppas is een spannende roman met een gruwelijke plot, die doet
denken aan thrillers met een feministische inslag, zoals sommige van
Ruth Rendell.
„Ik houd van Patricia Highsmith. Mijn boek
speelt zich af in een appartement, bij uitstek een plek voor vrouwen en
kinderen. Een thuis wordt geacht een vredige plaats te zijn, rustig en
zacht. Maar voor een vrouw is thuis zelden een toevluchtsoord. Het is
altijd een politieke plek, een ruimte van conflict, van dominantie, van
geweld, van verkrachting. Er is altijd een strijd om de macht gaande.”
In Seks en leugens
laat Slimani een hele reeks vrouwen aan het woord. Ze laten ons zien
hoe hypocriet de Marokkaanse maatschappij in elkaar zit, hoe
onrechtvaardig sommige wetten zijn: seksuele relaties buiten het
huwelijk zijn verboden, evenals abortus en homoseksualiteit. De vrouw
moet maagd blijven, het gaat om de eer van de familie, nee van de natie.
Prostitutie bestaat zogenaamd niet. Een van de vrouwen, opvallend
genoeg Slimani’s eigen vroegere oppas, zegt ronduit dat dit soort wetten
niet de zaak van de islam dient, maar alleen die van de man.
Slimani: „Wat mij steekt is dat de moderne Marokkaanse elite en petit comité altijd
zegt dat ze niet homofoob is en vóór gelijkheid van man en vrouw. Maar
ze leren hun kinderen dat ze dat vooral niet hardop moeten zeggen. Zo
worden we opgevoed in een hypocriet dubbel discours. Die leugens
vergiftigen de hele maatschappij. Als je een overtuiging hebt, moet je
die verdedigen. Je moet kritisch durven zijn. Wij zijn opgevoed met het
idee dat je geen kritiek mag hebben op dingen waar je van houdt. Als je
van je land houdt moet je dus alles in dat zonnige koninkrijk mooi en
geweldig vinden. Volgens mij moet je precies het tegenovergestelde doen.
Ik houd van mijn geboorteland zoals je kunt houden van een man die je
nooit zal beminnen.”
In hoeverre is er iets aan het veranderen?
„Jongeren
in Egypte, Algerije, Tunesië, Libanon willen verandering. Een radicale.
Maar het probleem is de vrijheid, mensen willen niet vrij zijn! Dat
begreep ik pas toen ik de grote Russische schrijfster Svetlana
Aleksijevitsj had gelezen.
Vrijheid heeft een hoge prijs: je moet je veiligheid opgeven, je
comfort, je economische zekerheid. Veel jonge vrouwen in die landen die
besluiten een vrij leven te leiden en hun maagdelijkheid verliezen,
krijgen rond hun 35ste spijt. Ze belanden in enorme eenzaamheid, worden
gemeden als de pest. Dat is het probleem. Rond je 20ste is er dat moment
van verontwaardiging, maar de maatschappij pakt je later terug.”
‘In
een maatschappij als de onze’, zei de Libanese schrijver Amin Maalouf
ooit, ‘is schaamte een instrument van tirannie. Schuld en schaamte zijn
wat religies hebben bedacht om ons in bedwang te houden en ons te
verhinderen te leven.’ Dat geldt voor vrouwen nog meer.
„Het
patriarchaat wil dat wij, vrouwen, ons schamen. Voor onze verlangens,
voor onze menstruatie, voor ons lichaam. Mijn vader zei altijd tegen
mij: schaam je je niet! Nee, zei ik tegen hem, ik schaam me niet, nooit.
Ik had altijd zin om mensen te choqueren, ik wilde dat ze zich
ongemakkelijk zouden voelen, ze moesten zich zelf maar schamen.”
Die houding, uw boeken en artikelen hebben u de nodige bedreigingen opgeleverd. U voert een harde strijd!
„Ik
voer helemaal geen strijd, dat doen zij. Mijn enige gevecht is iedere
ochtend drieduizend tekens te schrijven. Ik ga zeker geen strijd aan met
iemand die me in detail vertelt hoe hij me gaat verkrachten, iemand
voor wie ik geen enkel intellectueel respect heb. Die man moet hulp
zoeken. Ik wil wel de tijd nemen om met jonge mensen te spreken die
willen schrijven, die de vrijheid willen veroveren. Dat is geen westerse
waarde, maar een universele. Je moet niet bang zijn. Ik ontmoet veel
mensen die bang zijn om te schrijven of te zeggen wat ze denken. Maar je
moet echt niet bang zijn. Niet bang zijn is weigeren te buigen voor
fundamentalisten, voor terroristen. Niet bang zijn is een vorm van
politiek engagement.”
Interview
‘In de islam groeit een fascistische ideologie’
Zineb El Rhazoui, schrijver-journalist
Ze was moslima, werd atheïst en overleefde de aanslag op Charlie Hebdo. Nu presenteert ze ook hier haar boek Vernietig het islamitisch fascisme .
De best bewaakte vrouw van Frankrijk, zoals ze vaak wordt genoemd,
geniet van haar relatieve vrijheid in Amsterdam. Ontspannen rookt Zineb
El Rhazoui (36), een vrouw van Frans-Marokkaanse afkomst, buiten
debatcentrum de Balie een sigaretje voor ze aanschuift voor het
interview.
In Parijs heeft de vroegere journaliste van het satirische blad Charlie Hebdo, die slechts door toeval de bloedige aanslag op de redactie van begin 2015 overleefde, permanent beveiligers om zich heen.
Nog altijd loopt er een fatwa tegen haar en duizenden moslims hebben
haar met de dood bedreigd wegens haar scherpe kritiek op de
onverdraagzaamheid van hun religie. Deze donderdag neemt ze deel aan een
debat in De Balie en wordt ook de Nederlandse vertaling van haar boek
onder de titel Vernietig het islamitisch fascisme gepresenteerd.
Met die kritiek begon El Rhazoui al jong in haar geboorteland
Marokko, waar ze zich verzette tegen de achterstelling van meisjes in
de islam. Het kwam haar op een fatwa te staan. Nadat ze in Parijs was
neergestreken, inmiddels atheïst, ontpopte ze zich als een vurig
aanhanger van het radicale secularisme dat een lange traditie kent in
Frankrijk. Het leverde haar veel botsingen op met moslims.
Met de constante beveiliging heeft ze leren leven. „Het probleem is
niet zozeer mijn veiligheid als wel het feit dat ik word gedwongen zo in
een soort kooi te leven, hoewel ik niets illegaals heb gedaan. Ik maak
alleen maar gebruik van mijn vrijheid van meningsuiting. ”
Bent u nooit bang?
„Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik nooit bang ben. Maar niet
bang genoeg om me stil te houden. Ik vraag me wel eens af wat er zou
zijn gebeurd als in 2006 (toen spotprenten van de profeet Mohammed in
een Deense krant tot grote woede bij moslims in de hele wereld leidden,
red) alle kranten in de wereld cartoons van Mohammed hadden afgedrukt.
Zouden ze dan al die journalisten hebben willen doden? Dat had niet
gekund. Misschien hadden we dan minder problemen gehad. Het zou beter
zijn als samenlevingen zich minder bang toonden voor deze belachelijke
tegenstander.” Strijdvaardig voegt ze er aan toe: „In elk geval moet ik
doorgaan met mijn kritiek om mijn eigen waarden hoog te houden en die
van mijn collega’s die zijn gedood.”
Maar inmiddels bent u zelf weg bij Charlie Hebdo?
„Na de aanslag werd de band met de overlevende collega’s nog veel
sterker. Maar net als ik zijn de meesten inmiddels vertrokken. Eerst
hadden we de hoop dat we een nog beter blad konden maken omdat er
plotseling veel geld beschikbaar was door de massale steun die we na de
aanslagen kregen. Maar er brak onenigheid uit. Dat zie je vaker
wanneer een klein groepje plotseling de beschikking krijgt over een hoop
geld. Het journalistieke beleid van de resterende aandeelhouders – drie
van de vijf waren gedood – werd strakker en wij werden steeds meer
buiten allerlei beslissingen gehouden. Ze staken ook minder hun nek uit
met cartoons. Daarom stapten we op.”
Pas echt op stoom komt El Rhazoui bij de vraag waarom ze in haar
nieuwe boek de radicale islam op één lijn stelt met het fascisme. Ze
verheft haar stem en gebaart steeds heftiger met haar armen. „Niemand
kan ontkennen dat er binnen de islam een fascistische ideologie groeit.
In het Westen, maar ook in Syrië, Irak, Libië, Somalië en elders. Ze
doden mensen en plegen misdaden uit naam van de islam. Waarom noem ik de
fundamentalisten fascisten? Ze hebben daarvan heel veel kenmerken. Ze
vereren hun leider als een heilige, ze willen hun religie aan de hele
wereld opleggen. Net als fascisten haten ze kunst en intellectuelen en
ze accepteren geen enkele andere mening dan die van henzelf, ze maken
veel gebruik van gewelddadige milities en ze onderdrukken de vrouw en
homoseksuelen.”
Maar die fundamentalisten vormen toch maar een heel kleine minderheid?
„Dat wisselt. De terroristen vormen het topje van de ijsberg. In
sommige landen, zoals Iran en Saoedi-Arabië zijn ze zelfs aan de macht.
Daar zijn de Bijbel en atheïsme verboden en is het verplicht het gebed
bij te wonen in de moskee.”
Is het niet zo dat de samenleving in het Westen
door de komst van veel moslims is veranderd en dat er daarom meer ‘geven
en nemen’ nodig is dan vroeger?
„Neem de kwestie van de hoofddoek. Moet die worden toegestaan of
niet? Ik wil heus niet alles verbieden wat mijzelf niet aanstaat. Maar
we kunnen de hoofddoek niet als normaal toestaan. Vrouwen die zeggen dat
ze de vrijheid moeten hebben die te dragen zitten er naast. Het is een
instrument van onderdrukking. ”
Wat moet het Westen volgens u doen?
„De strijd hiertegen kan alleen op ideologisch niveau worden
gewonnen. Net als na 1945 met de denazificatie moet deze
fundamentalistische ideologie worden aangemerkt als misdadig. Dat dat
niet gebeurt is te wijten aan de intellectuele elite en journalisten
die zich daartegen verzetten. Zij beschuldigen mensen zoals ik van
islamofobie. Ze maken er zich er te makkelijk van af door te zeggen:
islam is een godsdienst van de vrede. Rechtse politici proberen moslims
het land uit te krijgen. Dat lost ook weinig op. Het is ook laf te
doen alsof je universele mensenrechten steunt maar niet op te komen voor
de rechten van mensen in moslimlanden.”
Zineb van Charlie Hebdo is een beschadigde maar veerkrachtige heldin
Zap
Twee documentairemakers volgden vijf jaar lang Franse activiste Zineb.
Zij ontvluchtte Marokko na de Arabische Lente en werkte als redacteur
bij Charlie Hebdo.
Documentairemakers die iemand met een goed verhaal langere tijd
volgen, kunnen wel eens geluk hebben. Het overkwam Vincent Coen en
Guillaume Vandenberghe die voor de Waalse RTBF al sinds 2011 Zineb
volgden, de Marokkaans-Franse redacteur van Charlie Hebdo. Het resultaat is de documentaire Nothing Is Forgiven (2DOC/EO).
Die titel verwijst naar de cover van de eerste Charlie Hebdo,
die verscheen na de moordaanslag op de redactie in januari 2015. De
profeet Mohammed wordt daar de woorden in de mond gelegd: „Tout est pardonné”
(Alles is vergeven). Redacteur Zineb El Rhazoui (Casablanca, 1982) was
op reportage toen de aanslag werd uitgevoerd. Maar kort daarvoor werd ze
gefilmd bij een redactievergadering van Charlie Hebdo. Ze
waarschuwt voor „een salafist” die beneden onder het raam aan zijn fiets
staat te morrelen: „Straks komt hij naar boven, en dan is het boem!” De
redactie reageert een beetje lacherig, ze wordt niet erg serieus
genomen.
Het zou in de nasleep van de aanslag al snel niet meer boteren tussen de resterende redactie en de aan een levensgroot survivor syndrome
lijdende Zineb. Tot overmaat van ramp werd de tweet #killzinebelrhazoui
zevenduizend keer overgenomen. Ze noemde het een fatwa 2.0 en kreeg dag
en nacht persoonsbeveiliging.
De film laat haar ontwikkeling zien vanaf 2011, toen ze het
atheïstische en seculiere boegbeeld werd van de Marokkaanse
burgerrechtenbeweging, onderdeel van de Arabische Lente. Ze studeerde
godsdienstsociologie om de invloed van de islam beter te kunnen
begrijpen, maakte reclame voor abortuspillen en organiseerde een
picknick tijdens de ramadan.
We zien haar roken en drinken, terwijl ze zegt: „Ik rook en ik drink,
en ik doe nog veel meer. Wen er maar aan.” Ze besloot niet langer een
dubbelleven te leiden, zoals de meeste vrouwen van haar generatie. Maar
toen ook in Rabat de Arabische Lente struikelde, moest ze uitwijken,
eerst naar Slovenië en daarna naar Frankrijk, het land van haar moeder.
Nu is ze daar de best bewaakte vrouw van de republiek. De filmmakers
laten haar woede en verbittering zien, en tegelijkertijd haar veerkracht
in het blijven uitdagen van de vijand, ook al heeft die een zware slag
toegebracht. Maar wie is die vijand dan precies?
Ze is daar duidelijk over: „Het is niet de islam, en zelfs niet IS.
Het is een ideologie, die je alleen kunt bestrijden met verlichting en
onderwijs. Bombardementen werken averechts. Zoals terroristen onze
ideologie niet kunnen vernietigen, zo kunnen wij die van hen niet met
wapens uit de wereld helpen.”
De filmers filmen met grote vasthoudendheid juist de dode momenten in
Zinebs bestaan, ook tijdens haar zwangerschap: „Er is hier echt niets
te zien, hoor! Een griet die een sapje drinkt. Nou, interessant.”
Maar juist die nadruk op het gewone leven, op een gezicht dat door de
gebeurtenissen getekend raakt, completeert het portret. Wie niet of
nauwelijks in beeld verschijnen zijn haar echtgenoot en haar bewakers,
over wie ze wel grapjes maakt. Ze runnen haar leven, reuze makkelijk
eigenlijk. De aanblik van haar bestaan is in de film feministischer dan
misschien in werkelijkheid het geval is.
Zineb is een tegendraadse heldin, die werkelijk niets en niemand naar
de mond praat. Haar radicale secularisme maakt haar tot de meest
onwaarschijnlijke hoofdpersoon ooit van een door de EO uitgezonden
documentaire.