Sunday Book Review
‘The Meursault Investigation,’ by Kamel Daoud
- Bas Heijne
https://www.nrc.nl/nieuws/2015/10/02/dit-is-geen-wraak-maar-een-vloek-1540943-a838825
Je bent een vijand als je schrijft
De Algerijnse schrijver Kamel Daoud flirtte als puber met de radicale islam. Nadat de literatuur hem had ‘gered’, met name het werk van de Franse schrijver Camus, is hij nu doelwit van een fatwa. „Ik wil niet dat de angst mijn leven overneemt.”
Kamel Daoud heeft het geteld: 25 keer gebruikt de Franse schrijver Albert Camus in zijn roman L’étranger (De vreemdeling) het woord ‘Arabier’ voor de man die door zijn hoofdpersoon Meursault op het strand wordt doodgeschoten. Een naam heeft het slachtoffer niet, een geschiedenis evenmin. In de vorig jaar in Frankrijk verschenen roman Meursault, contre-enquête vertelt Daoud (44), columnist bij de Franstalige Algerijnse krant Quotidien d’Oran, het levensverhaal van ‘Moussa’, de man die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was.
Het boek werd een bestseller, bejubeld door alle grote Franse kranten en in Algerije volgens de uitgeverij de best verkochte roman ooit. Daoud, in Algerije al jaren bekend als virulent criticus van het regime van president Bouteflika en van de religieuze autoriteiten, was op slag een belangrijke stem in het Franse debat over vrijheid, identiteit en de islam. Niet het minst omdat hij zelf in zijn puberteit had geflirt met radicale islamistische groepen en, naar eigen zeggen, door de literatuur ‘gered’ werd.
Maar nu is hij zelf het doelwit van een fatwa. Na een optreden in december in een populaire Franse talkshow beschuldigde de Algerijnse salafistische imam Abdelfateh Zaoui Hamadache hem van ‘apostasie’, afvalligheid. Daoud zou „een oorlog voeren tegen Allah, zijn profeet, de Koran en de heilige waarden van de islam”, zei de imam. Directe aanleiding was Daouds uitspraak dat „het vraagstuk van de religie” in de Arabische wereld „van levensbelang” is geworden. „Als we de vragen rond God niet aansnijden, dan kunnen we de mens niet rehabiliteren, dan gaan we niet vooruit”, had hij gezegd.
Het idee voor zijn succesboek, vertelt Daoud bij een kop koffie in Parijs, begon bij het bezoek van een Franse journalist aan Oran voor een verhaal over de „sporen die Camus in Algerije had achtergelaten”. Camus werd in het land geboren, woonde er het grootste deel van zijn leven en sprak zich uit tegen koloniale misstanden. Maar hij weigerde in de Algerijnse oorlog te kiezen voor of tegen onafhankelijkheid.
De bezoekende journalist was „de zoveelste” die Daoud vroeg aan wie Camus nu eigenlijk toebehoorde: aan Frankrijk of aan Algerije? „Daar heb ik toen een geïrriteerd stukje over geschreven, waarin ik speelde met dat detail van die gedode Arabier zonder naam. We weten alles van de moordenaar, maar vrijwel niets over de dode. Na dat stukje belden mijn uitgevers en vroegen of ik er een roman van kon maken. Dat heb ik gedaan.”
Daoud praat snel en stellig, in poëtische oneliners die weinig tegenspraak dulden. Steeds laat hij stiltes vallen om zijn woorden kracht bij te zetten.
Camus, zegt hij, veroorzaakt nog altijd „een gevoel van onbehagen”, in Algerije maar ook in Frankrijk. „Je bent vóór of tegen hem, een middenweg, zoals bij mij, is nooit goed mogelijk geweest. Het was iemand die de zorgen van zijn tijd uitsprak maar weigerde een essentiële ethische positie in te nemen, een positie vóór Algerije en tegen Frankrijk. Was hij Frans? Was hij Algerijns? Hij is bij ons geboren, maar heeft ervoor gekozen om begraven te worden in Frankrijk. Bij het regime staat hij om die reden niet in een goed daglicht. Islamistische conservatieven kritiseren hem vooral vanwege zijn revolutionaire en antireligieuze kritiek in L’homme révolté (De mens in opstand) en Le mythe de Sisyphe.”
Precies die twee werken van Camus waren bepalend in het leven van Daoud zelf. Hij groeide op bij zijn grootouders vlakbij de kustplaats Mostaganem, ging naar een Arabische school en leerde zichzelf Frans met behulp van de vijftien Franstalige boeken van zijn grootouders en een vervallen schoolbibliotheek. Op zijn dertiende ontdekte hij de islam en raakte hij, zoals veel jongeren in Algerije in de onrustige jaren tachtig, in de ban van een clandestiene groep „proto-islamisten”, zoals hij het zelf eens noemde. Hij werd fanatieker, trok van de ene dissidente moskee naar de andere, nam deel aan trainingskampen en bepleitte een „zuivere islam”.
Tot hij van de ene op de andere dag, al lezend, „de waanzin” bevatte, zegt hij nu. „Wie veel boeken leest, gaat richting democratie, vrijheid en tolerantie. Heb je maar één boek tot je beschikking, of dat nu de Bijbel, de Koran of Mao’s Rode Boekje is, dan word je fanatiek.” Op zijn twintigste las hij Camus en was hij voorgoed genezen. „Ik heb veel gelezen. Dat kan ik iedere islamist aanraden.”
Heeft de fatwa uw leven veranderd?
„Ik leef meer onder de radar nu, veel discreter en voorzichtiger”, zegt hij, bedachtzaam formulerend. „Ik kan niet anders. Publieke ontmoetingen probeer ik zoveel mogelijk te voorkomen. Natuurlijk ben ik bang, vooral voor mijn kinderen. Maar ik wil niet dat de angst mijn leven overneemt. Ik wil onder geen beding in ballingschap. Ik ben Algerijn en woon in Algerije, alleen daar kan ik schrijven. En ik blijf schrijven.”
De imam ontkent na alle ophef dat hij tot uw dood heeft opgeroepen.
„Dat is pervers. Als je in de moslimwereld zegt dat iemand een apostaat is, een afvallige, dan kan iedereen hem vermoorden. Zo werkt dat, of je nou in Algerije, Frankrijk of Nederland bent. De imam had het over ‘onze islam’ die ik zou hebben aangevallen. Waarom is het zijn islam? Is hij representant van God? Waarom hij en niet ik? Heeft Allah hem als advocaat aangesteld? Ik schrijf boeken, ik roep niet op tot de dood. In wat men de Arabische wereld noemt, ben je de vijand als je pleit voor democratie, vrouwenrechten of als je domweg schrijft. Als God een probleem met me heeft, dan laat hij me dat wel weten.”
De ambivalentie verhouding tot religie van hoofdpersoon Haroun in het boek is die van Daoud zelf. Haroun zegt het zo: „Religie is voor mij openbaar vervoer, waar ik geen gebruik van maak. Ik hou ervan naar God te gaan, lopend als het nodig is, maar niet met een georganiseerde reis.” Daoud zegt „op afstand” religieus te zijn, zich „cultureel” moslim te voelen, „zoals een ongelovige Europeaan Kerst viert”.
„Wat mij met God verbindt”, zegt hij, „gaat niemand iets aan. In Algerije zeg ik altijd: wie niet kan sterven in mijn plaats heeft geen recht om in mijn plaats te leven. Men kan mij wellicht van advies dienen, maar men kan niet zijn oplossing afdwingen.” Even later: „Ik wil de islam niet in de zee werpen, maar ik wil ook niet dat de islam ons de zee inwerpt.”
Wat bedoelde u toen u zei dat het „vraagstuk van de religie” opgelost moet worden?
„We komen niet vooruit in de Arabische wereld als we religie niet ter discussie stellen. Dat is een kwestie van leven of dood. Vroeger kon je zeggen: islamistische terroristen zijn een Algerijns probleem. Maar dat is niet meer zo, onze religie is een mondiaal probleem geworden, zoals het christendom in Europa een probleem was van de veertiende tot ongeveer de zeventiende eeuw. Ik hoop eigenlijk dat het bij ons minder tijd gaat kosten.”
Verlichting dus?
„We moeten een keus maken: redden we de goden of redden we de mensen? Na de Tweede Wereldoorlog dachten we de grenzen van de gruwelijkheid te hebben bereikt. Maar vragen over geweld, de menselijke waardigheid en de vrijheid zijn weer terug. Daesh [Arabische en Franse naam voor IS] verplicht ons om dit soort woorden opnieuw te definiëren. De gruwelijkheid kent geen grenzen.”
In de westerse wereld was veel discussie over het al dan niet plaatsen van de spotprenten van Charlie Hebdo. Begrijpt u de gevoeligheden?
„Ja, maar daar gaat het debat nu niet over. Als ik moet kiezen tussen een tekenaar of een moordenaar, dan steun ik de tekenaar. Zo simpel is het. Als deze hele affaire voorbij is, dan begint de discussie of een tekening je al dan niet kwetst en of er grenzen zijn aan de vrijheid van meningsuiting.”
Zijn die er?
„Je moet een minimum van respect voor de pijn van een ander hebben. Grappen over, zeg, de pijn van de Joden of de boeddhisten in Tibet hoeven van mij niet. Maar ik wil het daar nu dus niet over hebben. Ieder land heeft zijn eigen cultuur en geschiedenis tegenover religie, als je die tekeningen niet toont, dan betekent dat nog niet dat de terroristen gelijk hebben, want terroristen hebben nooit gelijk. Tegenover de moordenaar verdedig ik de tekenaar.”
‘Je suis Charlie’ is te simpel?
„Die uitspraak is op zichzelf een religie geworden, met bijbehorende inquisitie en al. Je moet de vrijheid verdedigen, maar ook de vrijheid van de ander om iets anders te geloven. Mensen hebben het recht om niet Charlie te zijn en dan niet meteen bij het kamp van de islamisten ingedeeld te worden. Vrijheid gaat volgens mij vóór iedere andere waarde: het is het enige dat ik echt persoonlijk bezit, dus ik heb het recht erover te praten. Mijn leven is absoluut en mijn vrijheid dus ook.”
Begrijpt u door uw jeugd waarom jongeren zich door de jihad aangetrokken voelen?
„Ik zocht naar een doel in mijn leven toen ik dertien was, een alternatief leek niet voorhanden. Dat geldt nog steeds. Buiten het islamisme is er voor veel jongeren in de wereld geen alternatief ideologisch aanbod. Je bent zoekende, hebt behoefte aan iets absoluuts. En dan zijn er mensen die je een boek bieden, een werkelijkheid en comfort – al gaat dat helaas gepaard met het doden van anderen. De vraag is wat wij daar tegenover kunnen stellen. Niet veel, vrees ik. Noch het Westen, noch de intellectuelen van de Arabische wereld hebben een voldoende verleidelijk aanbod waarmee je je leven kunt inrichten.”
Nee?
„De economieën in Noord-Afrika zijn rampzalig, cultuur is nooit de prioriteit geweest. En de islamisten, die verstrekken gratis boeken.” Daoud grist een exemplaar van zijn boek van tafel en leest de prijs voor: 19 euro. „Onze boeken kosten veel geld, dat is een groot probleem.”
Het kolonialisme, een centraal thema in uw boek, is in Frankrijk vaak een verklaring van de radicalisering.
„Maar dat interesseert jongeren van twintig geen barst. Het kolonialisme was natuurlijk fout, een vreselijke misdaad, maar je kunt niet alle problemen van nu daar aan toeschrijven. De machten houden die mythe in stand om te overleven. Ik word er in Algerije vaak van beticht dat ik te Frans ben, maar ik woon gewoon in Algerije, terwijl de mensen van het regime hun kinderen in Frankrijk hebben zitten en hun geld in Zwitserland gestald hebben.”
Put u wat dat betreft enige hoop uit de prille democratie Tunesië?
„De Arabische Lente is geen mislukking, nog niet althans. Je kunt niet verwachten dat je al na twee jaar democratie hebt. Dat duurt veel langer. De revolutie in Tunesië is vooral geslaagd omdat je er een sterke middenklasse hebt en een grote toeristische industrie.”
‘Ik heb me nooit een Arabier gevoeld’, zegt Haroun in het boek. ‘Dat is als de négritude (het neger-zijn: een term uit de antikoloniale literatuur), die bestaat alleen in de blik van de blanke.’ Geldt dat ook voor u?
„Europeanen noemen zich Frans, Italiaans, Hollands en u noemt ons allemaal Arabieren. Dat is een verbeelde geografie, een cultuur, een manier om te domineren, een kolonisatie. Arabieren bestaan niet. Ik ben Algerijn, dat staat in mijn paspoort.”
Arabier zijn is geen identiteit?
„Zonder blanken geen négritude, zonder Fransen geen Arabieren. De Arabier bestaat alleen omdat jullie het zeggen. Als wij Europa hadden gekoloniseerd dan hadden we gediscussieerd over een blanchitude, over het wit-zijn. Je moet je niet alleen bevrijden van de aanwezigheid van de ander, maar ook de blik van de ander verwerpen. Dat is in feite wat de islamisten nu doen. Voor hun bestaat de blanchitude: de invloed van het Westen, van de blanke, is de vijand.”
Waarom schrijft u eigenlijk in het Frans?
„Het Arabisch is gepolitiseerd, geïdeologiseerd. Het is een taal van religieuze leiders en politici ...” Daoud valt even stil als zijn uitgever binnenkomt om hem op te halen voor een volgende afspraak. Dan, glimlachend: „Het Frans is voor mij de taal van de vrijheid. Maar als iemand genoeg geld biedt, dan stap ik over op Arabisch.”
https://www.nrc.nl/nieuws/2015/03/14/je-bent-een-vijand-als-je-schrijft-1474987-a333198
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Kamel Daoud double Camus
Cet angle mort dans L’Etranger, et plus largement l’absence d’« indigènes » dans l’œuvre d’Albert Camus, ainsi que ses prises de position pendant la guerre d’Algérie – mort en janvier 1960, soit un an avant le référendum d’autodétermination de l’Algérie, il prônait une alliance fédérale – valent aujourd’hui au Prix Nobel un culte ambivalent de l’autre côté de la Méditerranée. Comment l’amoureux fou de cette terre, l’enfant du pays qui se sentit en exil dès lors qu’il fut contraint d’en partir en 1940, a-t-il pu ainsi reléguer dans l’ombre le véritable opprimé, au point de lui confisquer son identité ?
Jamais le nom de Camus n’est prononcé dans Meursault, contre-enquête, le superbe roman de Kamel Daoud qui, aujourd’hui, répond à L’Etranger et le prolonge. Le livre y est attribué à l’assassin lui-même, Meursault, qui l’aurait écrit à sa sortie de prison. Comme s’il s’agissait d’une histoire vraie, comme si la fiction avait contaminé le réel au point de s’y substituer. Quel plus beau tribut à la littérature ?
Afin que « l’Arabe » ne soit plus une simple utilité romanesque, l’auteur lui donne un nom pour sépulture : Moussa Ouled El-Assasse. Le jeune homme, peu loquace, possédait un corps maigre et noueux, un visage anguleux à moitié mangé par une barbe. Que faisait-il ce jour-là, allongé sur le sable, lorsque Meursault a croisé son chemin ? Son frère cadet, le narrateur de Meursault, contre-enquête l’ignore, malgré ses tentatives de reconstitution. Toute sa vie, Haroun a vécu dans le deuil de son aîné, au côté d’une mère assoiffée de vengeance. Au soir de son existence, pareillement à Jean-Baptiste Clamence, le juge pénitent de La Chute (1956), l’homme se confesse dans un bar : un long monologue proféré devant un prétendu « universitaire ». C’est, ni plus ni moins, une oreille. La nôtre, à l’écoute d’un homme désabusé, prompt à digresser et à remâcher ses souvenirs. Peut-être n’est-il qu’un alcoolique mythomane. L’intéressé, au reste, n’écarte pas cette hypothèse. L’habitué du bar invoque, en effet, à plusieurs reprises, le « fantôme de la bouteille ».
Inversant la perspective dès l’incipit (« Aujourdhui, M’ma est encore vivante »), le récit de Kamel Daoud constitue en quelque sorte le hors-champ de L’Etranger et son double en miroir. Car Haroun est aussi implacablement lucide que l’était Meursault. Sa mère, qui lui préférait son frère, lui a toujours témoigné méfiance et indifférence. Et, comme Meursault, Haroun a commis un crime sans réel motif. Il avait 27 ans, c’était le 5 juillet 1962, jour de l’indépendance, la guerre venait de prendre fin, et son geste manquait de sens aux yeux des autorités. La faute de ce « roumi », cet « Européen », désigné comme victime expiatoire par sa mère ? Il rentrait tous les jours de la plage, à 14 heures – l’heure du meurtre de l’Arabe –, heureux et insouciant. « Oui, j’ai tué Joseph parce qu’il fallait faire contrepoids à l’absurde de notre situation. » Visité par un imam en prison, Haroun, qui « déteste les religions et la soumission », prononce, quasiment au mot près, la diatribe qu’adressait Meursault à l’aumônier. Il finit donc par lui ressembler trait pour trait.
Il en va de même pour Albert Camus et Kamel Daoud. Lui aussi romancier et journaliste, le second tient, depuis dix-sept ans, une chronique politique féroce à l’égard de Bouteflika dans Le Quotidien d’Oran. Sa langue, à la fois classique et neuve par ses métaphores, dense et sensorielle, admirable de clarté et de mystère mêlés, rappelle, sans le copier toutefois, le style d’Albert Camus.
Comme le gamin de Belcourt, Kamel Daoud est né dans une famille où personne ne savait lire. C’est seul qu’il a appris la langue française, seul enfant encore de sa fratrie à avoir suivi des études supérieures. « Une langue se boit et se parle, et un jour elle vous possède ; alors, elle prend l’habitude de saisir les choses à votre place, elle s’empare de la bouche comme le fait le couple dans le baiser vorace », dit Haroun, le narrateur. Voilà comment écrit Kamel Daoud : magnifiquement. Après Minotaure 504 (Sabine Wespieser, 2011), recueil de quatre nouvelles sur la condition humaine en Algérie, son premier roman frappe par son ambiguïté morale et de désespoir politique. A l’avenir, L’Etranger et Meursault, contre-enquête se liront tel un diptyque.
http://www.lemonde.fr/livres/article/2014/06/25/kamel-daoud-double-camus_4445128_3260.html
Le Goncourt du premier roman décerné au romancier algérien Kamel Daoud
L'écrivain algérien Kamel Daoud, visé par une fatwa en Algérie, a reçu le prix Goncourt du premier roman pour Meursault, contre-enquête paru chez Actes Sud, a annoncé le jury du prix littéraire mardi 5 mai à Paris.
Daoud tend dans ce premier roman virtuose un miroir à « l'Arabe » tué par un certain « Meursault » dans le célèbre roman d'Albert Camus L'Etranger (1942), avec en contrepoint l'histoire et les soubresauts, souvent violents, de l'Algérie contemporaine.Trois autres auteurs étaient également sélectionnés : Miguel Bonnefoy pour Le voyage d'Octavio (Payot-Rivages), Kiko Herrero pour Sauve qui peut Madrid (P.O.L.) et Jean-Noël Orengo pour La Fleur du Capital (Grasset).
Kamel Daoud, journaliste au Quotidien d'Oran, était sorti bredouille l’an dernier de la course au prix Goncourt malgré son statut de favori. La prestigieuse récompense était finalement revenue à Lydie Salvayre, sacrée pour Pas pleurer, roman sur la guerre d'Espagne.
En savoir plus sur http://www.lemonde.fr/livres/article/2015/05/05/le-goncourt-du-premier-roman-decerne-au-romancier-algerien-kamel-daoud_4628060_3260.html#Zu50j79PLjRxHLFp.99
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Un salafiste algérien émet une « fatwa » contre Kamel Daoud
« Université d’été »
https://www.lemonde.fr/afrique/article/2014/12/17/un-salafiste-algerien-emet-une-fatwa-contre-kamel-daoud_4541882_3212.html
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
The Meursault Investigation Summary
Published in 2013, The Meursault Investigation is a literary fiction
novel by Kamel Daoud. It is a retelling of Albert Camus' 1942 novel The
Stranger, which follows a man named Meursault who casually murders a victim
called only "the Arab" and blames his actions on the midday heat.
Daoud's story is told from the perspective of the Arab's younger brother as he
reflects on the murder later in life. The novel won the Prix François-Mauriac
award in 2014, the Prix des cinq continents de la Francophonie award in 2014,
and the Goncourt first novel prize in 2015.
Harun Uld el-Assas' brother, Musa, was murdered in the early 1900s, when Harun
was just seven years old. This happened in Algeria during the War of
Liberation, but now it's 70 years later, and as an old man, Harun is approached
by a graduate student who is interested in the unsolved murder as a subject for
his thesis paper. The pair meet in Oran in the bar which Harun frequents as a
rambling drunk. Over the course of several such sessions, the tale unfolds.
The day of the murder begins like any other. Musa drinks coffee and leaves the
house, saying he'll be home early. Instead he is shot on a dazzlingly sunny
beach by Meursault, the French antihero of The Stranger. The body
disappears, so the family cannot prove that it was Musa who was murdered. He is
finally declared dead after a mandated waiting period of 40 days, and the
family holds a funeral over an empty grave. In many ways, Harun dies that day
too; from then on, he ceases to be Haran and instead is forced to grow up as a
proxy for Musa due to his mother's inconsolable, often times cruel, grief.
His mother frequently makes him accompany her as she searches for clues about
her elder son's fate. There is little information available: only two newspaper
articles (which never name Musa) and a book written by the murderer (here Daoud
refers to The Stranger). Harun accuses Meursault of leaving his brother
nameless in his book because of the racist feelings aimed at Arabs in
French-occupied Algeria. He states, "If he calls my brother ‘The Arab’
it’s so he can kill him the way one kills time, by strolling around
aimlessly." In telling his story to the graduate student, Harun seeks to
give his brother a name and a place in history. The name Musa also translates
as Moses, and similar to how the biblical character was silent (instead
allowing his brother Aaron to speak for him), Harun speaks for his brother who
is unable.
Eventually Harun reveals to the student that he too has committed a murder. On
a hot July night in 1962, a Frenchman wanders onto the property where he lives
with his mother. At her urging, he shoots and kills him. Although he's arrested
as a result of the deed, it's soon revealed that Harun is not in trouble for
murdering a Frenchman, but only for doing so in violation of the cease-fire
that concluded the war for independence from France. During his questioning,
the soldiers are mainly concerned with Harun's lack of patriotism, since he did
not join up as a resistance fighter during the war. Eventually they let him go
with no punishment, and he feels cheated by the lack of justice.
As a result of this newfound independence, Harun believes Algeria has changed,
which has left him feeling like a stranger in his homeland. With no external
enemy to fight, the country quarrels with itself, falling victim to politics,
greed, corruption, and mindless religious zeal. Though he hates French
colonialism, he also loathes what has become of his home country, describing
Algeria as being full of “millions of Meursaults.”
Daoud draws several parallels between his work and Camus' famous novel. Harun
is clearly portrayed as a mirror for Meursault, including his toxic
relationship with his mother and his identity as a murderer. Meursault shoots
Musa at 2:00 in the afternoon because of the heat of the day, while Harun
shoots the Frenchman at 2:00 in the morning while transfixed by the moon. Harun
also feels that he is a stranger in his homeland, which is a nod to the title The
Stranger. In addition, whereas the first line of The Stranger reads,
"Mother died today," the first line of Daoud's novel is, "Mama's
still alive today." One key difference between the two men, however, is
that Harun names his victim rather than dismissing him as unimportant. He calls
him Joseph, which is notably the name of the husband of Mary, mother of Jesus.
This speaks to Harun's bitterness towards religion.
As the novel ends, Harun becomes increasingly introspective. He expounds on
what he sees as the failures of Islam and the absence of God as a guide in
life. He criticizes the followers of Islam as well, saying that people are
willing to believe in a God they cannot see or hear, but they won't believe his
story about Musa without proof. The student asks Harun if he believes in God,
but Harun turns the question around, instead asking the student if he believes
the story he's been told about Musa.
https://www.supersummary.com/the-meursault-investigation/summary/
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- De
Deze politieke roman vol literair dynamiet won de belangrijkste Franse boekenprijs
Prijswinnaar De Frans-Algerijnse auteur Kamel Daoud ontving maandag de Prix Goncourt, de belangrijkste literaire prijs in Frankrijk. Zijn roman Houris is een verpletterend gedenkteken voor de Algerijnse burgeroorlog.
Algerijnse schrijver Kamel Daoud, winnaar van de Prix Goncourt 2024.
Aube gaat door het leven met een glimlach op haar gezicht, onder haar kin, eentje van zeventien centimeter van oor tot oor. Toen ze vijf was drongen fundamentalistische islamisten het huis van haar ouders binnen en sneden haar de keel door. Ze overleefde het. Haar ouders en haar achtjarige zusje niet. Sinds haar stembanden werden doorgesneden is ze letterlijk sprakeloos en ademt ze door een een plastic buisje, dat ze soms verbergt achter een sjaal.
Aube is de vertelster van Houris, de nieuwe roman van de Frans-Algerijnse auteur Kamel Daoud (1970), die afgelopen maandag met de Prix Goncourt werd bekroond, Frankrijks belangrijkste literaire prijs.
Tien jaar geleden greep Daoud mis: zijn indrukwekkende debuutroman Meursault, contre-enquête, vertaald als Moussa of de dood van een Arabier, een fel-kritisch antwoord op De vreemdeling van Albert Camus, werd gepasseerd. Daoud deed uitspraken die salafistische islamisten onwelgevallig waren en werd bedreigd. Nu loopt Daoud opnieuw dat risico. Hoewel hij eerder zei in Algerije te willen blijven, is hij inmiddels naar Parijs verhuisd. Zijn Franse uitgever, Gallimard, werd geweerd van de boekenbeurs in Algiers en Daouds nieuwe boek is in Algerije verboden.
Moedig is hij dus opnieuw, deze vierenvijftigjarige voormalig journalist. Houris is een felle aanklacht, een strijdkreet, een dwingende analyse, een politieke roman en een vat literair dynamiet in één. Vooral is het een monument voor de slachtoffers van het zwarte decennium in Algerije (1991 – 2002), voor hen die stierven in de bloedbaden aangericht door fanatieke religieuze islamisten.
Als reporter deed Daoud verslag van die burgeroorlog. Toen martelden, verkrachtten en doodden fundamentalistische islamisten meer dan honderdduizend mensen – het precieze aantal is onbekend. Dat die onbekendheid moet voortbestaan bewijst een in Algerije geldend wetsartikel – opgenomen voorin het boek – dat iedere activiteit die de ‘nationale tragedie’ benoemt, bestraft. De burgeroorlog moet uit de geschiedenis worden geschreven.
Kamel Daoud schiep een jonge, sterke vrouw die juist de belichaming is van deze herinnering; ze draagt haar ‘glimlach’, het litteken van een mes, een dichtgenaaide wond, een plastic buisje in haar keel. Die persoonlijke geschiedenis is niet uit te wissen, hij is zichtbaar voor iedereen, als een open boek.
Als lezer zit je in het hoofd van de zesentwintigjarige vertelster. Daar is het knap druk: gedachten, herinneringen, opstandigheid, moed, wanhoop, angst, durf, twijfel – ze strijden om voorrang in een onafgebroken, lyrische monologue intérieur. De betekenisdichtheid van de tekst is enorm door het snelle ritme, de beeldende taal, de vele herhalingen, de ontzetting over wat je leest – je raakt er buiten adem van.
In haar rondtollende gedachten praat Aube met haar nog ongeboren kind, een meisje, zo stelt ze zich voor. De vrouw die haar op haar vijfde in het ziekenhuis aantrof en haar adopteerde, een gerespecteerde advocate, heeft de hoop op herstel van haar stembanden nog niet opgegeven en is op zoek naar een chirurg.
Aube is eigenaar van een kapsalon, die ze Sheherazade heeft genoemd. Als de mannen naar de moskee zijn, komen gesluierde vrouwen er haastig, stiekem, hun haar laten doen, hun wenkbrauwen laten epileren of hun huid laten masseren. Vooral komen ze steun zoeken bij elkaar, kletsen, eindelijk even lachen.
Gehoorzaamheid afdwingen
Tegenover de kapsalon bevindt zich een moskee waar de imam dat alles luidt en duidelijk verbiedt: de vrouw hoort thuis, in de keuken, onopgemaakt, zonder nagellak of tatoeage, haar stem dient alleen om ‘ja’ te zeggen tegen haar echtgenoot. De toorn van Allah manifesteert zich in de vorm van islamisten die Aube’s kapsalon, dat toevluchtsoord voor slechte vrouwen, kort en klein slaan. Belooft de imam niet dat iedere gelovige islamist in het paradijs ‘houris’, mooie jonge maagden, tot zijn beschikking zal hebben? Dan moet hij zich aan de geboden van de imam houden en zijn vrouw thuis gehoorzaamheid afdwingen.
Waarom zou ze haar kind eigenlijk geboren laten worden, vraagt Aube zich af, hoe kun je een meisje welkom heten in een maatschappij die vrouwen knecht, vernedert, opsluit, een samenleving waarin een vrouw evenveel waard is als een schaap dat geslacht wordt op het offerfeest? Ze denkt aan wat het beste zou zijn voor haar dochter, en dat is eenvoudig: niet geboren worden. Drie pillen liggen al klaar.
Toch aarzelt Aube. Met wie kan ze daarna nog praten? Aan wie moet ze haar verhaal vertellen? Ze is de laatste getuige van de burgeroorlog, er is geen archief, geen beeldmateriaal, op school staat het onderwerp niet op het lesprogramma. Er is geen collectief geheugen. Niets. Vergelijk dat eens met die andere oorlog, tegen voormalig kolonisator Frankrijk. Die is uitgebreid gedocumenteerd, die wordt herdacht. Aube vlucht naar het strand en kijkt uit over de zee die de mannen van Oran, gekweld door hun verlangen naar Europa af te reizen, bezien ‘als een vrouw die haar benen niet wil spreiden’.
Lyrische beelden
De lezer wordt al snel meegenomen in Daouds stroom lyrische beelden. Je voelt dat er iets op het spel staat. Hier schrijft een man die met huid en haar politiek geëngageerd is, zijn toon is dwingend, er is geen ontkomen aan. „Ik wilde het onzegbare verwoorden”, zei hij fel en streng op het festival Le livre sur les quais in het Zwitserse Morges. „Alles in mijn boek is waar, ook de kapsalon tegenover de moskee. De gruwelijkste misdaden heb ik nog verzacht, uit angst van overdrijving te worden beschuldigd. De doden zijn er opdat wij leven, dat is de zin van het leven.”
Aube wil terug naar haar geboortedorp, de plek waar het allemaal gebeurde. De man die haar in zijn auto meeneemt vertelt haar zijn bittere levensverhaal. Ook de leden van zijn familie, drukkers en boekhandelaars van wereldliteratuur, werden vermoord. Nu verkoopt hij alleen nog kookboeken. Later volgt nog een monoloog die je de haren te berge doet rijzen – en dan wordt het eerlijk gezegd wel wat veel – van de echtgenote van een islamistische terrorist.
Daoud legde de basis voor zijn schrijverschap in de journalistiek, onder andere als oorlogsverslaggever en hoofdredacteur van dagblad Le Quotidien d’Oran. Maar om een oorlog echt te doorgronden heb je de literatuur nodig. Wie Daouds roman Houris leest komt er dichtbij – en daar slaap je slecht van. Daoud houdt ons een verdonkeremaand deel van de Algerijnse geschiedenis voor, doordesemd van dood en geweld. Hij haalt vergeten doden uit een inktzwart Algerijns decennium uit de schaduw en bewijst hun eer. Hij presenteert de islamistische moordenaars van toen de rekening van hun daden. Maar vooral brengt hij een onvergetelijke ode aan iedere vrouw die, toen en nu, waar ook ter wereld, de mond wordt gesnoerd.