DE SCHRIJVER
Jean-Paul Sartre was een Frans filosoof en schrijver van romans en toneelstukken. Hij wordt beschouwd als de grondlegger van het existentialisme.
Sartre wordt geboren in 1905 in Parijs. Hij komt uit de gegoede burgerij. Zijn vader overlijdt kort na zijn geboorte; hij wordt opgevoed door zijn moeder en zijn grootouders van moederskant. Als Sartre twaalf is, hertrouwt zijn moeder, met een ingenieur, die hij altijd gehaat heeft. Hij volgt middelbaar onderwijs op het Henri IV lyceum in Parijs.
In 1924 wordt hij toegelaten aan de ENS (école normale superieure), een eliteschool die leraren voor het middelbaar en hoger onderwijs opleidt. Ook studeert hij filosofie aan de Sorbonne. Sartre bestudeert de filosofie van o.a. Edmund Husserl en van Martin Heidegger. Hij ontwikkelt zich als voortrekker van het existentialisme, publiceert filosofische essays en raakt bekend bij een breed publiek door zijn roman La Nausée (1938), waarin de hoofdpersoon de zinloosheid van het leven indringend ervaart. (But for Sartre, unlike for Camus, such collapses reveal a pathological state: they are failures of intentionality, not glimpses into a greater truth. Blakewell, p.151)
filosofie
* Sartre geloofde dat het individu geen product is van een religie, een bovennatuurlijke macht, noch van race (erfelijkheid, instinct), milieu (cultuur of persoonlijke achtergrond), moment (de tijd waarin hij leeft) of zijn onderbewuste. Simone de Beauvoir zal hier nog aan toevoegen: gender. Deze factoren hebben slechts een beperkte invloed. De mens is dus vrij. * Hij bepaalt de betekenis (essence) van zijn bestaan (existence) zelf door de keuzen die hij maakt. Samengevat: l'existence précède l'essence = eerst komt het bestaan, dan de betekenis; dit laatste moet je namelijk zelf aan je bestaan geven, je krijgt het niet bij je geboorte mee. (None of this means that I make choices in a completely open field of void. I am always in some sort of pre-existing " situation" , out of which I must act. ... We should not expect freedom to be anything less than fiendishly difficult. - Blakewell, p.157 en 158) * De mens is dus zelf, door zijn handelen, verantwoordelijk voor de inrichting (betekenis) van zijn leven. * Deze verpletterende verantwoordelijkheid vervult de mens met angst (nausee). Mensen verzinnen daarom vaak uitvluchten om onder deze verantwoordelijkheid uit te komen. Zo iemand noemt Sartre ‘de mauvaise foi’, ‘te kwader trouw’. (For Sartre, we show bad faith whenever we portray ourselves as passive creations of our race, class, job, history, nation, family, heredity, childhood influences, or even hidden drives in our subconscious which we claim are out of control. - Blakewell, p.156) (Our natural response to all this is that we want to escape, and we find such escape in anything that restores our sense of structure and form. This could be art, music, or contact with another person. - Blakewell, p.106) * In het begin draait Sartre’s filosofie helemaal om de keuzevrijheid van het individu. Later realiseert hij zich dat het individu niet op zichzelf staat, maar in botsing komt met andere ‘existenties’ oftewel individuen die ook hun keuzes maken. Er komt dan in zijn werk meer aandacht voor het collectief: de mens heeft een verantwoordelijkheid in relatie tot de gemeenschap. |
Aan de Sorbonne ontmoet hij Simone de Beauvoir. Zij zullen hun levenlang een koppel vormen, hoewel ze nooit zullen trouwen; ze zijn voorstanders van een open relatie, die ook plaats laat voor andere relaties.
Tijdens de oorlog brengt hij enige tijd in Duitse krijgsgevangenschap door, maar hij ontsnapt. Sartre was tijdens de oorlog nog helemaal niet politiek bewust. Hij maakt gebruik van die jaren om te studeren en te schrijven, alsof er niets aan de hand is. Hij kan zijn filosofische hoofdwerk L'être et le néant in die tijd zonder problemen publiceren, evenals enkele toneelstukken.
Na de oorlog manifesteert hij zich uitdrukkelijk op bijeenkomsten, geeft lezingen over literatuur en cultuur, richt het tijdschrift Les temps modernes op. Hij maakt vele reizen, is politiek actief, schrijft literaire werken en kritieken in kranten en tijdschriften en is voor velen een intellectuele goeroe.
Misschien is Jean-Paul Sartre nooit zo populair geweest als direct na de Tweede Wereldoorlog. Het existentialisme moet, met zijn nadruk op compromisloze vrijheid, in ieder geval geklonken hebben als een electriserende belofte. Sartre's populariserende lezing Het existentialisme is een humanisme gaf in oktober 1945 in Parijs aanleiding tot hysterische taferelen, waarbij het kassahokje sneuvelde en de spreker zelf pas na een kwartier meedeinen met de massa het podium kon bereiken. Boris Vian zou er in zijn roman Het schuim der dagen met surrealistische hilariteit verslag van doen: De meest uiteenlopende trucs werden gebruikt om binnen te komen. Sommigen arriveerden in doodskisten, die door de politie met een lange staak werden doorboord, zodat ze voor eeuwig aan het eikehout werden vastgenageld. Daar arriveerde Jean-Sol Partre; een olifant trompetterde door de straat. De schim van Jean-Sol tekende zich af boven de draagstoel - vier eliteschutters, met bijlen gewapend, op elke hoek. Elegant sprong Partre temidden van hen ter aarde en schreed door het met bijlslagen gebaande pad naar het spreekgestoelte. http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/sartres-ethische-echec-wat-moeten-wij-laten |
Zijn werken zijn voor veel jongeren van na de oorlog belangrijk omdat ze hun onvrede erin herkennen en erin lezen over een leven met meer vrije keuze. Het existentialisme is voor deze jongeren niet alleen een filosofie, maar het is ook verbonden met een moderne levenswijze in het Parijs van na 1945. Gedurende enkele jaren is ‘Saint-Germain-des Prés’, de wijk waar Sartre en Simone de Beauvoir en hun vrienden wonen en elkaar ontmoeten in de cafés Le Flore en Les Deux Magots, een begrip.
Op politiek gebied is Sartre een marxist. In 1952, tijdens de Koude Oorlog, kiest Sartre de zijde van de Sovjet-Unie, hoewel hij nooit lid is geworden van de toen zeer machtige Franse Communistische Partij. Na afloop van een reis door de Sovjet-Unie in 1954 schrijft hij een aantal lovende artikelen over het Sovjet-systeem. Hij neemt steeds meer afstand van zijn opvatting dat de mens een individuele verantwoordelijkheid heeft en vindt steeds meer dat de vrijheid verkregen moet worden via het collectief. Daardoor komt het in de jaren vijftig tot felle polemieken, onder meer met zijn collega-literator en filosoof Albert Camus, die vond dat je je handen niet moest vuil maken door toe te geven aan totalitarisme.
Vanaf 1956 - de inval in Hongarije - verandert Sartres houding ten opzichte van het communisme van de Sovjet-Unie radicaal. Vanaf dat jaar wijst hij ook het Franse streven om Algerije te behouden af. De Franse regering overweegt hem te arresteren, maar president Charles de Gaulle wijst dit af. ‘Voltaire arresteer je niet’, vond hij. In 1960 doet hij nog een uitgebreide poging om het marxisme en het existentialisme met elkaar te rijmen in Critique de la raison dialectique. Het is na L’Etre et le Néant zijn belangrijkste filosofische werk.
In 1964 wordt Sartre de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend, maar hij weigert deze, omdat hij bang is dat de prijs hem van zijn vrijheid zal beroven door hem op een voetstuk te plaatsen.
In 1967 is hij samen met Bertrand Russell voorzitter van het Russell-tribunaal over de Amerikaanse rol in de Vietnamoorlog. Hij gaf acte de présence bij de studentenprotesten in Frankrijk in mei 1968, al was hij daarvan niet de inspirator. Van toen af aan werd hij actief in de journalistiek; hij interviewde de studentenleider Daniel Cohn-Bendit voor het opinieblad Le nouvel observateur. Hij werkte mee aan diverse maoïstische bladen. In 1973 was hij een van de oprichters van het linkse dagblad Libération.
Sartres status als intellectuele goeroe bleef tijdens zijn leven vrijwel onaangetast. Tegenwoordig worden zijn literaire verdiensten nog algemeen erkend, maar zijn politieke standpunten hebben in het huidige politieke landschap hun actualiteit uiteraard verloren . Zijn filosofische hoofdwerken worden voornamelijk nog door vakfilosofen bestudeerd.
Hij overlijdt in 1980 op 74-jarige leeftijd. Bij zijn begrafenis op het Parijse Cimetière du Montparnasse waren ongeveer 50.000 (!) mensen aanwezig. (Youtube: les obseques de Jean-Paul Sartre: niet die van Johannes Paulus!)
zie ook syllabus literatuurgeschiedenis
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De uitspraak ‘De teerling is geworpen’, in het Latijn: Alea iacta est, valt nog wel eens in de media. En soms hoor je het wellicht mensen om je heen zeggen. Wat betekent dit precies? En hoe komen we aan deze uitdrukking?
Als de teerling geworpen is, betekent dit dat een bepaalde zaak of kwestie is beslist. Er is, nadat de teerling geworpen is, geen weg meer terug. Een bepaalde situatie is onomkeerbaar en niet meer te veranderen. Het lot is beslist.Het gezegde ‘de teerling is geworpen’ gaat terug tot een vermoedelijke uitspraak van Julius Caesar. In het jaar 49 v.Chr. stond hij met zijn legermacht voor de rivier de Rubicon. Deze rivier vormde de scheidslijn tussen wat toen Gallië en Italië was. Caesar twijfelde of hij de river zou oversteken.
Als Caesar de rivier zou passeren, was er geen weg terug en zou het oorlog worden. Het zou betekenen dat hij een coup zou plegen en het Romeinse Rijk in een burgeroorlog zou sturen. Caesar besloot met zijn dertiende legioen de rivier over te steken en de gevolgen te aanvaarden.
https://historiek.net/de-teerling-is-geworpen-herkomst-en-betekenis/153287/
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
De stad was grijs
'Ik las Sartre in 1960 voor het eerst op het christelijk lyceum in Den Haag. In de vierde klas van de HBS B, ik was vijftien, werd Sartre voorgelezen tijdens de lessen Frans. De ouders hebben zich daarover zeer verbaasd: 'Moest Sartre nou uitgerekend op die school gelezen worden?' Er zijn protesten geweest, maar de leraar ging gewoon door.
Ik heb het boekje nog, met achterin een woordenlijst. 'Les jeux sont faits', was het, in het Nederlands vertaald onder de titel 'De teerling is geworpen'. Het verhaal gaat over een man en een vrouw die elkaar ontmoeten, nadat ze gestorven zijn. Voor mij was het een verbijsterende ontdekking dat je in een roman mensen na hun dood bij elkaar kunt brengen.
Eve en Pierre, de hoofdpersonen, worden na de dood verliefd op elkaar. Ze ontdekken niet het goede leven te hebben geleid. Eigenlijk hadden ze 'het' moeten doen toen ze nog leefden, maar daarvoor is het nu te laat. In het boek krijgen ze een tweede kans. Ze herleven, maar moeten elkaar dan wel binnen 24 uur ontmoeten. Dat mislukt. Terug op aarde komen ze namelijk weer in hun oude leven, waarin ze hun keuzes al gemaakt en hun verantwoordelijkheden al genomen hebben. Dat was nieuw voor mij, dat achter een vertelling zoveel ideeën kunnen schuilen. Sindsdien houd ik van boeken die niet alleen een verhaal vertellen, maar waarin ook een kijk op de wereld wordt meegegeven.
Ik ben toen meteen naar de bibliotheek gegaan om andere boeken van Sartre te kunnen lezen. Ik vond daar een vertaling van 'La nausée', 'Walging' in het Nederlands. Tegelijk leende ik 'De Avonden' van Gerard Reve. Beide boeken verpletterden me. Als ik aan Walging denk, denk ik aan De Avonden, denk ik aan De Avonden, dan denk ik aan Walging. Na het lezen van 'Walging' verbeeldde ik me een beetje dat ik de Hollandse variant was op de hoofdpersoon. Zoals hij door Parijs liep, liep ik door Den Haag. Ik heb toen ook gedichten geschreven over de stad. Verschrikkelijke poëzie met de boodschap dat de wereld ten onder gaat.
Sartre kon mijn gemoedstoestand articuleren rond mijn 15e, 16e jaar. Zijn boeken lieten een kijk op de wereld zien die mij als puber enorm aansprak. Het is ernstig, waardoor je zelf ook een ernstige kijk op de wereld krijgt. Zijn werk is probleemzoekend. In zijn literatuur is het altijd regenachtig, de stad is grijs. De personages voelen zo'n sterke melancholie dat het in de richting van walging gaat. Alleen al aan de omslag van de pockets die ik in de jaren '60 van Sartre heb aangeschaft, zie je dat de boodschap niet vrolijk is. Ook qua uiterlijk vertegenwoordigen die boeken de stemming destijds. Het kwam toen veel voor dat jongeren die een beetje nadachten, zich ontgoocheld voelden.
Van de schrijver Sartre heb ik genoten, met de filosofische en activistische kant van zijn persoon heb ik niet veel. Die filosofische werken heb ik niet gelezen en geëngageerd was ik niet. Ik heb nog wel een boekje over Sartre gekocht. Ik was toch wel geïnteresseerd in het leven van hem en Simone de Beauvoir. Een hele kleine, felle man was het, met twee ogen die ieder een eigen richting uitkeken.
Sartre is, in tegenstelling tot zijn hoofdpersonen, geen voorbeeld voor me geweest. Diverse vriendinnen heb ik nooit gehad. Een dergelijk bohémienachtig bestaan was kennelijk voor mij niet weggelegd. Toch maakten de ouders zich toen wel zorgen over wat er allemaal besproken en gelezen werd tijdens de lessen Frans. Mijn vader vond het vooral hoogst onplezierig dat ik zowel 'Walging' als 'De Avonden' uit de bibliotheek haalde. Hij dacht dat de invloed van die boeken niet goed voor mij zou zijn, dat het lezen van dat soort boeken mij van het geloof zou kunnen afhalen. Misschien niet helemaal ten onrechte. Ik heb het geloof langzaam achter mij gelaten. Sartre heeft daarbij zeker een rol gespeeld. Dat heeft mijn gereformeerde vader goed voorzien.'
https://www.trouw.nl/home/de-stad-was-grijs~bb8029c7/
Het verhaal speelt zich af in Illyrie, een staat in Oost-Europa, die zich geschaard heeft aan de kant van de As (Duitsland, Italië, Japan). Er zijn drie partijen in het land. Ten eerste de fascistische partij met de Regent aan het hoofd; ten tweede le Parti Prolétarien, een revolutionaire communistische partij, en de derde is le Pentagone, bestaand uit liberalen en nationalisten. In feite drie groepen die lijnrecht tegenover elkaar staan. Één van de leiders van de Parti Prolétarien, Hoederer, heeft voorgesteld om met de Regent en le Pentagone samen te werken om de macht samen te delen. Louis, één van de andere leiders van le Parti Prolétarien, wil Hoederer daarom uit de weg ruimen. Hugo, een jonge intellectueel uit de burgerij, die lid is geworden van Parti Prolétarien, die hoopt een grote rol te spelen in de partij, meldt zich daarvoor aan.
Theater
Sartre maakt reis naar Warschau
(Van onze correspondent) P a r ij s, 29 november De schrijver Jean-Paul Sartre zal zich in januari naar Polen begeven; hij zal te Warschau in het Nationale Theater de eerste voorstelling bijwonen van zijn stuk „Les Mouches" (De Vliegen) en voorts zullen zijn dramatische werken in hun geheel — met uitzondering van Les Mains Sales", dat het opportunisme der communisten en de onbeperkte dwingelandij van de communistische lijn behandelt — in het Pools worden uitgegeven. Van Simone de Beauvoir, die de reis naar Warschau zal meemaken zal het boek „Les Mandarins" eerstdaags in het Pools verschijnen. Er wacht Sartre in Warschau, waar zijn naam sedert zijn protest tegen het optreden der Russen in Hongarije en tegen de onbewogen houding van de Franse Communistische Partij bijzonder populair geworden is, een grootscheepse ontvangst. De openbare mening in Polen hecht zelfs politieke waarde aan het bezoek uit hoofde van de krachtige propagandistische steun die Sartre's standpunt kan opleveren voor de opvattingen der Poolse communistische leiders. Het door Sartre geleide maandblad Les Temps Modernes bereidt een speciaal nummer over Polen voor en een ander nummer over Hongarije.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Entertainment
Köroglu bewijst zijn talent met ‘Vuile handen’
Voorstelling: Vuile Handen van Jean-Paul Sartre, door Theater EA. Regie Tarkan Köroglu. Gezien: 26/4 Compagnietheater, Amsterdam. Tournee t/m 19/5 en in de herfst. Info: 020-5205310 en www.theatercompagnie.nl
In het donker zingt hij een liedje van Leonard Cohen, met daarin de dreigende zin: „I took my gun”. Zo presenteert Hugo uit Vuile Handen zich aan het publiek en het is een intro dat iets van de inhoud verraadt, waardoor er meteen spanning is.
Theater EA speelt het drama Les mains sales van Jean Paul Sartre (1948) als een strakke thriller. Dat die thriller tevens discussietheater bevat, maakt de voorstelling er niet saaier op, want de personages hebben werkelijk iets op te merken. Over idealisme en realisme bijvoorbeeld, over dwang en keuzevrijheid, over eigen verantwoordelijkheid en extreme omstandigheden.
Sartre toetst zijn existentialistische filosofie aan de politiek, in een stuk dat zich in de oorlog afspeelt. De fictieve staat Illyrië is door fascisten bezet en De Partij strijdt zowel tegen de bezetters nu, als voor een klassenloze maatschappij later. Dat spreekt het rijkeluiszoontje Hugo wel aan. Hij wil met zijn verleden afrekenen en hunkert naar erkenning, hij moet iets doen, iets stoers. Maar de moord die hij dan mag plegen schuift hij lang voor zich uit, mede omdat hij van zijn slachtoffer gaat houden. Partijleider Hoederer moet uit de weg worden geruimd omdat hij een pact met de regerende facties wil sluiten. Maar Hugo schiet pas als hij zijn vrouw in de armen van de big boss ziet liggen. Wat was zijn daad? Een bewuste actie of een toevalstreffer?Een politieke moord of een crime passionel?
Hugo blijft een dubieuze figuur. Net zo dubieus als Sartre, die veel van zichzelf in dat intellectuele ventje legde. Erik van der Horst speelt Hugo met de juiste mengeling van heilige verontwaardiging en bodemloze angst. Tegenover hem staat Khaldoun Elmecky als de nuchtere Hoederer die, door Hugo’s vrouw uitgedaagd, ineens driftige passie toont: mooi! Die vrouw wordt lekker grillig gespeeld door de jonge actrice Laura de Boer. En Hanneke Scholten als Hugo’s harde partijvriendin Olga is zacht genoeg om geen karikatuur te worden.
Vuile handen is een regie van EA-leider Tarkan Köroglu. Deze Turkse Nederlander ensceneerde eerder Bloedbad, naar het revolutiedrama Marat/Sade van Peter Weiss. Ook toen viel de combinatie van ernst en humor, van suspense en diepgang, van engagement en muzikaliteit, aangenaam op. Köroglu is allang geen belofte meer – hij hoort bij de regisseurs die er echt toe doen.
https://www.nrc.nl/nieuws/2007/05/01/koroglu-bewijst-zijn-talent-met-vuile-handen-11316136-a321641
Jean-Paul Sarte weigert de Nobelprijs
Jean Paul Sarte werd 21 juni 1905 geboren te Parijs. Op vierentwintigjarige leeftijd werd de Fransman toegelaten tot de studie filosofie en begon hij met het publiceren van zijn essays. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Sarte krijgsgevangen genomen door de Duitsers, maar dit weerhield hem er niet van te blijven schrijven. Tijdens zijn opsluiting schreef hij een dagboek van maar liefst 2000 pagina’s, waarvan gedeeltes later gepubliceerd werden.
Veroordeeld om vrij te zijn
Sartre’s filosofische werken richtten zich met name op het belang van het bestaan, het existentialisme. Hij beweerde dat de mens “veroordeeld is om vrij te zijn”, omdat de Almachtige Schepper niet bestaat en een persoon dus geen voorbestemd doel heeft. In het licht van de Tweede Wereldoorlog hield dit in dat niemand zich kon verschuilen achter de omstandigheden en dat iedereen dus de keuze had om wel of niet mee te werken met de bezetter. "Nooit zijn we vrijer geweest dan onder de Duitse bezetting", aldus Sartre.Vrijheid vanuit het collectief
Ook na afloop van de Tweede Wereldoorlog bleef de filosofie van Sartre sterk verband houden met de actuele politiek. Toen de Koude Oorlog verhardde en Amerika ingreep in Korea werd hij een fanatiek verdediger van de Sovjet-Unie en het communisme. Sartre paste daar ook zijn filosofische opvattingen op aan, door te stellen dat de vrijheid niet langer uit het individu voort moest komen, maar uit het collectief. Hij kwam hier echter op terug in 1956, toen de Sovjet Unie met veel geweld Hongarije binnenviel.Sartre bedankt voor de eer
Op 22 oktober maakte het Nobelprijs-committee bekend dat Sarte de Nobelprijs voor de Literatuur had gewonnen, maar hij bedankte voor de eer. De filosoof vreesde namelijk dat men voortaan anders tegen hem aan zou kijken als hij een dergelijke prijs in onvangst zou nemen. Daarnaast wilde Sartre sowieso geen prijzen uit handen van het Nobelprijs-committee accepteren, omdat hij dit beschouwde als een Westers instituut. Hij werd hiermee de eerste persoon uit de geschiedenis die ooit vrijwillig een Nobelprijs weigerde. Jean-Paul Sartre overleed op 15 april 1980 te Parijs.http://www.isgeschiedenis.nl/toen/oktober/jean_paul_sarte_weigert_de_nobelprijs/
Waarom Dylan de Nobelprijs maar niet aanvaardt
Leek, want een dag later werd de zin alweer uit de tekst verwijderd. Is een overenthousiaste websitebeheerder op zijn vingers getikt? Mogelijk. De enige vormen van erkenning van het winnen van de prijs, blijven zodoende Dylans officiële Twitter- en Facebook-accounts, die melding maakten van de bekendmaking:
Dylan zelf heeft nog helemaal niets losgelaten. Op de avond van de bekendmaking, trad hij op in Las Vegas. Zelfs toen repte hij - overigens geheel volgens verwachting - met geen woord over de prijs.
‘Onbeleefd en arrogant’
Dat het Nobelcomité niet blij is met de situatie, blijkt wel uit een reactie van Per Wästberg, schrijver en Academielid. In een interview met een Zweedse krant noemde hij het uitblijven van een teken van leven van Dylan zaterdag “onbeleefd en arrogant”.De 82-jarige Wästberg omschreef de pijnlijke stilte als “voorspelbaar”, maar niettemin “respectloos”. Volgens Wästberg zijn pogingen om Dylan te bereiken gestaakt: “de bal ligt bij hem.”
Sartre
Maar waarom zou Dylan in hemelsnaam een Nobelprijs niet aanvaarden? Wie denkt deze oude rocker wel dat hij is? Een mogelijk antwoord op de vraag vinden we bij de enige weigeraar van de Nobelprijs voor de Literatuur tot nu toe: Jean-Paul Sartre. De Franse filosoof won de prijs in 1964 - toevallig het jaar van Dylans absolute doorbraak met het album The Times They Are a-Changin’ - voor zijn bezieling voor vrijheid en waarheid. Hij weigerde de prijs echter, omdat hij bang was dat het hem te veel op een voetstuk zou plaatsen. De existentialist hechtte het hoogste belang aan individuele vrijheid.Ziehier de link met Dylan: als iemand in zijn artistieke ontwikkeling niet gestoord wenst te worden, dan is het Dylan wel. Al vroeg in zijn carrière besloot hij zich niet te laten leiden door de wensen van de massa. Hij weigerde decennialang te worden bestempeld als the voice of a generation, het geweten van de generatie die opgroeide in de jaren zestig, zo benadrukte hij nog eens in de documentaire No Direction Home uit 2005:
“Ze wilden een insider van me maken. Ik dacht het niet.”Ook eerdere onderscheidingen nam Dylan ogenschijnlijk ter kennisgeving aan. Zo kreeg hij in 2012 de eervolle Amerikaanse Vrijheidsmedaille. Hij leek toen eerder president Obama - een groot Dylan-fan- een plezier te willen doen, dan zelf met de eer te willen strijken:
https://www.nrc.nl/nieuws/2016/10/21/waarom-dylan-de-nobelprijs-maar-niet-erkent-a1527761
De oorsprong van de hel
Van de twee cahiers (nummer XIII en XV) is vooral het laatste interessant. Daarin is Sartre – net als in de eerdere schriften – nog volop bezig met de filosofische thema’s die hij later in zijn hoofdwerk Het zijn en het niet aan de orde zal stellen: vrijheid, authenticiteit en kwade trouw. Maar dan neemt Cahier XV plots een wending. Meer nog dan in de voorafgaande schriften verbindt Sartre filosofische abstracties met de situatie die hij dagelijks beleeft en die in dit cahier de overhand krijgt.
Sartres twijfel over de vraag of hij in de komende strijd wel aan lafheid zal weten te ontkomen, neemt toe naarmate het in de al maanden durende Schemeroorlog (waarin geen van beide partijen een schot lost) begint te spannen. Tegelijk komt ook het leven met zijn kameraden onder druk te staan. Sartre voelt zich opgesloten en steeds meer een buitenstaander, aangestaard door ieder om hem heen. Soms, zo schrijft hij, lijkt het alsof er duizend ogenparen op hem gericht zijn, maar als hij opkijkt moet hij vaststellen: het zijn er maar twee of drie.
Dat klinkt bekend en plots begint het in dit laatste cahier te dagen. Sartre is klaar met zijn filosofische beschouwingen – of heeft ze terzijde geschoven – en beschrijft hoe hij zijn benauwde situatie is gaan ervaren als de hel die hij enkele jaren later in zijn eenakter Huis Clos (‘Met gesloten deuren’) ten tonele zal voeren. Hij ís in die voorpost in de Elzas de mannelijke hoofdpersoon van dat stuk die ter helle veroordeeld is omdat hij uit lafheid zijn kameraden verried. En ook hij kan hun blikken niet ontwijken. Op 2 april 1940 schrijft Sartre: ‘Terwijl ik dit schrijf, voel ik dat de anderen om mij heen mijn lafheid doorzien. Ik lees het in hun staren, waaraan ik mij zelfs als ik mijn ogen neersla niet kan onttrekken. Dus dit is de hel. De hel, dat zijn de anderen.’
In 1983, drie jaar na Sartres dood, werden vijf cahiers gepubliceerd die in zijn nalatenschap waren aangetroffen. Een zesde cahier dook op in juni 1991, uit de verzameling van een bibliofiel die het sinds dertig jaar in bezit had gehad. De resterende negen bleven zoek.
Huis Clos - Débats judiciaires hors de la présence du public. (Le huis clos peut être ordonné par le juge lorsque les débats présentent un danger pour l'ordre public ou les bonnes mœurs.
à huis clos -toutes portes fermées, sans que le public soit admis ; en petit comité, en secret.
https://www.larousse.fr/dictionnaires/francais/_huis_clos/40585
Archetype
Wilders: 'U zult zien hoe idioot het is. Zo idioot als wat. We ondergaan hier geen lichamelijke marteling, is het wel. Toch zijn we in de hel. En niemand mag erin. Niemand. We blijven samen eenzaam tot aan het eind. Zo is het toch? Er is er één die ontbreekt. De beul.'
Rutte, fluisterend: 'Dat weet ik heus wel.'
Wilders: 'Dat komt, ze hebben op het personeel bezuinigd. Dat is al. De klanten worden geacht zelf aan de slag te gaan, zoals in een coöperatief restaurant.'
Verhagen: 'Wat wilt u daarmee zeggen?'
Wilders: 'Ieder van ons is de beul van de twee anderen.'
Toe maar: een beul, marteling, de hel... het klinkt alsof de drie onderhandelaars behoorlijk over hun theewater aan het raken zijn. Het is dan ook nogal wat om jezelf drie weken af te sluiten van de buitenwereld.
Wat ze doormaken in hun gouden kooi, is al eens beschreven. Jean-Paul Sartre zette in Huis Clos (Achter gesloten deuren) drie personen in een afgesloten ruimte. Bij hem heten ze Joseph Garcin, Inès Serrano en Estelle Rigault. Gewone mensen zijn het, Garcin is journalist, Inès werkt bij de post, Estelle is een luxepaardje.
Gewone mensen dus, maar wel heel verschillend. Door hun karakters, hun afkomst, hun levensgeschiedenis botsen ze met elkaar. Garcin is een geletterd man; hij wil een vredestichter zijn maar ontwijkt de strijd uit lafheid. Inès is een stokebrand die niets liever doet dan de anderen op hun tekortkomingen wijzen; geleidelijk wordt duidelijk dat ze zelf het nodige op haar kerfstok heeft. Estelle is de meest tragische figuur; ze lijkt een wereldwijze dame, maar is in wezen een overgevoelige egoïste die nooit geleerd heeft op eigen benen te staan.
Door te insinueren en impertinente vragen te stellen, halen de personages die onzichtbare laag geleidelijk bij elkaar naar boven. Wilders verwoordt het hierboven: 'Ieder van ons is de beul van de twee anderen.' Een beul zonder macht in dit geval, want de personages van Sartre treffen elkaar na de dood. Vandaar dat die beroemde, nog bondiger formulering beter klopt: 'l'Enfer c'est les autres' - de hel, dat zijn de anderen.
Het procédé zou school maken. Huis Clos gaat in mei 1944 in première in theater le Vieux-Colombier in Parijs. Ondanks de grote bijval zijn de bezoekers het er over eens dat Sartre zich vergiste. Waar hij dacht een komedie te hebben geschreven, schiep hij een drama. Een eenakter die in vijf scènes een aanzet geeft tot de filosofie van het existentialisme: we leven door en voor anderen en dat is geen onverdeeld genoegen. De drie heren van het Catshuis zullen dat in hun zelfverkozen opsluiting kunnen beamen.
Toi-toi, heren. En mocht de moed u in de schoenen zinken, denk dan nog eens aan Sartre, die voorschrijft dat de mens moet worden afgerekend op zijn daden. Of zoals Inès het zegt: 'Men sterft altijd te vroeg - of te laat. En intussen komt dáár het leven tot stilstand; de streep is getrokken, de balans moet opgemaakt. Je bent niets anders dan je leven.'
Overigens, in bovenstaand fragment is de tekst van Garcin in de mond van Rutte gelegd, Wilders doet Inès en Verhagen vertolkt Estelle.
https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/archetype~bf8c07d5/
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een remedie tegen nostalgie
In de vorige eeuw was Sartre (1905-1980) dé belichaming van het intellectuele en literaire engagement. Het zou me niet verbazen als hij in die hoedanigheid het langst in herinnering zal blijven, al was het alleen maar omdat zulke geëngageerde geesten na hem nauwelijks meer zijn opgestaan.
Intellectuelen moesten de `bondgenoten van het volk' zijn, verklaarde Sartre op die oliedrum. Het is de vraag of jongere lezers nog weten wat dat zeggen wil, het `volk'. Het woord roept herinneringen op aan een ideologie (het marxisme) die nu alle aantrekkingskracht verloren heeft, vreemd genoeg in een tijd die een van de grondgedachten ervan (de mondialisering van het kapitaal) vermomd als `marktdenken' meer dan ooit tot werkelijkheid heeft gemaakt. Oudere lezers wil dat laatste nog wel eens tot nostalgie inspireren.
Met weemoed denken zij terug aan de jaren toen er nog een Sartre was om te zeggen waar het op stond. Dezelfde Sartre biedt echter ook de remedie tegen zulke nostalgie. Je hoeft daarvoor slechts te denken aan zijn rechtvaardiging van de communistische concentratiekampen (waarvan hij het bestaan niet ontkende) en aan zijn cultus van het antikoloniale geweld, dat in veel vroegere koloniën een desastreuze politieke cultuur in de hand heeft gewerkt.
Sartre heeft er nooit spijt van gehad. Toen hem op zijn zeventigste verjaardag werd gevraagd waarvan hij wèl spijt had, antwoordde hij: `Dat ik niet radicaal genoeg ben geweest'. Revoluties konden het in zijn ogen niet zonder moord en doodslag stellen. Als constatering valt daar niet veel tegenin te brengen, maar Sartre bedoelde het als een aanbeveling.
Om tot deze lof van het revolutionaire geweld te komen, had hij een lange weg moeten afleggen, die begon met een aanvankelijk apolitieke passie voor de filosofie. Zijn engagement kwam voort uit zijn existentialisme, dat in de jaren veertig en vijftig van de filosofie weer een opwindende levensleer wist te maken en talloze lezers, binnen en buiten Frankrijk, in zijn ban sloeg.
Daarom moeten we blij zijn met De uitgelezen Sartre, dat nu is verschenen in een reeks waarin eerder delen zijn uitgekomen over Descartes, Spinoza en Plato. Het deel over Sartre is samengesteld door Ger Groot, die ook de uitstekende inleiding en de verbindende teksten voor zijn rekening nam. Vanwege zijn veelzijdigheid als denker en schrijver is het niet mogelijk de hele Sartre in één band recht te doen. De romancier, de toneelschrijver en de essayist Sartre komen bij Groot niet of hooguit zijdelings aan bod; hij heeft zich geconcentreerd op diens filosofische werk, in het bijzonder op L'être et le néant uit 1943, dat nog niet eerder in het Nederlands werd vertaald.
Vanzelfsprekend zijn niet alle – meer dan 700 – bladzijden van het boek vertaald, het blijft bij een representatieve selectie, toch nog altijd goed voor zo'n 100 bladzijden. Aan woorden had Sartre nooit gebrek. Ook deze fragmenten maken je aan het duizelen, al heeft Groot wel een paar klassieke passages uitgekozen, waarin de denker zich als waarnemer en analyticus van het menselijk gedrag van zijn beste kant laat zien.
Het gaat om indringende beschrijvingen van de menselijke blik, van de onverwachte afwezigheid van een vriend in het café, van een meisje dat zich bij een afspraakje onttrekt aan de consequenties van de begeerte die zij willens en wetens bij de ander opwekt, van de liefde en van de sadistische foltering. Concrete voorbeelden stuk voor stuk, die Sartres `proeve van een fenomenologische ontologie' illustreren en verhelderen.
Beide woorden uit de ondertitel (fenomenologie en ontologie) suggereren bij welke filosofen Sartre te rade was gegaan: bij Husserl en Heidegger. Samen met Hegel vormden zij de `drie H's', die in de jaren dertig en veertig het Franse wijsgerige landschap domineerden, zij het niet tot ieders vreugde, want onder de Duitse invloed bleef van de traditionele Franse clarté weinig over.
Toch ontbreekt bij Sartre de Franse invloed evenmin. In zijn nadruk op de volstrekte transparantie van het bewustzijn bleef hij schatplichtig aan Descartes, ook al noemde hij dat bewustzijn met een aan Hegel ontleende term een `voor-zich zijn'. Daartegenover stond het zijn van de dingen, dat hij aanduidde als een `op-zich zijn'. Het laatste viel volledig met zichzelf samen, het eerste juist niet. Het bewustzijn bestond bij gratie van de distantie en de mogelijkheid van ontkenning; het was geen in zichzelf besloten `zijn', maar eerder een néant, dat Groot, teneinde de activiteit die dit woord suggereert te benadrukken, met `niet' heeft vertaald.
Het `zijn' uit de titel van L'être et le néant staat dus voor de wereld, het `niet' voor het menselijke bewustzijn. In zijn boek verkent Sartre aan de hand van het menselijke gedrag de diepere betekenis van hun beider verhouding. Een alomvattende onderneming, waarbij op de achtergrond nog een andere vraag meespeelt: de vraag naar de moraal. In L'être et le néant komt de moraal pas aan het eind even ter sprake, waarna de lezer wordt verwezen naar een volgend, helaas nooit geschreven, boek. Maar uit de dagboeken die Sartre als dienstplichtige in 1939-1940 bijhield, blijkt duidelijk hoezeer morele bekommernis aan de wieg heeft gestaan van zijn eerste filosofische hoofdwerk.
Essentie
Makkelijk heeft hij het zichzelf niet gemaakt, want door het menselijk bewustzijn te definiëren als absolute vrijheid, blijft het een raadsel hoe daaruit ooit een verplichtende ethiek zou kunnen voortkomen. Voor Sartre was de mens niet al bij voorbaat begiftigd met een hem bepalende `essentie'. Bij de mens gaat existentie voor essentie, zou hij later schrijven in een beroemd geworden formule. Dat wil zeggen: de mens kiest zelf wie of wat hij wil zijn, zonder zich daarbij op iets anders te kunnen beroepen dan op zijn eigen vrijheid.
Het gevolg daarvan was een verpletterende verantwoordelijkheid, een schier ondraaglijke last, die de mens dan ook vaak geneigd is te ontvluchten door zichzelf op te vatten als een speelbal van externe krachten als God, het noodlot, de erfelijkheid of het onbewuste. `Kwade trouw' noemt de atheïst Sartre dat. Door zichzelf afhankelijk te maken van krachten die hij niet in de greep heeft, reduceert het menselijke `voor-zich' zich onwillekeurig tot het `op-zich' van de dingen.
Maar nu wordt het pas echt lastig: óók wanneer de mens zichzelf als `essentie' kiest, blijkt dat het geval. Ook dan legt hij zich immers vast als een `op-zich' en wordt de vrijheid verspeeld. De grote morele vraag waarmee L'être et le néant de lezer achterlaat, is nu of er desondanks een keuze mogelijk is die niet leidt tot verloochening van de vrijheid en dus tot `kwade trouw'.
In een drukbezochte lezing uit 1945 (L'existentialisme est un humanisme, integraal opgenomen in deze bloemlezing) meende Sartre het antwoord te hebben gevonden: de mens moest zichzelf als vrijheid kiezen. Zijn oorspronkelijke zijnswijze leverde tegelijk de moraal die hij als `project' in zijn leven moest zien te verwezenlijken. Maar wat heeft vrijheid te betekenen als je alleen zelf vrij bent? Omdat de mens in de keuze van zichzelf tevens kiest hoe de wereld voor hem moet zijn, volgt daaruit, aldus Sartre, die op dit punt Kants categorische imperatief te hulp roept, dat de keuze voor de eigen vrijheid ook de vrijheid van alle mensen omsluit.
Ziedaar het uitgangspunt voor Sartres geëngageerde activisme, dat hem tijdens de Koude Oorlog steeds meer in communistisch vaarwater zou brengen, al is hij nooit zo ver gegaan om lid van de partij te worden. De geschiedfilosofie van het marxisme (die de bevrijding van de mensheid in het vooruitzicht stelde) werd voor hem het onmisbare `totale' kader, waarbinnen hij zijn eigen existentialistische aanpak een plaats trachtte te geven. Maar omdat de vrijheid zijn enige en absolute waarde was, bleef er geen ruimte over voor andere waarden om de verwezenlijking van deze vrijheid te sturen en waar nodig te beteugelen.
Fellow-traveller
Zo kon Sartre zonder gewetensbezwaren betogen dat de middelen, inclusief het revolutionaire geweld, zich lieten rechtvaardigen door het doel. Een standpunt dat hem niet alleen de vriendschap kostte van mede-existentialisten als Maurice Merleau-Ponty en Albert Camus, maar dat hem ook tot een kritiekloze fellow traveller maakte, eerst van de Sovjet-Unie en, na de inval in Hongarije (die zelfs Sartre te ver ging), van de revolutionaire bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld. Toen hij in 1970 op zijn oliedrum stond te oreren, gebeurde dat bijvoorbeeld uit naam van het kort tevoren door hem omarmde maoïsme.
Het is gemakkelijk Sartres filosofie op grond van deze weinig aanlokkelijke consequenties met de vuilnisman mee te geven. Maar dat is niet wat Ger Groot doet. Zonder de schaduwzijden te verdoezelen of te vergoelijken, wijst hij op het blijvende belang van het `morele appèl dat van Sartres denken uitgaat' en dat door diens politieke ontsporingen niet bij voorbaat wordt ontkracht, en op de waarde van de concrete `kenschetsen van menselijk gedrag' die in Sartres werk te vinden zijn. Bovendien herinnert hij eraan dat Sartres denken in termen van `persoonlijke soevereiniteit, beheersbaarheid van de wereld en autonome zelfverwerkelijking', in weerwil van het antihumanistische (post-)structuralisme dat in de late jaren vijftig het existentialisme van de intellectuele troon stootte, nog altijd strookt met ons huidige zelfbegrip.
Vandaar wellicht dat Sartre vorig jaar, vooral dankzij Bernard-Henri Lévy's Le siècle de Sartre, opnieuw in de Parijse belangstelling kwam te staan. Er hoeft niet aan te worden getwijfeld dat nostalgie naar de geëngageerde intellectueel Sartre daarbij een grote rol heeft gespeeld. Via deze bloemlezing kan de Nederlandse lezer proberen uit te maken in hoeverre die hernieuwde fascinatie ook in filosofisch opzicht terecht is geweest.
Ger Groot (red): De uitgelezen Sartre. Vertaald door Frans Montens, Leo Fretz, Frans de Haas, Marianne Kaas, Ger Groot en anderen. Lannoo/Boom, 373 blz. ƒ49,55
https://www.nrc.nl/nieuws/2001/01/26/een-remedie-tegen-nostalgie-7527608-a116337
De stijl van deze tijd
De fascinatie voor Sartre heeft ongetwijfeld ook te maken met de aantrekkelijke gedachte dat in diens oeuvre, zeker dat van de vroege Sartre, filosofie en literatuur een symbiotisch huwelijk zijn aangegaan. Zijn talrijke aan het leven ontleende voorbeelden spreken lezers aan die filosofische werken lezen als waren ze literatuur. Sartre verheft filosofie tot levenskunst. Zijn existentialisme gaat over het leven zelf. `Sartre begrijpen is iets belangrijks begrijpen van de huidige tijd. Als filosoof, als politicus en als schrijver is Sartre diepgaand en zelfbewust hedendaags; hij heeft de stijl van deze tijd' schreef Iris Murdoch in 1953 in het boek met de treffende titel Sartre: romantisch rationalist.
Denker
Echo's van Sartres filosofie resoneerden vooral tegen de donkere achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. `Je moet authentiek leven.' `Wie als ambtenaar collaboreert, kiest daar als mens voor.' Engagement was verplicht. Wie maatschappelijk onrecht zag, moest zich engageren met politieke stromingen die tegen het establishment waren. Sartres slogans dienden als richtsnoeren voor het leven. Ze leken bovendien gebaseerd op een doordachte filosofie. Dit was de rol die L'être et le néant speelde. Het boek diende als bewijs dat Sartre als denker serieus genomen moest worden.
Deze `proeve van een fenomenologische ontologie', zoals de ondertitel luidt, opent met de inleiding `Op zoek naar het zijn'. Sartre onderscheidt twee manieren van zijn; ten eerste het zijn-op-zich, dat een volkomen inerte zijnsvorm is, niet passief en niet actief, het heeft geen oorzaak, het is niet geschapen. De tweede zijnsvorm is het zijn voor-zich, dat samenvalt met bewust-zijn. Deze zijnsvorm is wel actief en altijd ergens op gericht. Bewustzijn kan `het niet' (le néant) laten zijn.
De vraagstelling van het boek is nu wat de verhouding is tussen deze twee vormen van zijn. Het tweede en meest geprezen deel van L'être et le néant geeft uitvoerige beschrijvingen van het bewustzijn. Sartre beschrijft het bewustzijn van binnenuit. Het realiseert zich dat het ook een object kan zijn van een ander bewustzijn, bijvoorbeeld, als je betrapt wordt, wanneer je door een sleutelgat loert. Dan ontstaat er een conflict: is de ander een object voor mijn bewustzijn, of ben ik een object voor zijn bewustzijn? Wie slaat het eerst de ogen neer? Zo zijn we bij de ethische vraag hoe we ons tot `de ander' moeten verhouden.
Is dit nu het boek waarmee Sartre zijn kwalificatie als filosoof van de eerste rang rechtvaardigt? Wie L'être et le néant kritisch bestudeert, valt van de ene verbazing in de andere. Ooit is het in een milde bui door Hans Georg Gadamer `die Ineinanderwebung von Hegel, Husserl und Heidegger' genoemd. Volgen we de vingerwijzing van Gadamer, dan zien we inderdaad onmiskenbaar de invloed van Hegel. De titel van dit boek is zelfs ontleend aan een citaat uit Hegels Wissenschaft der Logik: `dat er in de hemel en op aarde nergens iets is wat niet beide, het zijn en het niet, in zich draagt.' Op de dialectiek van zijn en niet-zijn, die het menselijk bestaan kenmerkt, wijst Sartre voortdurend.
De kracht van Sartre, zelfs in dit boek, is dat hij zijn opvattingen met aansprekende voorbeelden weet te illustreren. Zo probeert hij de op het eerste gezicht onwaarschijnlijke uitspraak dat ieder niet-zijn tegelijkertijd een zijn is aannemelijk te maken met een anekdote. `Ik heb om vier uur een afspraak met Pierre. Ik kom een kwartier te laat: Pierre is altijd stipt op tijd; heeft hij op mij gewacht? Ik kijk rond in de zaal, naar de café-bezoekers en zeg: ,,Hij is er niet''.' Sartre analyseert deze situatie en concludeert: `in feite is Pierre afwezig in het hele café; [...] ik verwachtte nu juist Pierre te ontmoeten en door mijn verwachting vindt Pierres afwezigheid plaats als een werkelijke, dit café betreffende gebeurtenis, de afwezigheid is nu een objectief feit.''
Tegelijkertijd toont dit voorbeeld ook de zwakte van Sartre als filosoof. Want wat betekent `objectief feit' hier en hoe zou een verwachting van een individueel subject dat ooit kunnen veroorzaken?
Sartre beroept zich op de fenomenologische methode, waarvan de kerngedachte is dat een filosoof zich moet beperken tot een beschrijving van de verschijningen. Het bestaan van een werkelijkheid achter de verschijningen wordt even `tussen haakjes' gezet en door Sartre zelfs ontkend. Alleen de verschijningen bestaan, zoals Sartre schrijft: `onze theorie over het fenomeen [heeft] de realiteit van het ding vervangen door de objectiviteit van het fenomeen.'
Zijnsvraag
In plaats van in een werkelijkheid met objecten, leeft Sartre in een werkelijkheid van verschijningen. Zijn theorie over die werkelijkheid, zijn ontologie, `is de beschrijving van het zijnsfenomeen zoals het zich manifesteert.' Uivoerig besteedt hij aandacht aan `het zijnsfenomeen' en daaruit blijkt de invloed van Heidegger, die in Sein und Zeit (1927), de zijnsvraag als de belangrijkste van de filosofie had aangewezen.
Hoe die zijnsvraag precies geïnterpreteerd moet worden, is onduidelijk. In ieder geval moet het begrepen worden tegen de achtergrond van Heideggers onderscheid tussen dingen (zijnden) en de manier waarop dingen bestaan (zijn). Om dat onderscheid aannemelijk te maken heeft Otto Duintjer eens water als voorbeeld gegeven. Voor de westerse mens is water uit de kraan vrijwel onbeperkt beschikbaar. Zodoende is hij vergeten dat water uit een bron komt. Hoe anders is diezelfde substantie water in de kruik op het hoofd van een moeder die daarvoor een paar kilometer in de Afrikaanse hitte heeft gelopen. Het gaat om hetzelfde ding, water, maar de zijnsstatus van kraanwater en bronwater is een hele andere.
Sartre, die in een wereld van louter verschijningen leeft, kan dat onderscheid niet maken. Hij ziet zich gedwongen om de verschillende manieren van het zijn van dingen in zijn eigen bewustzijn te funderen. Zo keert de Franse filosoof terug op home ground, de wereld van de bewuste geest van Descartes: `ik denk, dus ik ben'. Gebruikmakend van deze denkmaterialen bouwt Sartre zijn filosofie op. Maar wat is het een gammel bouwwerk geworden! Cruciaal voor Sartre is zijn onderscheid tussen zijn-in-zichzelf, en zijn-voor-zichzelf, de zijnswijze van de mens die gekenmerkt wordt door bewustzijn van dingen buiten zichzelf. Essentieel voor dat onderscheid is dus een goede karakterisering van wat bewustzijn is en hoe zich dat verhoudt tot bewustzijnsinhouden, het denken en de waarneming. Die geeft hij echter niet. Op de ene pagina beweert hij dat bewustzijn altijd inhoud heeft, terwijl hij een paar pagina's verder schrijft dat bewustzijn de totale leegte is. Op iedere pagina staan beweringen die strikt genomen onzinnig zijn.
Met het zijn-voor-zichzelf dat gekenmerkt wordt door bewustzijn associeert Sartre dan de voor zijn ethiek zo cruciale notie van vrijheid: `als vrijheid het zijn van het bewustzijn is, moet het bewustzijn bestaan als bewustzijn van vrijheid.' Maar dat is een non-sequitur: stel dat het bewustzijn onvrij is, dan hoeft het bewustzijn toch ook niet te bestaan als bewustzijn van onvrijheid?
Zo word je van lezing van dit boek een nagelbijter en dringt de vraag zich op of het allemaal wel de moeite waard is. Die vraag moet de vertaler, Frans de Haan, zich zeker gesteld hebben, want acht jaar geleden beschuldigde hij Sartre in een interview met De Groene Amsterdammer nog van `kinderlijke leugens, politieke domheid, inconsistentie, argumenten ad hominem, contradicties' en zelfs van antisemitisme. Het moet een hels karwei zijn geweest, maar De Haans vrijwel woordelijke vertaling leest even vlot als het origineel. Zelfs voor een tekst die in de oorspronkelijke taal overkomt als een onontwarbare kluwen wol, is dat een compliment. Het enige twistpunt betreft de vraag waarom `le néant' niet gewoon als `het niets' vertaald is. Toch ontkom je niet aan de vraag: voor wie heeft hij het gedaan? Wie gaat dit lezen? Was er behoefte aan een Nederlandse vertaling? L'être et le néant is alleen nog van historisch belang. Na lezing van het boek blijft het een raadsel waarom Sartre zoveel invloed heeft gehad.
Jean-Paul Sartre: Het zijn en het niet. Vertaald door Frans de Haan. Lemniscaat. 788 blz. Tot 1 juni €49,95, daarna €59,95
https://www.nrc.nl/nieuws/2003/04/11/de-stijl-van-deze-tijd-7634385-a264035
http://www.otherpress.com/books/at-the-existentialist-cafe/
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
De rokende Sartre
Ook zes jaar geleden was de anti-rookbeweging al in volle opmars. Terwijl de tentoonstelling in voorbereiding was, ontstond er een ruzie tussen de historici en de anti-rokers. De fundamentalistische vleugel van deze club was bang dat al dat gepaf door het publiek zou worden opgevat als een aanmoediging om ook weer eens op te steken. Op een paar foto’s en het affiche voor de tentoonstelling hebben ze toen hun zuiverend werk gedaan.
En nu, las ik in deze krant van 22 januari, is de zaak opnieuw actueel. Volgens de in 1991 aangenomen wet-Evin mogen op openbare plaatsen geen afbeeldingen van rokende mensen zichtbaar zijn. De socialistische afgevaardigde Didier Mathus zegt dat hiermee de geschiedvervalsing wordt gelegaliseerd. De sovjetencyclopedie had ook zo’n retoucheerafdeling om het verleden met het heden in overeenstemming te brengen. In Orwells 1984 heb je het ministerie van de waarheid. Op 27 januari wordt over de interventie van Mathus gestemd.
In juli 1963 was Sartre in Amsterdam. Hij logeerde in hotel De Doelen. Laten we hem gaan interviewen, zei mijn vriend de kunstschilder Hans Koetsier. Goed. Ik belde het hotel, kreeg de schrijver aan de telefoon. Een interview? Maar natuurlijk. Dezelfde middag zaten we tegenover hem in zijn kamer. Hij wilde liever over politiek dan literatuur praten. „Een intellectueel van links denkt na en poetst niet zijn ziel op voor ademloze fijnproevers”, zei hij. En hij ging voortvarend verder, over de verderfelijkheid van het kapitalisme, de mogelijkheid van gewapend verzet in West-Europa en de verdiensten van Mao Zedong. Hij neigde ertoe om zich tot het maoïsme te bekeren. Intussen stak hij de ene sigaret na de andere op en liet ons gul in het rookgenot meedelen. Hij rookte Boyards maïs, de dikste sigaret die ik ooit heb gezien. Wordt niet meer gemaakt.
Het interview is te vinden in het Algemeen Handelsblad van 20 juli 1963 met prachtige foto’s van Ronald Sweering. Geen foto zonder sigaret. Het eindigt als volgt: ‘Een van de interviewers krijgt opeens sterk de indruk dat hij er geen touw meer aan vast kan knopen.’ (Dat was ik. Sartre heeft het in vertaling gelezen en er niets over gezegd.)
Een jaar voor zijn dood werd hij vrijwel blind. Hij had nog een film over de geschiedenis van Frankrijk willen maken maar dat ging niet door. Toen kreeg hij bezoek van een journalist van Newsweek. ‘U bent nu blind, kunt niet meer werken. Waarom leeft u nog?’ Sartre zei: ‘Om verder te leven, en te roken.’
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Human interest
Hoe groter geest hoe groter beest
Jean-Paul Sartre kon niet fietsen, schreef Jaap van Heerden eens, maar Sartre kon het wel degelijk. De penoze fietst niet, schreef Jaap van Heerden ook en helaas is ook deze observatie - een veralgemening van de vorige stelling - in strijd met de werkelijkheid. Zoals meer Nederlanders kan Van Heerden niet geloven dat er onder fietsers ook slechte mensen zouden kunnen zijn.
Dit is een specifiek Nederlands aan het fietsen verbonden bijgeloof, waarop ik aan de vooravond van een lange buitenlandse reis, of wanneer het mij niet meer schelen kan gelyncht te worden, nog één keer uitvoerig terug zal komen.
Maar zover is het nog niet en ik zal proberen me hier te bepalen tot Sartre. In een aan hem gewijde documentaire die ongeveer een jaar geleden op de televisie te zien was kwam ter sprake hoe de jeugdige Sartre in Le Havre naar de middelbare school placht te fietsen, en hoe hij op de fiets naar afspraken met een meisje ging. Als er iets is wat Sartre inderdaad niet kon, dan was het vermoedelijk autorijden.
Er waren over Sartre en zijn, ja wat? partner? Simone de Beauvoir al tijdens hun leven opmerkelijke anekdotes in omloop, en sinds ze allebei dood zijn is er geen houden meer aan. In een van de onvergetelijkste wordt verhaald hoe Sartre en Castor (bever), zoals Beauvoir door haar intimi genoemd werd, op reis waren in China. Ze kwamen in hun treincoupé heel democratisch tussen een aantal Chinese arbeiders te zitten, die, o wonder, allemaal uitstekend Frans bleken te spreken en sterker nog, goed thuis bleken te zijn in de werken van de beide Parijse filosofen. Er ontspon zich een levendige discussie over l'en-soi et le pour-soir, over l'Autre, le deuxième sexe en de vraag of l'existence voorafgaat aan l'essence. Sartre en Castor waren diep getroffen en spraken nog jaren later over het hoge niveau van kennis van de Chinese werkende massa's.
Nu is dit verhaal ongetwijfeld apocrief, maar als parabel over de zelfgenoegzaamheid en de grenzeloze naïveteit waartoe Sartre en Beauvoir in staat waren is het onovertroffen. Niet dat een dergelijke naveteit nu weer zo iets zeldzaams is: de hier besproken geschiedenis is op zichzelf niet naëver dan sommige andere, die bovendien niet apocrief zijn, zoals het geloof dat slechte mensen niet fietsen, of Churchills mening dat de socialisten, als zij aan de macht kwamen, de koningin zouden vermoorden, of de overtuiging van de Paus dat de Heilige Maagd bij de aanslag op zijn leven de kogels uit hun baan heeft gebogen - merkwaardigerwijze niet voldoende om te beletten dat hij geraakt werd, maar juist genoeg om hem het leven te redden. Zulke limieten aan het wonderbaarlijke zijn iets dat mij, ook als het in sprookjes voorkomt, steeds weer hevig ontroert; zo kunnen goede feeën in sprookjes ook een vervloeking alleen maar minder erg, maar niet volkomen ongedaan maken; het is of daarmee symbolisch tot uitdrukking wordt gebracht dat ook de wereld van het hogere in laatste instantie toch onderworpen blijft aan (natuur-)wetten ("God stond machteloos'), of - hetzelfde in een andere vorm - dat onbeperkte toverkracht een spel is zonder regels en daardoor esthetisch onaanvaardbaar.
Ook Sartre en Beauvoir stootten zich soms aan de tralies van hun eigengemaakte wereldbeeld. In het kortgeleden verschenen Mémoires d'une jeune fille dérangée van Bianca Lamblin (Balland, 1993) wordt beschreven hoe S &B diep terneergeslagen zijn wanneer tot hen doordringt dat zij in de toekomst geen lezers meer zouden hebben wanneer iedereen zich naar hun voorbeeld onthield van kinderen krijgen. Het is niet onmogelijk dat ook dit verhaal apocrief is, maar de kern van wat Lamblin vertelt is dat zeer zeker niet. Zoals de lezer weet (het boek werd al besproken door F. van Marle in CS 2-4-'93) gaat het om een afrekening: het is de autobiografie van een joods meisje dat kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verstrikt raakte in de netten van Beauvoir, haar lerares filosofie op het Lycée Molière, die haar naar het recept van Les liaisons dangereuses toespeelde aan Sartre.
Egocentrisme
Het is wel het meest ontluisterende beeld van S & B tot dusver en het geeft een luguber inzicht in de wijze waarop bij zowel Sartre als Beauvoir allerlei spitsvondige redeneringen in dienst stonden van een grenzeloos egocentrisme. In het begin van de Japanse internering heb ik iemand in alle ernst horen zeggen: "Niets voor mij, zo'n oorlog'. Degene die dat zei beschouwde het als iets dat hem hinderde in zijn persoonlijke leven en zo was het ook voor Sartre en Beauvoir; onder het motto: "wij hebben gekozen voor het geluk' hielden zij zich blind voor de implicaties van de oorlog, wilden er niet van weten, en lieten Bianca en andere joodse kennissen vallen als bakstenen: "Vanaf eind 1940 tot aan de bevrijding was ik totaal van hen afgesloten, nooit hebben zij zich bekommerd om mijn lot of pogingen ondernomen om te horen hoe het met mij ging.'
Het is jammer dat deze Mémoires d'une jeune fille dérangée niet veel eerder zijn verschenen; nu komen ze op een tijdstip dat het toch al in de mode is om op Sartre af te geven, vooral bij mensen die er een eer in stellen op hoge toon "Links' uit te dagen nu het verslagen is en op het kerkhof ligt. Zo trof het mij dat J.L.Heldring Sartre niet kan noemen zonder zijn naam van scheldwoorden als "verachtelijk' en "weerzinwekkend' te voorzien (22-11-'92): “Raymond Aron, die op alle punten postuum gewonnen heeft van zijn tijdgenoot, de verachtelijke maar lange tijd vereerde Jean-Paul Sartre...” 5-2-'93: “Nog in 1980 liepen duizenden achter de baar van de weerzinwekkende Sartre...” (en ik zal er nog wel een paar gemist hebben): het moet mij van het hart dat mij dat nogal parmantig in de oren klinkt.
Er is op de rol die Sartre heeft gespeeld zware kritiek te leveren en ik heb daar lang geleden, toen Heldring zich er nog niet over liet horen, een bescheiden partij in meegeblazen. Sartre was naëf, onverantwoordelijk en verblind door eigenwaan - maar zo lopen er waarachtig wel meer en wel erger op de wereld rond, wier namen (ten onrechte, zou je haast zeggen) niet van zulke invectieven worden voorzien. Wat Heldring geeft is niet kritiek maar zedelijke veroordelingen van de kansel (Lukas 18:11). Nu is dat niet verboden, alles mag, maar de vraag is hoe; het is duidelijk dat ook Van Heerden van de morele kwaliteiten van Sartre geen hoge dunk heeft, maar als hij daar uitdrukking aan geeft doet hij dat met humor - en met een zekere générosité. Iemand die daar ook blijk van geeft is Karel van het Reve, die misschien iets meer recht van spreken heeft dan Heldring (het zou ook iets aardigs hebben gehad als Heldring nu eens inplaats van Raymond Aron Van het Reve had genoemd).
Zelfs Bianca Lamblin geeft, bij al het ontluisterende dat zij over Sartre te zeggen heeft, ook blijk van het ontzag dat zij voor hem had; ook Renate Rubinstein, die toch moeilijk verdacht kan worden van sympathie voor zijn politieke denkbeelden, had dat en Sartre is dan ook, zelfs als men het filosofische oeuvre (ten onrechte) geen enkele waarde zou willen toekennen, toch maar de schrijver van La nausée en Le mur, van toneelstukken als Les mouches, Morts sans sépulture, Huis clos, Les mains sales, La putain respectueuse, Le diable et le bon Dieu en de film Les jeux sont faits en nog veel meer.
Het is waar dat Sartre in zijn privé leven en in de politiek geen aangename rol heeft gespeeld en ook dat hij een gave had voor het voortbrengen van hete lucht - maar zelfs dat deed hij op een onnavolgbaar briljante manier; Lamblin geeft er een paar schitterende staaltjes van (zie bijvoorbeeld blz. 64). Het is duidelijk dat de goede fee de vervloekingen bij Sartres geboorte ("dit kind zal opgroeien tot een lelijk en slecht mens') maar gedeeltelijk heeft kunnen compenseren met intelligentie en talent; maar hakken op Sartre is een moeilijke sport; wie niet oppast lijkt al gauw op een Brabantse dorpspastoor die Eduard Douwers Dekker afdoet als een moreel diep gezonken atheïst.
(1) Les mots, L'imagination, vier delen Les chemins de la liberté, drie delen Situations; Flaubert, Baudelaire...
Boeken
Lippendienst aan Moskou
Rumoer hoort bij de Nobelprijs voor Literatuur. In de aanloop naar de bekendmaking van de nieuwe laureaat een korte serie over controversiële winnaars. Deze week: Jean-Paul Sartre, die de prijs in 1964 weigerde.
Zomer 1964: Jean-Paul Sartre viert met Simone de Beauvoir vakantie in Rome als een journalist hem tot zijn schrik overvalt met de vraag wat hij gaat doen als hij in oktober de Nobelprijs voor Literatuur krijgt.
Zo vreemd is die vraag niet. De 59-jarige filosoof en schrijver staat op het hoogtepunt van zijn roem en als internationaal vermaard filosoof, romanschrijver, dramaturg, criticus en essayist behoort hij zeker tot de kanshebbers. Ware het niet dat hij tot dat moment ieder eerbetoon heeft afgewezen.
In 1945 weigerde hij de Légion d'honneur voor zijn verzetsdaden in de Tweede Wereldoorlog, vier jaar later wees hij het lidmaatschap van de Académie Française af en een keur aan literaire onderscheidingen liet hij aan zich voorbijgaan. Maar de Nobelprijs, de hoogste eer die voor een schrijver is weggelegd, is andere koek. Iedereen is benieuwd wat Sartre gaat doen.
De enige bron die we voor zijn allereerste reactie hebben is Simone de Beauvoir, zijn levensgezellin en belangrijkste vertrouwelinge. Aan haar biografe Deirdre Bair vertelde zij in 1982 dat Sartre haar in Rome vroeg of hij de kans op de prijs serieus moest nemen. `Ja', antwoordde De Beauvoir. Zij vond dat hij al veel eerder aan de beurt had moeten komen, in elk geval vóór Camus, die hem al 1957 had gekregen. Geen moment overwoog ze ook maar de mogelijkheid dat Sartre zou weigeren en ze was dan ook ontsteld dat hij dat niettemin opperde. Ook Sartres andere intimi, onder wie de redactie van zijn tijdschrift Les Temps Modernes, konden dat niet geloven.
Sartre, die zichzef als de meest politiek geëngageerde linkse schrijver ter wereld beschouwde, meende dat het Nobelprijs-comité er alleen op uit was hem in te lijven bij rechts. Volgens De Beauvoir was Sartre in die tijd vaak beneveld door drugs, waardoor hij leed aan hallucinaties en aanvallen van paranoia. Misschien dat dit meespeelde, maar overtuigen doet dit argument niet.
Vóór Sartre pleit dat zijn voornemen om te weigeren niet was ingegeven door belustheid op een publiciteit genererende rel. Toen op 14 oktober duidelijk werd dat de prijs hem niet meer kon ontgaan, schreef hij het Nobel-comité per direct: `Om persoonlijke redenen en om andere redenen van meer objectieve aard [...] wens ik niet geplaatst te worden op de lijst van mogelijke laureaten en kan, noch wil ik deze eervolle onderscheiding accepteren – noch in 1964, noch op een later tijdstip.'
Door een samenloop van omstandigheden arriveerde deze brief te laat en zo werd op 22 oktober bekendgemaakt dat de Nobelprijs voor Literatuur 1964 toegekend was aan Jean-Paul Sartre `voor zijn gehele oeuvre dat, door de geest van vrijheid en het zoeken naar waarheid waar het van getuigt, grote invloed op onze tijd heeft uitgeoefend.'
Dolle jacht
Annie Cohen-Solal heeft in haar Sartre-biografie beschreven hoe de officiële aankondiging een dolle jacht op Sartre door Parijs in gang zette. Een bonte stoet van journalisten zat achter hem aan om zijn commentaar te vernemen. Uiteindelijk werd besloten tot één interview met de in Parijs wonende Zweedse schrijver Carl Güstav Bjurström. Deze nam een door Sartre opgestelde verklaring op die hij ten huize van De Beauvoir door haar en Sartre liet autoriseren. `De schrijver dient te weigeren zich tot instelling te laten transformeren, zelfs al gebeurt dat met de meest eerbare bedoelingen zoals hier het geval is', gaf de laureaat als persoonlijke reden op voor zijn weigering. Daarna kwamen de `objectieve redenen' aan de orde: `In de huidige situatie lijkt de Nobelprijs objectief beschouwd een onderscheiding die is voorbehouden aan schrijvers uit het westen of dissidenten uit het oosten... Ik weet heel goed dat de Nobelprijs op zichzelf geen prijs is van het westerse blok, maar hij is wat men ervan maakt... De enige strijd die op het moment mogelijk is op het culturele front is die voor het vreedzaam naast elkaar bestaan van de twee culturen, die van het oosten en die van het westen... Ik ervaar persoonlijk de tegenstrijdigheid tussen deze twee culturen. Toch hoop ik natuurlijk dat ``de beste wint''. Dat wil zeggen het socialisme.'
Sartres weigering was, zoveel is duidelijk, een direct gevolg van de Koude Oorlog, waarin de filosoof van de individuele vrijheid aan de kant van de Sovjet-Unie stond. Weliswaar was hij nooit lid geweest van de Communistische Partij en had hij in 1956 samen met andere intellectuelen geprotesteerd tegen de Russische inval in Hongarije, maar hij liet zich nog regelmatig fêteren in de Sovjet-Unie en andere Oostblok-landen.
Een latere biograaf van Sartre, de filosoof Bernard-Henri Lévy veegt om die reden terecht de vloer aan met de `objectieve redenen' van de laureaat om van de prijs af te zien. Hij stelt in De eeuw van Sartre – Een filosofische zoektocht (2000) dat Sartre vooral bedankte voor de eer uit protest tegen de eerdere toekenning van de Nobelprijs aan Boris Pasternak. Deze om dubieuze redenen als dissident afgeschilderde schrijver van Dokter Zjivago was in 1958 door de Sovjet-autoriteiten gedwongen de prijs te weigeren omdat die volgens hen toekwam aan de partijgetrouwe Michaïl Sjolochov. Hij kreeg hem – toeval of niet – in 1965, een jaar na Sartres protestdaad, die vervolgens gemakkelijk kon worden uitgelegd als lippendienst aan Moskou.
De politieke sfeer waarin de Nobelprijs voor de literatuur – zoals alles in die jaren – werd getrokken, moet sceptici heben gestijfd in hun overtuiging dat gedurende de Koude Oorlog `alleen communisten en meelopers' (zoals W.F. Hermans zei), ervoor in aanmerking kwamen. Zowel Hermans als Lévy beschouwde Sartre als meeloper. Daarom konden zij voor zijn politieke redenen om de prijs te weigeren weinig respect opbrengen.
Meer begrip hadden beiden voor Sartres persoonlijke motivatie: de angst om te worden verheven tot instituut. `Sartre heeft de Nobelprijs geweigerd omdat hij niet wilde dat de mensen zijn boeken kochten omdat hij de Nobelprijs had gewonnen', zei Hermans in 1966 instemmend in Vrij Nederland. En Lévy roemt in zijn biografie Sartres afwijzing van de prijs als een uiting van diens `eeuwige wantrouwen tegen alles wat hem in een standbeeld veranderen en dus verstikken kan.'
In 1964 waren de meningen over Sartres wereldschokkende weigering verdeeld. `Sartre op de brandstapel', kopte schrijver/columnist Robert Escarpit op de voorpagina van Le Monde. De grote rechtse kranten waren echter vooral trots dat een Fransman de eer te beurt viel. Thierry Maulnier van de Académie Française zei in Le Figaro: `Of men het nu met Sartres denkbeelden eens is of niet, zeker is dat geen enkele Franse schrijver van zijn generatie op de hele wereld, onder de hedendaagse intelligentsia ooit zo'n reputatie en belangstelling heeft genoten als hij.'
Hilarisch is, achteraf beschouwd, het commentaar van de gewezen collaborateur Lucien Rebatet, die Sartre in Rivarol uitschold voor alles wat slecht is, maar daaraan toevoegde: `Wat men Sartre moet nageven is, dat hij zich nooit door geld heeft laten beïnvloeden.'
Obsessie
Laat nu juist dat geld, 250.000 Zweedse kronen, het enige geweest zijn dat Sartre dwarszat aan zijn weigering. Het geld obsedeerde hem. Niet omdat hij het in eigen zak wilde steken, maar omdat hij er bevrijdingsbewegingen mee had kunnen steunen, zoals de Uruguyaanse Tupamaros. Lévy roept in herinnering dat Sartre van alle kanten verwijten kreeg omdat hij niet, zoals G.B. Shaw vóór hem, de prijs accepteerde en het geld ter beschikking stelde van een goed doel. De biograaf toonde zich echter trots en blij dat de `onverzettelijke, onbuigzame Sartre' niet voor geld was gezwicht. Wat zal Lévy gevloekt hebben toen, vlak na het verschijnen van zijn biografie in 2000, bekend werd dat zijn held in 1975 het aan de Nobelprijs verbonden geldbedrag alsnog heeft opgeëist. Lars Gyllensten, oud-lid van de Zweedse Academie, onthulde dit in zijn memoires. De Academie weigerde op Sartres verzoek in te gaan, omdat het geld inmiddels was opgenomen in het fonds van de Nobel-stichting.
Het Nobelprijs-comité had in 1964 waardig gereageerd op Sartres botte weigering. `Het feit dat hij deze onderscheiding afslaat brengt natuurlijk geen verandering in de geldigheid van de toekenning.' En daar gaat het natuurlijk om. Er was pas een schandaal geweest als men op Sartres wens was ingegaan hem de prijs niet toe te kennen, zodat de grootste Franse schrijver van de twintigste eeuw op de Zweedse erelijst zou ontbreken.
Hij schijnt tegenwoordig niet meer gelezen te worden, noch in Frankrijk, noch elders, maar op vele generaties heeft zijn werk een bevrijdende invloed gehad. Vrijwel niemand kent alles van Sartre, vermoed ik, maar titels als Over het existentialisme, De Walging, De muur, Met gesloten deuren en De wegen der vrijheid behoren tot veler persoonlijke canon. Les jeux sont faits (De teerling is geworpen) was tot de invoering van de mammoetwet verplichte kost op middelbare scholen.
Tot de hoogtepunten in Sartres werk behoort zijn autobiografie Les mots (De woorden) die in het voorjaar van 1964, vlak voor de toekenning van de Nobelprijs, verscheen en een storm van loftuitingen deed losbarsten. Fantastisch dat dit boek vandaag de dag weer in vertaling beschikbaar is. Omdat Sartre precies honderd jaar geleden werd geboren, leven we in een heus Sartre-jaar, ter gelegenheid waarvan er tal van herdrukken zijn verschenen. De woorden is opnieuw uitgebracht, maar ook een boek met bekende verhalen onder de titel De Muur. Deze verzamelbundel is voorzien van een inleiding door Connie Palmen, waarin zij tussen neus en lippen door laat weten hoe Sartre samen met feministe Simone de Beauvoir moderne liefdesrelaties heeft helpen vormgeven. `Als [...] de man van wie ik houd angstig oppert dat het toch niet zo moeilijk hoeft te zijn, een liefde, en voorstelt dat we het misschien zoals Sartre en Simoontje moeten doen, begrijp ik precies wat hij bedoelt', aldus Palmen anno 2005. Het is niet de minste reden om het werk van 's werelds beroemdste weigeraar maar weer eens ter hand te nemen.
Jean-Paul Sartre: `De woorden. Memoires van een mislukt wonderkind', uitg. Erven J. Bijleveld, €16,50
Jean-Paul Sartre: `De muur en ander proza.' Met een inleiding van Connie Palmen, uitg. De Bezige Bij, €34,90
Dit is een artikel uit het
Jean-Paul Sartre: Typhus. Gallimard, 199 blz. € 17,50
Halverwege de Tweede Wereldoorlog heeft Jean-Paul Sartre verscheidene filmscenario’s geschreven voor de productiemaatschappij Pathé. Slechts één ervan is bekend geworden. Les jeux sont faits (De teerling is geworpen) werd in 1947 verfilmd door Jean Delannoy, het scenario ervan in hetzelfde jaar door Sartre gepubliceerd.
Maar het scenario van Typhus, eveneens geschreven in 1943, is tientallen jaren lang in de archieven blijven liggen. Wel werd er in 1953 een sterk verwaterde versie van verfilmd (Les orgueilleux, met Gérard Philipe en Michèle Morgan) waarvan Sartre niets wilde weten.
Nu de oorspronkelijke tekst eindelijk in Frankrijk is gepubliceerd, blijkt hoe terecht dat was.
Van de wrange levensstrijd van de aan lager wal geraakte legerarts Georges is in de film weinig meer over. Hetzelfde geldt voor dat van zijn tegenspeelster Nellie, een berooide prostituee die in de film een bourgeoisie werd, in geldzorgen geraakt door de dood van haar reisgenoot, in de film keurig haar wettige echtgenoot. Zelfs de epidemie waardoor het derdewereldstadje waar het drama zich afspeelt getroffen wordt, veranderde van tyfus in nekkramp.
In Sartres scenario is Georges – anders dan in Les orgueilleux – ondubbelzinnig de hoofdfiguur. Hij is de Sartriaanse oer-held wiens ‘authenticiteit’ zo grondig ondermijnd is geraakt dat hij er zelf niet meer om geeft. Uit het legercorps gestoten na een medische misgreep (abortus?) en aan de drank geraakt, houdt hij zich in leven als verklikker voor de politie, die hem als beloning steevast een fles whisky toeschuift.
Georges wordt getekend door wat in heel Sartres werk de meest verachtelijke ondeugd is: lafheid. Scherp komt dat naar voren wanneer hij zich door de plaatselijke patser publiekelijk laat vernederen door in het café een ‘berendans’ uit te voeren. Het is de enige scène waarvan de wrangheid in de verfilming enigszins bewaard is gebleven. Terecht, want dat zal het keerpunt worden waaromheen Georges besluit zijn waardigheid te heroveren.
Hij doet dat omwille van Nellie maar méér nog omwille van zichzelf. Of liever: wanneer hij ziet dat hij zich in haar ogen tot een voorwerp van verachting heeft gemaakt, besluit hij ook in eigen ogen méér te willen zijn dan een zielloos ding. Uitvoerig had Sartre die dialectiek van de blik al beschreven in Het zijn en het niet, dat in datzelfde jaar 1943 verscheen.
Vrijwel heel Sartres literaire werk van de daaropvolgende tien jaar zou draaien om de vraag naar zelfrespect, authenticiteit en lafheid. Door die obsessie wordt ook Garcin uit Huis clos (1944) gekweld, net als Oreste in Sartres officiële toneeldebuut Les mouches van het jaar daarvoor. En dat geldt ook nog voor Hugo in Les mains sales (1948), ogenschijnlijk een politiek stuk dat in werkelijkheid draait om de vraag hoe een individu zichzelf trouw kan blijven.
Hugo sterft als gevolg van zijn keuze, maar in Typhus blijft Georges in leven en wint hij – in de ongewone happy ending die Sartre zijn scenario heeft meegegeven – tenslotte zelfs Nellies liefde. In de steeds claustrofobischer sfeer van de door tyfus geplaagde kolonie, ontworstelt Georges zich aan het oplichterscomplot dat zelfs uit deze noodtoestand een slaatje wil slaan. Hij sluit zich aan bij het vaccinatieteam dat door dood en desertie gaandeweg slinkt.
In veel opzichten doet dit scenario denken aan de roman La peste die Albert Camus enkele jaren later zou publiceren. Belangrijker nog dan de situering in een door een epidemie getroffen stadje is daarbij de ethische bekommernis van beide schrijvers. Hoe scherp Sartre en Camus later ook tegenover elkaar geplaatst zouden worden, de eerste doet in moralisme niet voor de tweede onder. De vraag hoe een mens zich moet gedragen, zo zou Sartre later verklaren, was de grootste drijfveer achter zijn oeuvre.
In Typhus werkt Sartre dat, binnen de grenzen van het genre, veel schetsmatiger uit dan Camus in de breedte van zijn roman kan doen. Toch tekent zich tussen die twee een duidelijk verschil af. Camus zoekt de toetssteen van het morele leven in de verantwoordelijkheid jegens de ander, Sartre in de vraag of iemand zichzelf onder ogen kan komen. Die twee lijnen zijn in de Franse filosofie, ondanks alle verschillen, nog altijd aanwijsbaar. De eerste is die van Levinas’ ethiek van het menselijk gelaat, de tweede die van Foucault en de ‘levenskunst’.
Wie Typhus leest, vraagt zich onwillekeurig af hoe de film eruit had gezien als hij gedraaid was zoals Sartre had bedoeld. En tegelijk wordt die vraag al tijdens het lezen beantwoord. Want het scenario is zo gedetailleerd geschreven, met aparte kolommen voor wat men hoort (geluiden, dialogen) en wat men ziet (handelingen, camerabewegingen, decor), dat de film zich bijna vanzelf – in zwart-wit – voor de lezer ontrolt.
We mogen dan ook blij zijn dat dit manuscript is gered uit de vergetelheid waarin nog zoveel van Sartres manuscripten heten te rusten. Daaronder zou zich zelfs een afgerond filmscript bevinden over het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog – waarin Sartres eigen rol altijd nogal schimmig is gebleven.
https://www.nrc.nl/nieuws/2007/06/29/gedwongen-tot-een-berendans-11350207-a523407
---------------------------------------------------------------------------------------------------------