Zes
jaar geleden was Michel Houellebecq een anonieme, depressieve, bleke
IT-er, die net een eerste roman had gepubliceerd. Op vragen volgde een
ongemakkelijk lange stilte en soms een hakkelend antwoord. Tegenwoordig
woont hij in Ierland: in Parijs kon hij de straat niet meer op zonder
herkend te worden. Zijn eerste roman, onlangs uitstekend in het
Nederlands vertaald onder de titel De wereld als markt en strijd, werd
verfilmd en op de planken gezet. Zijn tweede roman, Elementaire
deeltjes, veroorzaakte een literaire polemiek van formaat, en eerder dit
jaar verscheen Présence humaine, zijn eerste CD, waarop hij in een
rap-ritme met een doorrrookte, neerslachtige stem zijn gedichten
murmelt. Foto's van nu tonen hem in een paars pak met dito das,
gebruind, een coupe-soleil in het haar en een ondoorgrondelijke
Elvis-blik.
Deze schrijversmetamorfose werd in 1994 in gang gezet met zijn
eerste roman, die in Frankrijk zonder veel publiciteit zijn weg vond
naar een groot publiek. Het werd, nog vóór de toekenning van de Grand
Prix National des Lettres, een cultroman, verslonden door een generatie
dertigers die zich identificeerde met Houellebecqs onbegrepen, naar
liefde snakkende, ambitieloze systeemanalisten.
In zekere zin zijn
de naamloze verteller en zijn collega Raphaël de voorlopers van de door
seks geobsedeerde Bruno en de briljante chemicus Michel uit Elementaire
deeltjes. Ze zijn net zo hopeloos vervreemd van de maatschappij, net zo
innerlijk verkild.In De wereld als markt en strijd beperkt Houellebecq
zich tot een bijtende analyse van één aspect van onze maatschappij: die
van de bedrijfscultuur - een ongezonde situatie, waarbij mensen dicht
opéén gepakt met elkaar om moeten gaan en naar het leven staan.
Houellebecqs twee IT-ers zwerven als ongeleide projectielen door het
leven, zonder vrienden, zonder enig binding. Ze worden samen, zonder
instructie of overleg, naar de provincie gestuurd om er
computercursussen te geven - een in hun ogen nutteloze onderneming, want
`deze wereld heeft overal behoefte aan, behalve aan extra informatie'.
Dezelfde
schijnwereld, waarin mensen hun behoefte aan aandacht en macht
verbergen achter zogenaamd belangrijke, maar in wezen zinloze
werkzaamheden vinden we in het oeuvre van de Nederlandse chroniqueur van
het werkklimaat, J.J. Voskuil. In veel opzichten staat Voskuil
diametraal tegenover Houellebecq, maar niet in zijn beschrijving van de
eerste werkdag. In Meneer Beerta twijfelt Maarten Koning net zo aan het
nut van zijn kabouterfiches als de verteller van Houellebecq aan het
effect van zijn computercursus. Beiden slaan hun collega's met
nauwelijks verholen weerzin gade en voor beiden betekent de lunchpauze
een ontsnapping. Waar Koning na één dag `een bodemloze triestheid als
een vloedgolf voelt opkomen', spreekt Houellebecqs verteller van een
golf die hem `naar de wc doet gaan om te braken'. Bij beiden heeft het
eerste contact met de werksfeer een intense vervreemding tot gevolg.
Voor Koning was het `alsof hij zich in een afgesloten ruimte bevond,
afgescheiden van de buitenwereld, niet in staat tot ook maar één zinnige
gedachte'. Houellebecqs hoofdpersoon voelt zich, kernachtiger
uitgedrukt, `als een in cellofaan verpakte kippenpoot in een
supermarkt'.
In tegenstelling tot Voskuil verlaat Houellebecq al snel het
benauwde werkterrein van het individu en lanceert hij zijn theorie
(`het is tenslotte altijd beter een theorie te hebben') over de twee
maatschappelijke differentiatiestelsels, waar zijn personages het
slachtoffer van zijn. Het economische en het seksuele liberalisme
veroorzaken een harde strijd op economisch gebied (om de banen) en op
seksueel gebied (om de bedpartners). Daar in onze comsumptiemaatschappij
seksuele begeerte voortdurend wordt aangewakkerd door een overdaad aan
erotisch-publicitaire suggestie, is het niet verwonderlijk dat seksuele
losers die ook nog te kampen hebben met een fundamentele eenzaamheid,
volledig ontsporen. Ze worden tot wanhoop gedreven en aangezet tot moord
en zelfmoord. Dat is dan ook precies het lot van Houellebecqs verteller
en diens treurige collega.
Dat het boek nergens larmoyant of
pathetisch wordt, is wederom te danken aan Houellebecqs klinische,
zakelijke schrijfstijl, die blaakt van strijdlust. De verteller daagt de
lezer uit, speelt met ironie en zwarte humor, vervalt van poëtische
bespiegelingen in hilarische beschrijvingen, wisselt spot af met
ongenuanceerde one-liners. Houellebecqs eerste roman is meer dan een
vingeroefening. Het is een zeer geslaagde opmaat voor zijn rijkere,
veelomvattender tweede boek - en net zo aanstekelijk geschreven.
Michel
Houellebecq: De wereld als markt en strijd. (Extension du domaine de la
lutte) Vertaling: Martin de Haan. Arbeiderspers. ƒ34,95
https://www.nrc.nl/nieuws/2000/09/29/het-nihilisme-van-de-kantoortuin-7512331-a607796
-----------------------------------------------------------------------------------------------
http://www.houellebecq.nl http://www.hofhaan.nl/houellebecq/
------------------------------------------------------------------------------------------------------- Michel Houellebecq (1957) is de meest controversiële Franse schrijver
van dit moment, en succesvol in vele landen. ‘Das ‘enfant terrible’ der
Französischen literatur,’ zegt hij zelf, glimlachend. ‘Het beste uit
Frankrijk sinds Camus’ schrijven de critici, en ‘net zo spraakmakend als
Céline’. Erik Lieshout, Arno Hagers en Reinier van Brummelen kregen een
unieke gelegenheid om de auteur ‘in het wild’ te filmen en met hem te
spreken over universele thema’s. Iggy Pop schreef speciaal voor de
documentaire zeven nummers. http://tvblik.nl/het-uur-van-de-wolf/de-laatste-woorden-van-houllebecq
------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bastaarden van de vrije seks; Haatroman over de jaren zestig veroorzaakt rel
Michel
Houellebecq: Les particules elementaires. Flammarion, 394 blz. f 45,15.
De Nederlandse vertaling verschijnt volgend jaar bij De Arbeiderspers.
Literair Frankrijk wordt verscheurd door een polemiek van formaat.
Oorzaak is Les particules elementaires, de tweede roman van dichter,
schrijver, essayist en bioloog Michel Houellebecq (40). Voor zijn eerste
roman Extension du domaine de la lutte (1994) kreeg hij de Grand prix
national des Lettres. Zijn bewonderaars zien in hem de geniale,
alomvattende romanschrijver van dit fin-de-siecle. Zijn tegenstanders
beschouwen hem als een racistische, door seks geobsedeerde gek met
reactionaire, zelfs fascistische ideeen voor wie zo snel mogelijk een
bed moet worden vrijgemaakt in een streng bewaakte psychiatrische
kliniek.
Feit is dat Houellebecq niet beantwoordt aan het
doorgaans wat schuchtere imago van een beginnend auteur. Als gast van
Bernard Pivot in het televisieprogramma Bouillon de culture deed hij
alle ophef rond zijn boek lichtelijk hautain af als `nogal vermoeiend'.
Een van de andere gasten, de schrijver Philippe Sollers die in het boek
van Houellebecq als personage voorkomt - en die zelf een aardige lijst
literaire rellen rondom de moraal op zijn naam heeft staan - brak een
lans voor zijn jongere collega. Hij vreesde dat deze het slachtoffer was
geworden van een nieuwe periode van literaire inquisitie. Schrijfster
Marie Nimier verafschuwde het boek vanwege de,volgens haar, walgelijke
manier waarop vrouwen erin worden afgeschilderd, terwijl collega
Virginie Despentes juist iedere letter ervan waardeerde: la vie is toch
gewoon vachement moche?
Les particules elementaires is een
bijzonder ambitieuze roman en Houellebecq - naar eigen zeggen - op het
megalomane af. In het boek spreken zijn personages zich zonder schroom -
en vaak ook zonder nuance - uit over abortus, anticonceptie, het
nazisme, Stalin en het communisme, genetische manipulatie en de
quantummechanica, het hedendaags materialisme, het feminisme, het
moederschap en het liberalisme van na mei '68, de religie, new age en de
seksuele perversie van vandaag - het boek bevat, kortom, een staalkaart
aan omstreden onderwerpen.
In Interventions, een bundel eerder gepubliceerde artikelen
en interviews die tegelijk met de roman verscheen, stelt Houellebecq dat
de roman `net als de mens, isomorf is'. Net als Friedrich Novalis en de
Duitse romantici die via de literatuur een allesomvattende kennis
wilden bereiken, is Houellebecq ervan overtuigd dat de roman `alles zou
moeten kunnen bevatten': filosofie en theorie net zogoed als actuele
wetenschappelijke discussies en debatten, literaire en muzikale kritiek
en betogen van sociologische of biologische aard - een hooggegrepen maar
ontegenzeggelijk origineel standpunt dat momenteel door geen andere
auteur in de Franse literatuur zo wordt geformuleerd.
Het ligt
voor de hand dat Houellebecq met Les particules elementaires zijn
hypothese heeft willen illustreren. De verhalende intrige, aan de hand
waarvan de verteller pretendeert een historisch overzicht te geven van
de Westeuropese mentaliteit van de tweede helft van de twintigste eeuw,
wordt dan ook onderbroken door proza in versvorm en beschouwingen en
dialogen van sociologische, scheikundige of biologische aard. Je leest
over zulke uiteenlopende zaken als de kwantummechanica van Niels Bohr,
de atoomtheorie van Werner Heisenberg en de anatomie van de Thrombidium
holosericum (een stekend insect), afgewisseld door een
literair-biologische discussie over het totalitaire in het werk van
Aldous Huxley en zijn broer, de bioloog Julian Huxley en de visie van de
filosofen Immanuel Kant en Auguste Comte op de rol van de religie in de
samenleving.
De proloog, geschreven in de afstandelijke,
documentaire-achtige, cerebrale stijl die Houellebecq eigen is, plaatst
het boek in een quasi-historisch perspectief. Het is geschreven in het
begin van de 21ste eeuw door iemand die de tweede helft van de 20ste
eeuw nog heeft meegemaakt: de eeuw van menselijke eenzaamheid en
bitterheid, waarin gevoelens van liefde, tederheid en broederschap
voorgoed verdwenen. In diezelfde periode, aldus de verteller, vond er
dankzij de moderne wetenschap een radicale, onomkeerbare, metafysische
transformatie plaats, waardoor de wereld definitief van aanzien
veranderde. Bijna vierhonderd pagina's later, in de epiloog, begrijp je
dat aan het begin van de 21ste eeuw genetische manipulatie de mens in
staat heeft gesteld zichzelf te reproduceren zonder tussenkomst van de
seksualiteit - een zege voor de mens, wiens leven toch maar werd vergald
door gefrustreerde seksuele driften.
Tussen de pro- en de epiloog
weidt de verteller uit over het ellendige, symptomatische priveleven
van twee halfbroers. Bruno, wiens `geestelijk universum overeenkomt met
dat van Kafka', doceert moderne literatuur aan een universiteit. Voor
Michel, een briljante bioloog verantwoordelijk voor doorslaggevende
ontdekkingen op het gebied van de genetische manipulatie, vormen de
seizoensuitverkopen van de Monoprix (de Franse Hema) een essentieel
houvast in zijn leven. Verder verdraagt hij `het menselijk universum vol
angst en bitterheid' alleen als hij ingewikkelde wiskundige
vergelijkingen kan oplossen. Beiden werden - net als Houellebecq zelf -
op jonge leeftijd door hun ouders gedumpt en groeiden op bij een
grootmoeder. Hun ouders beleefden de seksuele revolutie van de jaren
zestig en `de vervelende zorg voor een klein kind was niet te verenigen
met hun ideaal van persoonlijke vrijheid'.
Even verder lezen we
dat, bij de mannelijke rat, het ontberen van lichamelijk contact met de
moeder tijdens de vroege jeugd leidt tot ernstige verstoring van het
seksuele gedrag. Een kernzin die moet verklaren waarom Bruno's leven
beheerst wordt door een allesverslindende seksuele obsessie - pagina's
lang neukende naturisten en dampende jacuzzi's - en waarom Michel van
iedere interesse op dat gebied gespeend is. `Slagen ze er ondanks hun
valse start in het leven nog in iets van het leven te maken? Daar gaat
het om', aldus de schrijver.
Nee, concludeer je na lezing van
Houellebecqs boek. Bruno en Michel blijven desperate eilandjes van
leegte en eenzaamheid, ieder teruggetrokken in zijn eigen waanzin. De
auteur gunt hun slechts kortstondig geluk aan de zijde van twee
verlepte, maar liefhebbende vrouwen die zij echter, als het erop aan
komt, in de steek laten.
Prompt overlijden beide vrouwen aan een
dodelijke ziekte. Mannen dienen nu eenmaal nergens toe, vindt
Houellebecq. Ze zijn niet in staat een vrouw lief te hebben, laat staan
een kind op te voeden of wat voor menselijke waarde dan ook over te
dragen. Bruno en Michel zijn typische mannen van hun eeuw, ze zijn
inwisselbaar, `passieve elementen in een historische ontwikkeling.'
Niets onderscheidt hen van hun tijdgenoten behalve `het rotten van hun
organen' en het feit dat zij ieder individueel de dood tegemoet gaan.
Koel
analyseren Houellebecqs personages hoe de seksuele en individuele
vrijheid uit de jaren zestig leidde tot het uiteenvallen van het gezin
en, in groter verband, tot de desintegratie van de maatschappij. Het
geloof verdween en de joods-christelijke waarden gingen teloor.
Provocerend zegt de verteller dat `de serial killers uit de jaren
negentig de bastaarden zijn van de hippies uit de jaren zestig, omdat
het voor de hand ligt dat degenen die zich onttrokken aan de normale
morele codes ontaardden in wredere vormen van genot'.
Tevreden
wordt er vastgesteld dat de idealen van mei '68 op niets zijn
uitgelopen; inmiddels zijn dezelfde utopieen te koop in een
kapitalistisch, commercieel jaren tachtig-jasje.
Houellebecqs
personages verafschuwen de pil en het feminisme omdat die steeds
verdergaande individualisering veroorzaakten en bovendien leidden tot
een nog losbandiger leven. Abortus is een misdaad, genetisch klonen
acceptabel. Zoeken naar nieuwe spirituele waarden geldt als `vraiment
con' en ook negers, homoseksuelen en vrouwen van boven de veertig zijn
het doelwit van snerende one-liners van Houellebecqs verteller.
Les
particules elementaires is een boek dat literair-stilistisch gezien
geen grote hoogten bereikt, maar dat niemand onverschillig laat door de
scherpe, medogenloos kritische wijze waarop Houellebecq de samenleving
ontleedt.
Hij schroomt niet in alle wonden zout te strooien.
Het
maakt Les particules elementaires tot een fascinerende roman van een
bovenmatig intelligent literair provocateur, die de lezer in zijn
wetenschappelijk-ogende, allesomvattende literaire landschap steeds weer
op een volgende landmijn laat stappen.
https://www.nrc.nl/nieuws/1998/10/30/bastaarden-van-de-vrije-seks-haatroman-over-de-jaren-7420810-a181763
------------------------------------------------------------------------------------------------------
Nog
voor verschijning was er al een rel over de nieuwe Houellebecq. De
vraag is waar iedereen zich zo over opwindt. La carte et le territoire
is een mooie Houellebecq light, meent Margot Dijkgraaf.
Foto Michel Houellebecq: AFP, bewerking Fotodienst NRC
Michel Houellebecq: La carte et le territoire. Editions de
Noyelles (een uitgave van Club France Loisirs, met toestemming van
Editions Flammarion), 428 blz. € 26,85
Een nieuwe roman van Michel
Houellebecq betekent per definitie rumoer. Dit keer was het kabaal
opvallend genoeg niet geregisseerd door de uitgeverij, Flammarion, maar
waren het de leden van de jury van de Prix Goncourt die, nog vóór het
boek in de winkel lag, openlijk in de clinch gingen over La carte et le
territoire. Bernard Pivot sprak zich positief uit. Tahar Ben Jelloun,
wiens werk ver van dat van Houellebecq verwijderd is en zich nooit onder
de indruk heeft getoond van Houellebecqs romans, was allesbehalve
gecharmeerd. ‘Geklets over de condition humaine’, schreef hij, ‘een
gekunstelde stijl, een verhaal dat bestaande personages vermengt met
verzonnen karakters’. ‘Hij wil ons zijn visie op de wereld verkondigen,
maar daar hebben we lak aan. Wat kan het mij schelen wat meneer
Houellebecq vindt van industriële wereldrijken, de moderne architectuur
of de schilderkunst, vooral omdat hij debiele uitspraken doet over
Picasso.’
Inderdaad, Picasso is een van de mensen die het moeten
ontgelden. ‘Picasso is lelijk, hij schildert een afschuwelijk vervormde
wereld want zijn ziel is afschuwelijk. Hij zou hoogstens zestigjarigen
met een flinke bankrekening kunnen verleiden.’ En Le Corbusier is een
‘brute geest met een intense smaak voor alles wat lelijk is’. ‘Hij
bouwde identieke cellen, op zijn best goed voor een modelgevangenis’.
Verder worden meer of minder bekende Franse persoonlijkheden
gekarikaturiseerd, onder wie Frédéric Beigbeder en de buiten de Franse
grenzen onbekende Jean-Pierre Pernaut.
Maar eigenlijk is het dat wel. De provocaties zijn hiermee
geteld. Geen aanval op de islam, geen bespuwing van Chinezen, geen
seksuele excessen, geen diepe vrouwenhaat, geen xenofobie. Het is alsof
Houellebecq, flink boven de vijftig, ditmaal geen zin had uitsluitend op
zijn bekende aambeeld van provocatie, seks en religie te hameren, maar,
ouder, wijzer en vele illusies armer, liever wilde freewheelen rondom
andere hete hangijzers in onze huidige maatschappij. De kunstmarkt en
het grote geld, de vader-zoonrelatie, moord en doodslag en dan toch ook:
Europa in de toekomst.
Waar windt Ben Jelloun zich eigenlijk zo
over op? La carte et le territoire is, vergeleken met zijn eerdere werk,
een Houellebecq ‘light’, met meer (zwarte) humor, een flinke dosis
zelfspot en minder loodzwaar cynisme. ‘Mild’ zou je bijna zeggen, als
dat bijvoeglijk naamwoord niet zo onverenigbaar was met het beeld dat
Houellebecq in de loop der jaren heeft opgebouwd.
Wat bij Ben
Jellouns tirade ongetwijfeld een rol speelt is dat Houellebecq dit jaar
wel degelijk een serieuze kans maakt op de Goncourt. In 1998 werd
Elementaire deeltjes gepasseerd vanwege zijn scandaleuze karakter en in
2005, toen Mogelijkheid tot een eiland verscheen, ging Frankrijks meest
prestigieuze prijs nogmaals aan Houellebecqs neus voorbij. De jury wilde
zijn handen niet vuil maken aan een zo omstreden auteur. Niet best voor
het toch al weinig gedurfde en jonge imago van de Prix Goncourt. Dus
als het maar enigszins kan, dán dit jaar, zal een aantal juryleden
gedacht hebben.
Inmiddels is er echter al weer een andere reden
die de jury ervan kan weerhouden de roman te bekronen: een beschuldiging
van plagiaat. Houellebecq zou zonder bronvermelding fragmenten van
Wikipedia hebben overgenomen, passages over ‘de mug’, de stad Beauvais
en ‘de politie’. Een hotelier neemt voor een beschrijving van zijn hotel
de lyrische termen van de website van Chateaux & Hotel Collection
over ‘De hammam van wit marmer die maar tot één conclusie leidt: hier is
het leven mooi.’ In een filmpje op bibliobs.fr antwoordt de auteur dat
het ‘altijd een deel van zijn literaire methode’ is geweest om ‘echte
documenten en fictie door elkaar heen te verwerken, het is een weefsel,
een patchwork’. Hij verwijst naar Georges Perec en Borges die fragmenten
onbewerkt overnamen, ‘ik bewerk ze nog meer’. De beschuldiging kan
volgens Houellebecq ook een strategie zijn om hem te schaden.’
Ook
in zijn nieuwe roman verwijst Houellebecq een paar keer direct en
indirect naar Georges Perec. De hoofdpersoon van La carte et le
territoire is een beeldend kunstenaar, Jed Martin, een nogal
contactgestoorde buitenstaander zonder veel vrienden, een man ‘die nooit
echt jong is geweest’, die nooit de krant leest (‘een vreemd
overblijfsel, dat waarschijnlijk op korte termijn uitsterft’) en die in
alle opzichten verwant is aan Houellebecqs eerdere personages. Jed
Martins vroege werk op de kunstacademie en in de jaren erna bestaat uit
het maken van 11.000 foto’s van gebruiksvoorwerpen, een ‘hommage aan de
menselijke arbeid’ en een poging tot een ‘volledige catalogus van door
de mens gefabriceerde objecten in het industriële tijdperk’.
Martin
is niet ambitieus, niet echt getalenteerd en slaagt eigenlijk zijns
ondanks in het leven. Zijn moeder pleegde zelfmoord toen hij nog een
kind was en één keer per jaar zoekt hij zijn bejaarde vader op, een
architect en succesvol ondernemer die even buiten de stad woont, vroeger
een aardige groene buurt, maar inmiddels een no-go-area waar geen
taxichauffeur hem wil afzetten.
Na het bericht van het overlijden
van zijn grootmoeder reist Martin naar het platteland in het hart van
Frankrijk, de Creuse, waar ze woonde. Hij koopt een Michelin-kaart om de
route te bepalen en raakt in vervoering. De ‘esthetische openbaring’
leidt tot zijn volgende fotografische project (het fotograferen van
Michelin-kaarten onder verschillende hoeken) en zijn doorbraak als
kunstenaar. ‘De kaart is interessanter dan het territorium’ luidt de
titel van Martins eerste expositie, gesponsord door Michelin. Een
variant op de uitspraak van de omstreden Poolse filosoof en semanticus
Korzybski. Fictie is interessanter dan de realiteit, zou de suggestie
kunnen zijn.
Inderdaad volgt er een curieuze vermenging van fictie
en werkelijkheid. Jed Martin zoekt de schrijver Michel Houellebecq op
in Ierland met het verzoek een introductie te schrijven op zijn volgende
tentoonstelling. Houellebecq introduceert dus zichzelf als personage in
zijn roman. Opmerkelijk of provocerend is het allemaal niet. Geestig en
zelfrelativerend wel. Een portret van een loser, iemand die na drie
jaar de verhuisdozen nog niet heeft uitgepakt, die zijn tuin
verwaarloost en aan de drank is. Een autist die met niemand contact kan
leggen, die ‘meestal niets doet’, die lijkt ‘op een oude zieke
schildpad’ en zoveel last van eczeem heeft dat zijn leven bestaat uit
‘een eindeloze krabsessie’.
Zo creëert Houellebecq (de echte) twee
alter ego’s, als waren het – geheel in stijl – klonen van zijn eerdere
personages. Beiden hebben een ‘nogal arm innerlijk leven’, beiden raken
in vervoering van een goedgevulde supermarkt waar ze de enige klant
zijn. Beiden realiseren zich dat ze ‘culturele producten’ zijn. Ze maken
niet actief deel uit van de wereld, voelen zich ‘vredig en
vreugdeloos’, ‘voorgoed neutraal’. In hun werk – en ook dat is
Houellebecquiaans – is hun blik op de wereld ‘meer die van een etnoloog
dan die van een politiek commentator’.
Houellebecq (de fictieve)
verhuist van Ierland naar een dorpje op het Franse platteland en trekt
zich terug in zijn voormalige grootouderlijk huis. Zijn leven ‘loopt ten
einde’, maar niet bepaald vredig: Houellebecq (de fictieve) wordt op
gruwelijke wijze vermoord. ‘Het was geen slechte schrijver’, laat
Houellebecq (de echte) iemand zeggen, ‘hij was prettig leesbaar en hij
had een juiste visie op de samenleving’. De rechercheur die de moord
moet oplossen, gedeeltelijk geportretteerd met de gewraakte fragmenten
van Wikipedia, gelukkig getrouwd en ‘een voorstander van
siliconenborsten’, heeft een hele kluif aan de zaak. In een Sri-Lankees
klooster heeft hij een cursus ‘lijkmeditatie’ gedaan: iedere dag staren
naar een nieuw lijk, denkend ‘dit is mijn lot, ik kan er niet aan
ontsnappen’. Zo raak je gewend aan moord, dood en verderf.
De dood
is een terugkerend motief in deze roman. Het verval is alom. Dat geldt
ook voor vrouwen, die Houellebecq, minder geobsedeerd door seks,
vriendelijker portretteert dan in eerdere romans. De mooie Russische
Michelin-topvrouw, ‘die prachtige vleesbloem’ begon ‘ook al te
verwelken’, de aftakeling ‘zou alleen maar sneller gaan’.
Het is
ook in bredere zin het beeld dat je bijblijft. De oververhitte wereld
waarin de mens zich god waande, almachtig leek, doet een stapje terug.
In Europa is het industriële tijdperk voorgoed ten einde, de
overblijfselen daarvan zijn geportretteerd, de resten gearchiveerd, rijp
voor het museum. De glorietijd is voorbij.
In zijn epiloog
vergast Houellebecq ons op een toekomstvisie, zo’n twintig jaar verder
in de tijd. De globalisering heeft ons gedwongen terug te keren tot het
pre-industriële tijdperk, Europa wordt weer agrarisch. Frankrijk heeft
alleen nog zijn ‘hôtels de charme, parfums en pastei te bieden, wat men
levenskunst noemt’. Oude ambachten en lokale producten worden in ere
hersteld, nieuwe generaties gaan weer respectvol met geld om, keren
terug naar zeden en gewoonten uit vroeger tijden. De immigratiestroom
naar Europa is zo goed als opgedroogd. Afrikaanse migranten richten zich
op ‘de nieuwe industrielanden’ en ‘wagen zich aan de knap gevaarlijke
oversteek van de Indische Oceaan of de Chinese zee’.
Houellebecq slaat nog wel waar het pijn doet, maar hij slaat melancholiek en minder hard. En het doet beduidend minder pijn.
Zie nrcboeken.nl voor berichten over de ‘plagiaatkwestie’
.
French
novelist Michel Houellebecq takes part in the TV broadcast show "Le
Grand Journal" on Canal Plus channel in Paris, on november 8, 2010.
Houellebecq won today the Goncourt Prize for his best-selling satire
"The Map and the Territory". AFP PHOTO / JOEL SAGET
AFP
Drie maal greep hij ernaast, Michel Houellebecq, de omstreden
schrijver die maandag de Prix Goncourt kreeg voor zijn roman La carte et
le territoire. Met zijn tweede roman Elementaire deeltjes uit 1998
zorgde Houellebecq vanwege zijn satirische aanval op het linkse
vooruitgangsdenken en de libertijnse uitwassen van de jaren zestig voor
een heftige polemiek. Houellebecq werd ervan beschuldigd reactionaire,
pseudo-fascistische ideeën te koesteren.
In 2001 veroorzaakte
Platform rumoer, niet alleen vanwege het dubieuze gehalte van het
sekstoerisme dat onderwerp was van de roman, maar ook omdat de auteur de
islam in een interview ‘la religion la plus con’ had genoemd. Weer
vielen critici over hem heen, er werd een proces tegen hem aangespannen
dat uiteindelijk niet tot een veroordeling leidde. Aan een dergelijk
auteur kon de jury, vlak na 9/11, onmogelijk Frankrijks meest
prestigieuze prijs geven. In 2005 werd Houellebecq’s roman Mogelijkheid
tot een eiland in de laatste ronde nipt verslagen door Trois jours chez
ma mère van François Weyergans.
Maar nu heeft hij hem. In zijn
bekroonde roman over een beeldend kunstenaar die de schrijver Michel
Houellebecq ontmoet, kraakt hij Picasso en Le Corbusier en
karikaturiseert hij een aantal min of meer bekende Franse
persoonlijkheden. Hij werd ervan beschuldigd Wikipedia te hebben
geplagieerd. Maar eigenlijk is het dat wel.
Op de foto’s, genomen in restaurant Drouant, waar
traditioneel de Prix Goncourt bekend wordt gemaakt, glimlacht
Houellebecq gelukzalig zelfverzekerd in de camera, een glas champagne in
de hand. Na de bekendmaking verklaarde de schrijver ‘diep gelukkig’ te
zijn. Een opmerking die op zich in zo'n situatie niet zo bijzonder mag
lijken, maar dat wel is voor een schrijver die een groot deel van zijn
werk heeft gewijd aan het gevoel diep óngelukkig te zijn.
In 1991
verscheen bij uitgeverij La Différence zijn eerste publicatie, Rester
vivant (door Martin de Haan vertaald als Leven, lijden, schrijven –
methode). Houellebecq legt in deze tekst uit hoe je dichter wordt: ‘Elk
lijden is goed; elk lijden is nuttig; elk lijden werpt zijn vruchten af.
Tot de bodem van de afgrond van de liefdeloosheid gaan. De haat tegen
uzelf cultiveren. Het dichterschap aanleren is het leven afleren’.
Een
paar jaar geleden sprak ik hem in Amsterdam, voor een gesprek over zijn
‘beslissende boek’, het boek dat zijn leven veranderde. Een uur te laat
en met een verdwaasde blik in zijn ogen stapte Michel Houellebecq tegen
negen uur ’s avonds zijn Amsterdamse hotel binnen. Zijn vrouw, zijn
uitgever en de leden van Franse rockband waarmee hij toen optrad,
stonden op het punt hem in de rosse buurt te gaan zoeken. Zonder nadere
verklaring strekte hij zich als een pasja uit op zijn bed en nodigde mij
uit op het voeteneind plaats te nemen. Het hele gezelschap schaarde
zich ongemakkelijk stommelend in de minuscule hotelkamer, rond het
tweepersoonsbed waarin Houellebecq grijnzend van genoegen, van onder
zijn donzen dekbed, audiëntie hield. Zijn vrouw trok haar zwarte
netkousen recht en maakte een kop sterke, zwarte nescafé voor haar
vermoeide echtgenoot. Het boek dat zijn leven veranderde? Dat was
natuurlijk een boek van zijn eigen hand, Rester vivant.
Belangrijkste Franse literaire prijs voor Michel Houellebecq
PARIJS
- De Prix Goncourt, de belangrijkste literaire onderscheiding in
Frankrijk, is dit jaar toegekend aan Michel Houellebecq. De 52-jarige
auteur, die wordt beschouwd als de in het buitenland bekendste Franse
schrijver, krijgt de prijs voor zijn boek La carte et le territoire (De
kaart en het grondgebied). Het is zijn vijfde roman. Eerder verschenen
onder meer Les Particules élémentaires (Elementaire deeltjes) en
Plateforme (Platform).
ANPMichel Houellebecq heeft dit jaar de belangrijkste literaire onderscheiding in Frankrijk, de Prix Goncourt, gewonnen. ANP Houellebecq
gold ook in 1998 en 2005 als een van de belangrijke kandidaten maar
greep toen buiten de prijzen. Van La carte et le territoire werden in
Frankrijk binnen drie weken 200.000 exemplaren verkocht. De Nederlandse
vertaling verschijnt volgend jaar.
‘Midden
in de wereld’, is het motto van de eindelijk bekroonde Michel
Houellebecq. De huidige generatie Franse schrijvers bijt zich vast in de
realiteit, met groots resultaat, ziet Margot Dijkgraaf.
A
demonstrator holds a placard which reads 'the elite is cut off from the
people', as he stands on a statue during a rally to protest France's
decision to raise the retirement age, in Paris, Saturday, Nov. 6,
2010.(AP Photo/Michel Spingler)
AP
Drie keer is scheepsrecht. In 2001 en 2005 werd Michel Houellebecq
gepasseerd voor de Prix Goncourt.Platform en Mogelijkheid van een
eiland strandden op het laatste moment in de verkiezing. Maandag kreeg
hij de prijs dan eindelijk, voor La carte et le territoire. Het
boek (besproken in Boeken, 10-09-10) is in zekere zin typisch
houellebecquiaans. De liefde kan niet voortduren, vader- zoonrelaties
zijn moeizaam, aftakeling en dood liggen om de hoek. Ook zijn klinische
toon is herkenbaar, zijn sociologische inslag en zijn visie op
Frankrijk, het land dat over afzienbare tijd niet meer zal zijn dan een
toeristische trekpleister, een romantische chambre d’hôte waar de
economisch succesvolle Chinezen en Brazilianen komen uitrusten van hun
hectische bestaan als managers van de wereld. Maar tegelijkertijd is La
carte et le territoire een Houellebecq light, met meer (zwarte) humor,
een flinke dosis zelfspot en minder loodzwaar cynisme. Niet echt
provocerend, wel geestig.
‘Midden in de wereld’ luidde het motto
van eerdere romans van Houellebecq, die daarmee aangaf dat hij zijn ogen
niet in zijn zak had, dat hij de wereld te lijf wilde gaan en dat dat
nu precies de taak van de schrijver was. Houellebecq staat niet alleen
in dat streven. Ook andere dit jaar voor de grote prijzen genomineerde
romans bemoeien zich intens met de wereld, ze nemen stelling, analyseren
en duiden op verschillende manieren de Franse sociale onvrede. In deze
literatuur geen navelstaarderij, geen eenzijdige autofictie, geen
boterzacht sentiment of eerste liefdesverdriet. In deze boeken kunnen we
lezen hoe de wereld waarin we leven er eigenlijk uitziet en hoe we het
Frankrijk van nu moeten duiden.
De hoofdpersoon van Apocalypse bébé bijvoorbeeld, de nieuwe
dikke roman van Virginie Despentes, die maandag de prix Renaudot in de
wacht sleepte, is de zestienjarige Valentine. Ze is de dochter van een
middelmatige schrijver die hunkert naar media-aandacht en een vrouw die
er vandoor is gegaan toen het meisje nog heel jong was en sindsdien geen
contact meer met haar wil. Een meisje, zo kun je je voorstellen, zoals
ze meeliepen in de manifestaties van de afgelopen weken in Frankrijk,
protesterend tegen de hervorming van het pensioenstelsel.
Wat was
de drijfveer van al die middelbare scholieren en studenten, die vaak
nog geen dag hadden gewerkt, om zich zo luidruchtig, en soms
gewelddadig, af te zetten tegen een maatregel die voor hen nog meer dan
een halve eeuw in de toekomst lag? Serieuze ongerustheid over de
jeugdwerkloosheid? Over hun oude dag? Een verkapt nee tegen het
immigratiebeleid, een gevoel van uitsluiting dat opspeelt? Of is er geen
inhoudelijke reden aan te geven en gaat een bepaald soort jongeren
gewoon protesteren – om het even tegen wat?
Wie Virginie
Despentes leest krijgt daar wel een idee over. 15 jaar geleden verscheen
Baise- moi (in het Nederlands vertaald als Genaaid), een boek dat een
schandaal veroorzaakte wegens de perverse seks en geweld die de
schrijfster over haar lezer heen stortte. In latere romans, zoals Teen
spirit (Grasset, 2002), luidde de schrijfster en cineaste de noodklok
voor de verpeste, verwende jeugd in de Parijse jetset.
Despentes,
inmiddels 41, heeft zich ontwikkeld van een razende jonge vrouw tot een
boze rijpere vrouw, van een schreeuwende, protesterende, vloekende pen
tot een vaardige, rustigere maar niet minder indrukwekkend felle plume.
‘De jeugd ontspoort’, is haar thema, ‘doe er wat aan!’ is haar
boodschap. En dan heeft ze het niet over de kinderen die opgroeien in
achterstandsgezinnen, in de banlieues, maar over tieners uit welvarende,
intellectuele gezinnen, die naar goede scholen gaan, kinderen met te
veel geld en te weinig aandacht. Jongeren met dure kleren en de laatste
iPod, maar zonder ouder die grenzen stelt, luistert en verbiedt. Een
meisje als Valentine. Despentes laat zien hoe een dergelijk meisje, rijk
maar doodeenzaam en emotioneel verwaarloosd, volledig kan ontsporen.
Dat
doet ze knap en meeslepend. Geweld, pillen en verkrachting zijn nog
steeds elementen in Despentes’ universum, maar het choquerende gehalte
ervan is tot draaglijke proporties teruggebracht. Net als Houellebecq
zijn de extreem polemische scherpe kantjes ervan af, maar blijft ze
hameren op wat zij ziet als de rotte plekken in de samenleving.
In
Apocalypse bébé laat Despentes alle mogelijke milieus de revue
passeren, niet alleen giechelende schoolmeisjes, maar ook coole
lesbiennes, jonge racisten, extreem-rechtse punkers, kloosterzusters en
gewelddadige nihilisten – allerlei mensen, kortom, die zich in de marge
bevinden, zich ergens tegen afzetten, erbuiten vallen.
Over dat
buitenstaanderschap, dat gevoel van uitsluiting en ook over het onbegrip
tussen mensen uit verschillende culturen – ook een element in de Franse
onvrede van dit moment – gaat ook Une année chez les Français van de
Frans-Marokkaans-Nederlandse auteur Fouad Laroui, een boek dat eveneens
voor de Goncourt werd genomineerd. Het is een sleutelboek in Laroui’s
oeuvre dat inmiddels bestaat uit romans, bundels korte verhalen, essays
en poëzie. Verhalend en geestig, hilarisch en op het absurde af.
De
kleine, magere, Marokkaanse jongen die op zijn tiende jaar met twee
kalkoenen als interne bij het chique Lycée Lyautey in Casablanca wordt
afgeleverd, komt uit zo’n andere omgeving dan zijn medeleerlingen dat
hij in eerste instantie nauwelijks begrijpt waar ze het over hebben.
Zijn wereld bestaat uit de boeken die hij heeft gelezen, zijn wereld is
talig, zijn vocabulaire literair, zijn referenties zijn Diderot, Racine,
Voltaire en Victor Hugo. Een televisie heeft hij nog nooit gezien.
Het
is de taal die zorgt dat je erbij hoort, de taal die je uitsluit. Niet
eerder verkende Laroui zo persoonlijk de uithoeken van het talige exil-
universum. ‘Wat doe ik hier’, vraagt zijn jonge hoofdpersoon zich
wanhopig af. Wat moet hij bij die Fransen die alles anders doen, die hij
niet begrijpt, ook al doet hij nog zo zijn best? Die Fransen met hun
vooroordeel over Marokkaanse moslims, hun onbegrijpelijke humor, hun
bizarre uitdrukkingen. Wat een eenzaamheid, wat een onrust in deze
actuele roman over thema’s van uitsluiting, integratie en
aanpassingsvermogen.
De hedendaagse Franse romans zijn het werk
van auteurs die gedreven worden door een overtuiging of een passie,
tintelend van energie of dat nu boosheid, verdriet, verontwaardiging of
een mengeling van dit alles is. In haar voor de Prix Médicis
genomineerde autobiografische roman Une année avec mon père verwoordt
Geneviève Brisac hoe ze een jaar lang haar vader begeleidde na een
auto-ongeluk waarbij hij zwaargewond raakte en waarbij haar moeder
overleed. In prachtige, korte, persoonlijke penseelstreekjes verhaalt ze
hun moeizame gesprekjes. Wat kenden ze elkaar eigenlijk slecht. Maar
wat Brisac in haar roman ook laat zien is hoe Frankrijk met zijn zieken
en bejaarden omgaat. Boven de 70 is kinds, afgeschreven, weggeborgen,
opgeruimd. Respect voor ouderen? Niet in het ziekenhuis.
De tijd
waarin Franse schrijvers verweten kon worden dat ze zich vooral
bezighielden met vorm en structuur is voorbij. Als er een ding is dat
deze recente Franse literatuur gemeen heeft, is het dat ze de
werkelijkheid probeert te vatten. Ze onderneemt een reis om, zoals Milan
Kundera zei, onbekende werelddelen te ontdekken en in kaart te brengen,
ze tracht ‘te zien wat hun voorgangers niet zagen, te zeggen wat zij
niet zeiden’.
Dat geldt, bijna letterlijk, voor een roman waarin
een brug wordt gebouwd in de Amerikaanse stad Coca, Naissance d’un pont
van Maylis de Kerangal, die bekroond werd met de Prix Médicis. De
hoofdrol in deze roman is voor een brug, dat wil zeggen, voor een
bouwplaats vol beton, hijskranen, steigerbouwers, metselaars, duikers,
lassers, frezers en andere bouwarbeiders. Van het ene project naar het
andere vliegen ze, de toparchitect, de chef beton, het hoofd machines en
de andere vakmensen. Een paar maanden hier, een jaar daar, ze vormen
het levende bewijs van de globalisering. In Coca bouwen ze, als was het
Sim City, een enorme brug die de stad met haar achterland moet
verbinden. De indianencultuur wordt om zeep geholpen, de oorspronkelijke
identiteit gaat te gronde, ecologische bewegingen laten een protest
horen. Maar het mag niet baten. De ambitieuze burgemeester moet en zal
zijn stad op de internationale kaart zetten, heeft zijn ideeën opgedaan
in Dubai en vindt de oude wijken ‘te Europees’, te burgerlijk. De
megabrug is symbool van de vooruitgang.
We volgen een tiental
personages in hun werk en hun tegenslag, vernemen af en toe iets over
hun persoonlijk leven, maar het is niet de intrige of de psychologie die
deze schrijfster interesseert. Ze wil zo dicht mogelijk op de realiteit
zitten. Zelden las ik een boek waarin zoveel technisch en specifiek
bouwvocabulaire langs komt. Je ziet het beton draaien, de kabels
spannen, het metaal gelast worden, de bouwtorens groeien.
Bij
Kerangal dénkt een personage niet. Pas als hij dóét, is hij interessant.
‘Het gaat niet om de innerlijke ervaring’, laat de schrijfster de baas
van het immense bouwterrein zeggen, ‘als men hem te triviaal vindt, te
weinig introspectie vindt hebben of te weinig diepgang. Het gaat er niet
om je in jezelf te keren, het gaat om de breuklijn, ik houd ervan als
het scheurt’.
Deze nieuwe generatie Franse auteurs kijkt niet naar
binnen, ontleedt haar zieleroerselen niet – hoogstens gemaskeerd en en
passant – maar zij probeert de relatie tussen de wereld en haarzelf te
doorgronden. Die verandert voortdurend, blijft ongrijpbaar, maar opgeven
is er niet bij. Ze staan en blijven middenin de wereld. Houellebecqs
motto geldt ook voor hen.
Geneviève Brisac: Une année avec mon
père, Editions de l’Olivier, 178 blz. € 16,–Virginie Despentes:
Apocalypse bebé, Grasset, 343 blz. € 23,90Michel Houellebecq: La carte
et le territoire, Flammarion, 428 blz. € 26,58Maylis de Kerangal:
Naissance d’un pont. Verticales, 317 blz. € 18,90Fouad Laroui: Une année
chez les Français, Julliard, 304 blz. € 19,–
Televisie ‘Laatste woorden’ over Michel Houellebecq. Vanavond 22.55 uur op Ned. 2. (VPRO) * * * *
„Ik
voel me een deeltijdmens”, zegt Michel Houellebecq. „Daarom houd ik van
science fiction. Die twijfel aan het menselijke gehalte van de mens.
Als ik dat lees voel ik me bijna normaal.”
Het is maar een van de
karakteristieke uitspraken van de Franse schrijver-provocateur in
Laatste woorden, de documentaire van Erik Lieshout, Arno Hagers en
Reinier van Brummelen, die de VPRO vanvond uitzendt. Ze volgden
Houellebecq tijdens de opnamen van zijn inmiddels geflopte verfilming
van zijn meest recente roman, Mogelijkheid van een eiland en zaten hem
letterlijk op zijn huid, zodat we soms de poriën kunnen tellen.
Ruig en post-apocalyptisch is het vulkaanlandschap van
Lanzarote, bleek zijn Houellebecqs kuiten onder zijn korte broek. Zij
aan zij praat hij met de beeldschone, zwarte hoofdrolspeelster uit zijn
film, kettingrokend in de branding van een woeste zee.
De laatste
vijftien jaar zagen we Houellebecq veranderen van een neurotische
debutant in een dichterlijke zanger en zelfbewuste mediaster. De
documentaire toont ons een bedaarde schrijver van middelbare leeftijd,
reflectief, ironisch en zelfs met iets goedmoedigs over zich. „Mijn
ongezonde reputatie is gebaseerd op het feit dat ik nee zeg tegen
schijnheiligheid”, zegt hij met zijn typerende grinnikende grimas. „Ik
ben geen storyteller. Maar ik ben goed in eindes. Als het verhaal ten
einde is, wordt het interessant: dan begint de onschuldige tijd”.
Zijn
weemoed naar die verloren tijd van onschuld laat deze documentaire goed
zien: het gaat om terugverlangen naar de tijd van de liefde, van
versmelting, van het ‘oceanische gevoel’.
Rockzanger Iggy Pop
componeerde zeven prachtnummers voor deze documentaire (‘Through dogs we
pay hommage to love and to its possibility’) en spreek-zingt met zijn
rauwe stem een cover van Les feuilles mortes.
Als tegenwicht tegen
al die romantiek leest Marie-Pierre, Houellebecqs vrouw toen hij
Elementaire deeltjes en Platform schreef, met robotachtige telefoonstem
een paar fragmenten uit zijn werk. „Liefde kan alleen bestaan in het
verlangen naar verdwijning, niet in onafhankelijkheid en vrijheid. Dat
is een leugen.”
„In een relatie zijn de meeste problemen
onoplosbaar”, zegt Houellebecq. „Wat te doen als de lust is verdwenen?”,
merkt een acteur op, „het is griezelig, hij verwoordt precies wat je
zelf hebt meegemaakt”.
Tijdens de aftiteling gaat het gesprek nog
verder. „Als schrijver bespioneer je toch de mensheid”, zegt
Houellebecq, weggedoken in zijn capuchon. Wat blijft is een beeld van
grote eenzaamheid.
Is de nieuwe Houellebecq, die verscheen op de dag van de
aanslag op Charlie Hebdo, een wat tamme roman, die zelfs welwillend
tegenover de islam staat? Welnee, voorbij de oppervlakte is het boek
schokkender en vileiner dan islamkritiek.
Hoe moet het zijn om deze dagen Michel Houellebecq te heten? Zijn
situatie lijkt een groteske uitvergroting van hoe een roman van hem had
kunnen beginnen. Je brengt een boek uit waarover het gerucht gaat dat
het een keiharde aanval op de islam is. Op diezelfde dag sta je op de
cover van een rebelse satirekrant die binnenin een interview plaatst,
plus een bespreking door een bevriende econoom/journalist, Bernard
Maris, die net een boek over je publiceerde.
Diezelfde ochtend schieten islamitisch geïnspireerde terroristen
Maris dood, samen met de journalisten en cartoonisten die ook rond de
vergadertafel zitten. De tekenaar van de Houellebecq-cartoons, ‘Luz’,
ontsnapt aan de kogels: het is die dag zijn verjaardag, daarom is hij
laat. Vervolgens krijg je zelf beveiliging, wordt je uitgeverij
ontruimd, zet je de promotie van je boek stil.
Zelfs los van de aanslagen in Parijs had het boek een verwarrende
start. Al dan niet georkestreerd lekte in december het meest rellerige
gegeven ervan al uit. In de roman krijgt Frankrijk in 2022 een
islamitische president en iedereen bekeert zich tot de islam. Degenen
die de roman uiteindelijk lazen moesten, met amper onderdrukte
teleurstelling, constateren dat het allemaal wel meeviel. Houellebecq –
in 2002 nog aangeklaagd voor (en vrijgesproken van) haat zaaien tegen
moslims – was zelfs opvallend mild. Held van deze geschiedenis is de 44-jarige François, docent aan de
Sorbonne, gespecialiseerd in het werk van Huysmans, eenzame observator,
stevige afnemer van sigaretten, drank, internetporno, heeft
verschillende onbevredigende affaires met jonge studentes. Kortom, een old school Houellebecq-personage, dat zich
uitspreekt in dat verrukkelijke verveelde parlando: ‘Ik had zelfs geen
zin meer om te neuken, of nou ja, ik had een beetje zin om te neuken,
maar tegelijk ook een beetje om dood te gaan, ik wist het niet zo goed,
kortom, en begon een lichte misselijkheid te voelen, waar bleef die
Rapid’Sushi verdomme?’ (Ik vertaal het even voor de vuist weg; in mei
verschijnt de Nederlandse vertaling door Martin de Haan.)
Alles verandert lichtelijk na een politieke omwenteling, als bij de
verkiezingen van 2022 Marine Le Pen het moet afleggen tegen de
charismatische leider van de (fictieve) Moslimbroederschap, die als
president het land omtovert in een islamitische staat, en meteen ook
opmars maakt in Europa, en een Eurabië groter dan het Romeinse Rijk wil
realiseren.
Toch ondergaat de bevolking alle veranderingen gedwee, zelfs met een
zekere opluchting omdat ze eindelijk weer een spirituele dimensie heeft.
Wat sloten geld van de oliestaten en gratis polygamie met piepjonge
meisjes helpt ook.
Na eerder ontslag genomen te hebben – en zo voor zijn seksuele
behoefte aangewezen te zijn op teleurstellende escorts – zwicht François
toch en keert hij terug naar de inmiddels islamitische universiteit van
Parijs. Zijn joodse vriendinnetje verhuist naar Israël. En al met al
gaat het zo slecht niet: de werkloosheid is gedaald, er is amper nog
geweld, en je mag gewoon je bordeautjes blijven drinken. Die
sharia-light is zo gek nog niet. Soumission was overduidelijk niet het Franse antwoord op Theo van Goghs Submission. De auteur zelf deed daar nog een schepje bovenop door in een interview (dat onder meer in die laatste Charlie Hebdo verscheen) te beweren: ‘De koran bleek beter dan ik dacht.’
Soumission stelt een diagnose die nog veel schokkender is dan islamkritiek alleen
Maar als je eenmaal door de dubbele bodems en de opgeworpen
verwarring heen bent, stelt het boek een diagnose die nog veel
schokkender is dan islamkritiek alleen. Want de pijlen richten zich hier
vooral ook tegen de westerse samenleving die die sluipende islamisering
zomaar toelaat.
François zelf laat zich vooral overhalen door een collega, die een
vrouw van veertig in de keuken heeft, en een jong meisje voor in bed.
(‘Ze lijkt me erg jong.’ ‘Ze is net vijftien geworden.’) Aïcha heet ze
overigens, met een knipoog naar de jeugdige bijslaap van de Profeet.
Kortom, een jihadstrijder moet je nog 78 maagden in het vooruitzicht
stellen in het hiernamaals; voor een westerling is één maagd in dit
leven al voldoende om zich te bekeren tot de islam.
Merkwaardig genoeg is er toch ook een verwantschap tussen Houellebecq
en de islam. Allebei zijn ze fel gekant tegen de consumptiemaatschappij
en andere verworvenheden van het vrije Westen. Allebei geloven ze dat
dit systeem ten dode is opgeschreven. En zolang er geen eigen
alternatief vanuit het Westen komt tegen de malaise zal een religie in
dat gat springen, is de hypothese van deze roman. Nu de westerling niet
meer tot bezieling in staat is, moet die maar door Allah gekocht worden
met Saoedische oliedollars, Arabische maagden, en andere
duizend-en-één-nachtartikelen.
Houellebecq mag in het interview dan zeggen geen satire te bedrijven,
het is het natuurlijk wél. Het is een groteske uitvergroting, waarbij
je je de cartoon al kunt voorstellen. Schets: man in trio met een
gesluierde huisvrouw en een lolita met hoofddoek. Tekst: ‘Ik vind dit
leven al geweldig, en straks nog die 78 maagden in de hemel.’ Vrij naar
Reve inderdaad, want aan hem doet Houellebecq me vaak denken, ook door
die specifieke vorm van ironie waarbij er verwarring ontstaat over wat
nu werkelijk gemeend is.
Bij Houellebecq komt daar nog dat quasi-wetenschappelijke discours
bij, dat elke redenering een air van onweerlegbaarheid meegeeft. Zo
beweert hij dat islamitische vrouwen, bij wie ’s avonds de uitdagende
lingerie onder de sluiers te voorschijn komt, aantrekkelijker zijn dan
de westerse, bij wie het precies omgekeerd werkt: ‘Overdag kleden ze
zich stijlvol en sexy, omdat hun sociale status op het spel staat, (…)
en eenmaal thuisgekomen verliezen ze, uitgeput, elk perspectief op
verleiding, en trekken ze iets vormloos aan om in te ontspannen.’
Houellebecq trekt de gevolgen van een politieke islam zo consequent
door dat de lezer wel moet uitroepen: maar dit is absurd, dit is
onaanvaardbaar! In zo’n context – onder het regime van een sharia-light,
die alle verworvenheden van het feminisme wegvaagt, samen met die van
de Verlichting, en die de joden naar Israël laat emigreren – is een
schijnbaar neutraal en berustend zinnetje als ‘de islam accepteert de
wereld zoals zij is’ juist de grofst denkbare provocatie.
Op zulke vileine ironie smeult deze ogenschijnlijk wat kabbelende
roman, en uit de overheersende reacties – ‘Houellebecq is wat tam’ –
blijkt het zintuig voor zulke ironie niet bijster scherp. Zijn toon mag
dan subtieler, berustender zijn geworden, en de tanden mogen dan uit z’n
mond gevallen zijn, Houellebecq is nog onmiskenbaar trouw aan de missie
die hij in zijn prozadebuut, het pamflet Rester Vivant (1991), formuleerde: ‘Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg je vinger op de wond, en druk goed hard.’
In zijn eerste twee romans – De wereld als markt en strijd (1994) en Elementaire deeltjes (1998) – ging het nog vooral om de diagnose. In Platform
(2001) ging die al gepaard met een mogelijke remedie, in de vorm van
een grotesk toekomstvisioen (sekstoerisme als nivelleren op mondiale
schaal). In de romans hierna is hij toekomstvisioenen gaan aftasten. In Mogelijkheid van een eiland(2005) is de wereld vergaan op wat gekloonde inwoners na, en wordt het lijden met boeddhistische ascese uitgebannen. In De kaart en het gebied(2011) verandert Frankrijk in een museaal pretpark waarna de natuur de beschaving totaal overwoekert.
Was in Houellebecqs eerdere werk het Westen nog een zieke patiënt, inmiddels is hij terminaal
Soumission is in die reeks verkenningen een volgende, die
dezelfde procedure doorloopt. Houellebecq signaleert een tendens, een
kiem, en zijn roman is de broeikas waarin hij het proces versnelt en tot
het uiterste doordenkt. Als je zo’n fictie in kort bestek navertelt
krijgt dat onvermijdelijk iets karikaturaals, maar binnen deze roman
voltrekken de veranderingen zich gestaag, subtiel en in grote lijnen
overtuigend. Wat daar ook aan bijdraagt: het is, voor wie ontvankelijk
is voor zijn humor, weer een echt geestige Houellebecq, de grappigste
sinds Platform.
Was in Houellebecqs eerdere werk het Westen nog een zieke patiënt,
inmiddels is hij terminaal. Hij is niet eens meer tot protest in staat.
Hij legt zich neer bij de als onvermijdelijk gepresenteerde loop van de
natuur.
En er is meer. Zoals De kaart en het gebied naast een boek
over de ondergang van de makende mens ook een pijnlijk boek bevatte over
een complexe vader-zoonrelatie, zo bevat Soumission een prachtige studie naar de negentiende-eeuwse schrijver J.-K. Huysmans, vrijwel uitsluitend bekend van zijn roman À rebours (Tegen de keer in het Nederlands, vertaald door Jan Siebelink), de ‘bijbel’ van het decadentisme.
Het leven van François loopt parallel aan dat van Huysmans, evenzeer
een kluizenaar die zich uiteindelijk bekeerde, tot het katholicisme.
François mag voor de Pléiade-reeks het verzameld werk van Huysmans
annoteren, en de momenten dat hij de decadente bekeerling toetst aan
zijn eigen (ons aller?) bestaan, zijn de boeiendste essayistische
passages uit deze gedachtenroman; boeiender dan het wat uitgesponnen en
voor lezers buiten Frankrijk wat incrowd-achtige politieke gefilosofeer.
Ook Huysmans’ bekering is in essentie opportunistisch, redeneert
François. De estheet-kluizenaar kreeg in het klooster alles wat hij
wilde, een dienstmeid die voor hem kookte, ‘hij had zijn bibliotheek,
zijn pakjes Hollandse tabak’, het esthetisch genot van de liturgie,
enzovoort. Precies het comfort waar François en zijn landgenoten
uiteindelijk ja tegen zeggen.
Een tamme Houellebecq, zonder islamkritiek? Laat me niet lachen. Ook
de zogenaamde ‘gematigde islam’ is hier niets minder dan een Trojaans
paard vol exotische lekkernijen, dat de westerse beschaving vernietigt.
De licht-suïcidale cynicus die de schrijver hier getuige van laat zijn,
omarmt die ondergang en betreurt hem allerminst. Vandaar de Edith
Piaf-achtige slotzin: ‘Je n’aurais rien à regretter.’
Het lijkt me niet per se de bedoeling dat we het daarmee eens zijn.
Michel Houellebecq, Soumission_, Flammarion, 229 blz., €
14,99. De Nederlandse vertaling door Martin de Haan,_ Onderworpen_,
verschijnt in mei bij De Arbeiderspers_ Beeld: (1) Pagina 2 door Luz in Charlie Hebdo nr1177, 7 januari 2015 (2) Omslag Charlie Hebdo nr 1177, januari 2015 https://www.groene.nl/artikel/de-sharia-is-zo-gek-nog-niet ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Houellebecq raakt dezelfde open zenuw
Voorstanders
prijzen de 'laserachtige' blik van Michel Houellebecq (foto) die als
geen ander de angsten en neurosen van zijn tijd beschrijft. Beeld epa
Het
satirische weekblad Charlie Hebdo maakt in het laatste nummer dat voor
de aanslag uitkwam grappen over de nieuwe, omstreden roman van Michel
Houellebecq die juist gisteren verscheen.
Kleis JagerDe
meest gelezen Franse auteur in de wereld beschrijft in zijn boek
'Soumission' (Onderwerping) het Frankrijk van 2022, wanneer het land een
islamitische staat is geworden. Charlie steekt de draak met het verhaal
van 'waarzegger Houellebecq' die op de cover de voorspelling doet dat
hij in 2015 zijn tanden verliest.
Al weken woedt er een debat in
Frankrijk over de vraag of Soumission een provocatie is of een
interessante literaire blik op een niet eens zo ondenkbare toekomst.
Houellebecq zelf geeft toe dat hij zijn lezers 'een beetje bang' wil
maken. Maar hij denkt tegelijk dat Frankrijk heel goed een soort
kalifaat kan worden. "Alleen is daar wellicht veel meer tijd voor nodig,
ik laat de tijd wat sneller verlopen."
Gematigde islam
Een
islamitische machtsgreep wordt werkelijkheid in het boek als de leider
van een nieuwe islamitische politieke partij, Mohammed Ben Abbes, een
coalitie sluit met de socialisten en klassiek rechts. Een front dat
Marine Le Pen van het Front National uit het Elysée probeert te houden.
De meeste kiezers hebben liever de charmante en intelligente Ben Abbes
dan Marine Le Pen als president. Bovendien belooft Ben Abbes dat hij een
gematigde, moderne variant van de islam voorstaat die heel goed
samengaat met de democatie.
Het gaat anders, maar eigenlijk
vinden velen dat niet erg. De criminaliteit verdwijnt uit de voorsteden,
de werkloosheid daalt. Je bekeren is zo gek nog niet, zo vindt ook de
typisch Houellebecqiaanse held van het boek, François.
Voorstanders
prijzen de 'laserachtige' blik van Houellebecq die als geen ander de
angsten en neurosen van zijn tijd beschrijft. Ook vindt het pro-kamp dat
Soumission buitengewoon geestig is geschreven. Tegenstanders, al even
talrijk, beschuldigen Houellebecq van vreemdelingenhaat en noemen het
werk een provocatie.
Haperende integratie
Alles
wat met de islam heeft te maken ligt gevoelig in het land dat, met ruim
zes miljoen moslims, de grootste islamitische populatie van de Europese
Unie telt. Volgens Houellebecq kan iemand alleen door het uitspreken
van het woord 'islam' in de beklaagdenbank belanden die is opgericht
door zelfbenoemde anti-racisten.
Zeker is dat de haperende
integratie van veel moslims en het oprukkende salafisme in veel Franse
buitenwijken met grote zorg wordt gadeslagen door de autoriteiten. De
regering zet haar kaarten op apaiseren en bestrijdt actief ongewenste
geluiden. Recent riepen verschillende ministers de media zelfs op de
commentator Éric Zemmour, de auteur van een essay over de 'zelfmoord van
de Franse natie', niet meer uit te nodigen.
Zemmour heeft veel
succes met zijn boek, waarin hij 'de elites' schuldig verklaart aan het
uitleveren van het land aan de Brusselse bureaucratie en het toestaan
van massa-immigratie via gezinshereniging. Daardoor blijft er in de
visie van Zemmour van Frankrijk bitter weinig over.
Houellebecq houdt vol dat roman 'Soumission' geen provocatie is
De
nieuwe roman van Michel Houellebecq ligt vandaag in de winkel, maar in
de Franse media wordt er al weken over gepolemiseerd. Speelt Soumission
extreem-rechts in de kaart, omdat Houellebecq het spookbeeld van een
islamitische president oproept? Of is het slechts een verkenning van een
toekomst die ook positieve kanten heeft, zoals Houellebecq zelf zegt?
Peter GiesenFranse schrijver Michel Houellebecq Beeld anp
'Ik
heb gebruikgemaakt van de mogelijkheid angst aan te jagen', erkende
Houellebecq dinsdag in het Franse achtuurjournaal. Voor zijn doen zag
hij er fris uit, het dunne haar in een strakke scheiding gekamd. De
roman is echter geen provocatie, hield hij vol.
In Soumission
krijgt Frankrijk in 2022 zijn eerste islamitische president. Toch is het
verhaal geen aanval op de islam. Onder moslimleiding wordt Frankrijk
zelfs weer gelukkig. Het is even slikken als de minirok wordt verbannen,
maar ook de werkloosheid verdwijnt als sneeuw voor de zon, omdat alle
vrouwen thuis blijven. De orde keert terug, de criminaliteit daalt en al
snel hervindt Frankrijk een optimisme dat het sinds de jaren zeventig
niet meer heeft gekend.
'Je kunt dit boek niet als een
pessimistische voorspelling beschouwen', zei Houellebecq in een
interview met de Paris Review. 'Uiteindelijk gaan de zaken niet zo
slecht.'
Geen politieke bedoelingen
Hoe
serieus moeten we deze woorden nemen? Slechts weinigen zullen zich
verheugen op een Parijs zonder korte rokjes. Vrouwen komen er bekaaid
vanaf in Houellebecqs islamitische Frankrijk: ze dienen zich te
onderwerpen aan de man en polygamie wordt toegestaan.
Volgens
Laurent Joffrin, hoofdredacteur van de linkse Libération, speelt
Houellebecq zeer welbewust met een spookbeeld dat vooral in
extreem-rechtse kring wordt opgeroepen: door immigratie en een hoog
geboortecijfer zullen moslims straks een meerderheid vormen, waardoor ze
langs democratische weg de macht zullen overnemen. 'Het boek is een
prachtig kerstcadeau voor Marine Le Pen', vond ook racismebestrijder
Alain Jakubowicz.
'Marine Le Pen heeft mij niet nodig', reageerde
Houellebecq. 'Ik ken ook geen romans die de loop der geschiedenis
hebben veranderd.' Hij hield vol dat hij geen politieke bedoelingen
heeft en dat hij slechts een waarschijnlijke ontwikkeling heeft willen
beschrijven - al is 2022 een beetje vroeg voor een moslimpresident.
Vrijheid
en individualisme hebben de mens in leegheid en eenzaamheid geworpen,
stelt Houellebecq, net als in zijn eerdere romans. 'De mens verdraagt
het niet langer om zonder God te leven', zei Houellebecq gisteravond in
het Franse achtuurjournaal. In dat geval is de islam zo gek nog niet,
vindt hij. 'De Koran is veel beter dan ik dacht', aldus Houellebecq in
de Paris Review. Naar eigen zeggen zonder ironie: 'Ik heb dit boek niet
uit angst geschreven. Ik denk dat we ons kunnen aanpassen. De feministen
niet. Maar ik en veel andere mensen wel.'
It’s 2022, and France is living in fear. The country is roiled by
mysterious troubles. Regular episodes of urban violence
are deliberately obscured by the media. Everything is covered up, the
public is in the dark … and in a few months the leader of a newly
created Muslim party will be elected president. On the evening of June
5, in a second general election—the first having been anulled after
widespread voter fraud—Mohammed Ben Abbes handily beats Marine Le Pen
with support from both socialists and the right. The next day, women abandon Western dress. Most begin wearing
long cotton smocks over their trousers; encouraged by government
subsidies, they leave the workplace in droves. Male unemployment drops
overnight. In formerly rough neighborhoods, crime all but disappears.
Universities become Islamic. Non-Muslim teachers are forced into early
retirement unless they convert and submit to the new regime. This is the world imagined by Michel Houellebecq in his sixth novel, Soumission(Submission),
which will appear next week. Should it be read as a bad Op-Ed, as pulp
fiction for an election year, or as the attempt of a great writer to air
a social critique through farce? In an exclusive interview—the first
he’s given about this novel—Houellebecq explains what led him to write a
book that has already created a scandal in France, even before its
publication. Why did you do it?
For several reasons, I’d say. First of all, I think, it’s my job,
though I don’t care for that word. I noticed some big changes when I
moved back to France, though these changes are not specifically French,
but rather Western. As an exile you don’t take much of an interest in
anything, really, neither your society of origin nor the place you
live—and besides, Ireland is a slightly odd case. I think the second
reason is that my atheism hasn’t quite survived all the deaths I’ve had
to deal with. In fact, it came to seem unsustainable to me. The death of your dog, of your parents?
Yes, it was a lot in a short period of time. Part of it may be that,
contrary to what I thought, I never was quite an atheist. I was an
agnostic. Usually that word serves as a screen for atheism but not, I
think, in my case. When, in the light of what I know, I reexamine the
question whether there is a creator, a cosmic order, that kind of thing,
I realize that I don’t actually have an answer. Whereas before you felt …
I thought I was an atheist, yes. Now I really don’t know. So those
are the two reasons I wrote the book, the second reason probably
outweighing the first. How would you characterize this book?
The phrase political fiction isn’t bad. I don’t think I’ve
read many similar examples, but at any rate I’ve read some, more in
English literature than in French. What books are you thinking of?
In a way, certain books by Conrad. Or by John Buchan. And then more
recent books, not as good, which are more like thrillers. A thriller can
unfold in a political setting, it doesn’t always have to be tied to the
business world. But there’s a third reason I’ve written this
book—because I quite liked the way it began. I wrote the first part, up
to page twenty-six, practically in one sitting. And I found it very
convincing, because I can easily imagine a student finding a friend in
Huysmans and dedicating his life to him. This didn’t happen to me. I
read Huysmans much later, I think when I was almost thirty-five, but I
definitely would have liked reading him. I think he would have been a
real friend to me. And so, after I wrote those pages, I did nothing for a
while. That was in January 2013, and I must have gone back to the text
that summer. But my project was very different at the beginning. It
wasn’t meant to be called Soumission—the first title was La Conversion.
And in my original project, the narrator converted, too, but to
Catholicism. Which is to say, he followed in Huysmans’s footsteps a
century later, leaving naturalism to become Catholic. And I wasn’t able
to do it. Why not?
It didn’t work. In my opinion, the key scene of the book is the one
where the narrator takes one last look at the Black Madonna of
Rocamadour, he feels a spiritual power, like waves, and all at once she
fades into the past and he goes back to the parking lot, alone and
basically in despair. Is this a satirical novel?
No. Maybe a small part of the book satirizes political
journalists—politicians a little bit, too, to be honest. But the main
characters are not satirical. Where did you get the idea for a presidential election, in
2022, that came down to Marine Le Pen and the leader of a Muslim party?
Well, Marine Le Pen strikes me as a realistic candidate for 2022—even
for 2017 … The Muslim party is more … That’s the heart of the matter,
really. I tried to put myself in the place of a Muslim, and I realized
that, in reality, they are in a totally schizophrenic situation. Because
overall Muslims aren’t interested in economic issues, their big issues
are what we nowadays call societal issues. On these issues, obviously,
they are very far from the left and even further from the Green Party.
Just think of gay marriage and you’ll see what I mean, but the same is
true across the board. And one doesn’t really see why they’d vote for
the right, much less for the extreme right, which utterly rejects them.
So if a Muslim wants to vote, what’s he supposed to do? The truth is,
he’s in an impossible situation. He has no representation whatsoever. It
would be wrong to say that this religion has no political
consequences—it does. So does Catholicism, for that matter, even if the
Catholics have been more or less marginalized. For those reasons, it
seems to me, a Muslim party makes a lot of sense. But to imagine that such a party might find itself poised to win a presidential election seven years from now …
I agree, it’s not very realistic. For two reasons, actually.
First—and this is the most difficult thing to imagine—the Muslims would
have to succeed in getting along with each other. That would take
someone extremely intelligent and with an extraordinary political
talent, qualities that I give to my character Ben Abbes. But an extreme
talent is, by definition, an unusual occurrence. But supposing he
existed, the party could take off, but it would take longer than seven
years. If we look at the way the Muslim Brotherhood has done it, we see
regional networks, charities, cultural centers, prayer centers, vacation
centers, health care, something not unlike what the Communist Party
did. If you ask me, in a country where poverty will continue to spread,
this party could attract a lot more than just “average” Muslims, if I
can put it that way, because really there is no longer such a thing as
an “average” Muslim since we now have people converting who are not at
all of North African origin … But such a process would take several
decades. The sensationalism of the media plays a negative role, really.
For example, they loved the story of the guy living in a little village
in Normandy, as French as he could be, not even from a broken home, who
converted and went off to wage jihad in Syria. But we can reasonably
assume that for every guy like that there are several dozen who convert
and don’t go off to wage jihad in Syria, who don’t do anything of the
kind. After all, one doesn’t wage jihad for the fun of it, that sort of
thing only interests people who are strongly motivated by doing
violence, which is to say, necessarily a minority. You could also say that what really interests those people is going to Syria, rather than converting.
I disagree. I think there is a real need for God and that the return
of religion is not a slogan but a reality, and that it is very much on
the rise. That hypothesis is central to the book, but we know that it
has been discredited for many years by numerous researchers, who have
shown that we are actually witnessing a progressive secularization of
Islam, and that violence and radicalism should be understood as the
death throes of Islamism. That is the argument made by Olivier Roy,and many other people who have worked on this question for more than twenty years.
This is not what I have observed, although in North and South
America, Islam has benefited less than the evangelicals. This is not a
French phenomenon, it’s almost global. I don’t know about Asia, but the
case of Africa is interesting because there you have the two great
religious powers on the rise—evangelical Christianity and Islam. I
remain in many ways a Comtean, and I don’t believe that a society can
survive without religion. But why did you decide to tell these things in such a dramatically exaggerated way when even you acknowledge that the idea of a Muslim president in 2022 is unrealistic?
That must be my mass market side, my “thriller” side. You wouldn’t call it your Éric Zemmour side?
I don’t know, I haven’t read his book. What does he say, exactly? He and a number of other writers overlap, despite their
differences, in describing a contemporary France, which strikes me as
essentially fantastical, where the menace of Islam looms over French
society and is one of its principal features. In the plot of your novel,
it seems to me, you accept this as a premise and you promote the same
description of contemporary France that we find in the work of those
intellectuals today.
I don’t know, I only know the title of Zemmour’s book [Le Suicide français],
and this is not at all the way I see things. I don’t think we are
witnessing a French suicide. I think we are seeing practically the
opposite. Europe is committing suicide and, in the middle of Europe,
France is struggling desperately to survive. It is almost the only
country that is fighting to survive, the only country whose demographics
allow it to survive. Suicide is a matter of demographics, it’s the best
and most effective way to commit suicide. That’s why France is not
committing suicide at all. What’s more, for people to convert is a sign
of hope, not a threat. It means they aspire to a new kind of society.
That said, I don’t think people convert for social reasons, their
reasons for converting are deeper—even if my book contradicts me
slightly, Huysmans being the classic case of a man who converts for
reasons that are purely aesthetic. Really, the questions that worry
Pascal leave Huysmans cold. He never mentions them. I almost have
trouble imagining such an aesthete. For him, beauty was the proof. The
beauty of rhyme, of paintings, of music proved the existence of God. This brings us back to the question of suicide, since
Baudelaire said of Huysmans that the only choice he could make was
between suicide or conversion …
No, it was Barbey d’Aurevilly who made that remark, which is fair enough, especially after reading À rebours. I reread it closely and, in the end, it really is Christian. It’s astonishing. To go back to the question of your unrealistic exaggerations,
in your book you describe, in a very blurry and vague way, various
world events, and yet the reader never knows quite what these are. This
takes us into the realm of fantasy, doesn’t it, into the politics of fear.
Yes, perhaps. Yes, the book has a scary side. I use scare tactics. Like imagining the prospect of Islam taking over the country?
Actually, it’s not clear what we are meant to be afraid of, nativists or Muslims. I leave that unresolved. Have you asked yourself what the effect might be of a novel based on such a hypothesis?
None. No effect whatsoever. You don’t think it will
help reinforce the image of France that I just described, in which Islam
hangs overhead like the sword of Damocles, like the most frightening
thing of all?
In any case, that’s pretty much all the media talks about, they
couldn’t talk about it more. It would be impossible to talk about it
more than they already do, so my book won’t have any effect. Doesn’t it make you want to write about something else so as not to join the pack?
No, part of my work is to talk about what everyone is talking about, objectively. I belong to my own time. You remark in your novel that French intellectuals tend to
avoid feeling any responsibility, but have you asked yourself about your
own responsibilities as a writer?
But I am not an intellectual. I don’t take sides, I defend no regime.
I deny all responsibility, I claim utter irresponsibility—except when I
discuss literature in my novels, then I am engaged as a literary
critic. But essays are what change the world. Not novels?
Of course not. Though I suspect this book by Zemmour is really too long. I think Marx’s Capital is too long. It’s actually the Communist Manifesto
that got read and changed the world. Rousseau changed the world, he
sometimes knew how to go straight to the point. It’s simple, if you want
to change the world, you have to say, Here’s how the world is and
here’s what must be done. You can’t lose yourself in novelistic
considerations. That’s ineffectual. But you don’t need me to tell you how a novel can be used as an epistemological tool. That was the subject of The Map and the Territory.
In this book, I feel that you have adopted categories of description,
oppositions, that are worse than dubious—the sort of categories relied
on by the editors of Causeur, or by Alain Finkielkraut, Éric Zemmour, even Renaud Camus. For example, the “opposition” between antiracism and secularism.
One cannot deny there is a contradiction there. I don’t see it. On the contrary, the same people are often militant antiracists and fervent defenders of secularism, with both ways of thinking rooted in the Enlightenment.
Look, the Enlightenment is dead, may it rest in peace. A striking
example? The left wing candidate on Olivier Besancenot’s ticket who wore
the veil, there’s a contradiction for you. But only the Muslims are in
an actually schizophrenic situation. On the level of what we customarily
call values, Muslims have more in common with the extreme right than
with the left. There is a more fundamental opposition between a Muslim
and an atheist than between a Muslim and a Catholic. That seems obvious
to me. But I don’t understand the connection with racism …
That’s because there is none. Objectively speaking, there is none.
When I was tried for racism and acquitted, a decade ago, the prosecutor
remarked, correctly, that the Muslim religion was not a racial trait.
This has become even more obvious today. So we have extended the domain
of “racism” by inventing the crime of islamophobia. The word may be badly chosen, but there do exist forms of
stigma toward groups or categories of person, which are forms of racism …
No, islamophobia is not a kind of racism. If anything has become obvious, it’s that. Islamophobia serves as a screen for a kind of racism that can no longer be expressed because it’s against the law.
I think that’s just false. I don’t agree. You rely on another dubious dichotomy, the opposition between anti-Semitism and racism, when actually we can point to many moments in history when those two things have gone hand in hand.
I think anti-Semitism has nothing to do with racism. I’ve spent time
trying to understand anti-Semitism, as it happens. One’s first impulse
is to connect it with racism. But what kind of racism is it when a
person can’t say whether somebody is Jewish or not Jewish, because the
difference can’t be seen? Racism is more elementary than that, it’s a
different skin color … No, because cultural racism has been with us for a long time.
But now you’re asking words to mean something they don’t. Racism is
simply when you don’t like somebody because he belongs to another race,
because he hasn’t got the same color skin that you do, or the same
features, et cetera. You can’t stretch the word to give it some higher
meaning. But since, from a biological point of view, “races”don’t exist, racism is necessarily cultural.
But racism exists, apparently, all around us. Obviously it has
existed from the moment when races first began mixing … Be honest,
Sylvain! You know very well that a racist is someone who doesn’t like
somebody else because he has black skin or because he has an Arab face.
That’s what racism is. Or because his values or his culture are …
No, that’s a different problem, I’m sorry. Because he is polygamous, for example.
Ah, well, one can be shocked by polygamy without being the least bit
racist. That must be the case for lots of people who are not the least
bit racist. But let’s go back to anti-Semitism, because we’ve gotten off
topic. Seeing as how no one has ever been able to tell whether somebody
is Jewish just by his appearance or even by his way of life, since by
the time anti-Semitism really developed, very few Jews had a Jewish way
of life, what could antisemitism really mean? It’s not a kind of racism.
All you have to do is read the texts to realize that anti-Semitism is
simply a conspiracy theory—there are hidden people who are responsible
for all the unhappiness in the world, who are plotting against us,
there’s an invader in our midst. If the world is going badly, it’s
because of the Jews, because of Jewish banks … It’s a conspiracy theory. But in Soumission, isn’t
there a conspiracy theory—the idea that a “great replacement,” to use
the words of Renaud Camus, is underway, that Muslims are seizing power?
I don’t know much about this “grand replacement” theory, but I gather
it has to do with race. Whereas in my book, there is no mention of
immigration. That’s not the subject. It’s not necessarily
racial, it can be religious. In this case, your book describes the
replacement of the Catholic religion by Islam.
No. My book describes the destruction of the philosophy handed down
by the Enlightenment, which no longer makes sense to anyone, or to very
few people. Catholicism, by contrast, is doing rather well. I would
maintain that an alliance between Catholics and Muslims is possible.
We’ve seen it happen before, it could happen again. You who have become an agnostic, you can look on cheerfully and watch the destruction of Enlightenment philosophy?
Yes. It has to happen sometime and it might as well be now. In this
sense, too, I am a Comtean. We are in what he calls the metaphysical
stage, which began in the Middle Ages and whose whole
point was to destroy the phase that preceded it. In itself, it can
produce nothing, just emptiness and unhappiness. So yes, I am hostile to
Enlightenment philosophy, I need to make that perfectly clear. Why did you choose to set your novel in the world of academia? Because it embodies the Enlightenment?
Is it all right to say I don’t know? Because really, I don’t think I
do. The truth is that I wanted there to be a long subplot dealing with
Huysmans, that’s where I got the idea of making my character an
academic. Did you know from the beginning that you would write the novel in the first person?
Yes, because it was a play on Huysmans. It was like that from the beginning. Once again, you’ve written a character who is partly a self-portrait, not entirely, but …there is the death of his parents, for example.
Yes, I have used things, even if the details are really quite
different. My main characters are never self-portraits, but they are
always projections. For example, what if I’d read Huysmans when I was
young, if I’d studied literature and become a professor? I imagine lives
that I haven’t led. While allowing actual events to insert themselves in your fictional lives.
I use moments that have struck me in real life, yes. But more and
more I tend to transpose them. In this book, all that’s left of reality
is the theoretical element—the death of the father—but actually
everything about it is different. My father was very different from this
guy, his death didn’t happen that way at all. Life just gives me the
basic ideas. In writing this book did you feel you were a Cassandra, a prophet of doom?
You can’t really describe this book as a pessimistic prediction. At the end of the day, things don’t go all that badly, really. Not so badly for the men, but for the women …
Yes, that’s a whole other problem. But it seems to me that the
project of rebuilding the Roman empire isn’t so stupid, if you reorient
Europe toward the south the thing starts to make a kind of sense, even
if it doesn’t make sense right now. Politically, one might even welcome
this development—it’s not really a catastrophe. And yet the book is extraordinarily sad.
Yes, it has a strong underlying sadness. In my opinion, the ambiguity
culminates in the last sentence—“I would have nothing to mourn.”
Really, one could come away feeling exactly the opposite. The character
has two things to mourn—Myriam and the Black Madonna. But he happens not
to mourn them. What makes the book sad is a sort of ambience of
resignation. How would you place this novel in relation to your other books?
You might say I did several things that I’d wanted to do for a long
time, things I’d never done before. Like having a very important
character whom one never sees, namely Ben Abbes. I also think it’s the
saddest ending to a love plot that I’ve ever written, because it’s the
most banal—out of sight, out of mind. They had feelings. In general,
there is a much stronger feeling of entropy than in my other books. It
has a somber, crepuscular side, which accounts for the sadness of its
tone. For example, if Catholicism doesn’t work, that’s because it’s
already run its course, it seems to belong to the past, it has defeated
itself. Islam is an image of the future. Why has the idea of the Nation
stalled out? Because it’s been abused too long. There is no trace of romanticism here, much less lyricism. We’ve moved on to decadence.
That’s true. The fact that I started with Huysmans must have
something to do with this. Huysmans couldn’t go back to romanticism, but
for him it was still possible to convert to Catholicism. The clearest
point of connection with my other books is the idea that religion, of
some kind, is necessary. That idea is there in many of my books. In this
one, too, only now it’s an existing religion. Whereas earlier one might have invented a religion, along Comtean lines.
Auguste Comte tried in vain to create a religion and, indeed, I have
sometimes created religions in my books. The difference is that this one
really exists. What is the place of humor in this book?
There are comic characters here and there. I would guess that it’s
about the same as usual, really, with the same number of ridiculous
characters. We haven’t spoken much about women. Once again you will attract criticism on that front.
Certainly a feminist is not likely to love this book. But I can’t do anything about that. And yet you were shocked when people described Whatever as misogynistic. This book won’t help your case.
I still don’t think I’m a misogynist, really. I would say that this
isn’t the crucial thing, in any case. The thing that may rub people the
wrong way is that I show how feminism is demographically doomed. So the
underlying idea, which may really upset people in the end, is that
ideology doesn’t matter much compared to demographics. This book is notmeant as a provocation?
I accelerate history, but no, I can’t say that the book is a
provocation—if that means saying things I consider fundamentally untrue
just to get on people’s nerves. I condense an evolution that is, in my
opinion, realistic. While you were writing or rereading the book, did you anticipate any reactions to its publication?
I still can’t predict these things, not really. Some might be surprised that you chose to go in this
direction when your last book was greeted as such a triumph that it
silenced your critics.
The true answer is that, frankly, I didn’t choose. The book started
with a conversion to Catholicism that should have taken place but
didn’t. Isn’t there something despairing about this gesture, which you didn’t really choose?
The despair comes from saying good-bye to a civilization, however
ancient. But in the end the Koran turns out to be much better than I
thought, now that I’ve reread it—or rather, read it. The most obvious
conclusion is that the jihadists are bad Muslims. Obviously, as with all
religious texts, there is room for interpretation, but an honest
reading will conclude that a holy war of aggression is not generally
sanctioned, prayer alone is valid. So you might say I’ve changed my
opinion. That’s why I don’t feel that I’m writing out of fear. I feel,
rather, that we can make arrangements. The feminists will not be able
to, if we’re being completely honest. But I and lots of other people
will. You could replace the word feministswith women,no?
No, you can’t replace the word feminists with women. Really you can’t. I make it clear that women can be converts, too. Sylvain Bourmeau is a producer at France Culture and an associate
professor at the École des hautes études en sciences sociales in Paris. Translated from French by Lorin Stein.
Franse schrijver Michel Houellebecq in augustus 2014.
EPA/HUGO ORTUNO
Ook in zijn vandaag verschenen zesde roman zit die typische
Houellebecq-hoofdpersoon: een weinig ambitieuze, cultuurpessimistische,
treurige eenling. Maar hoe zit het met de provocatie? Die nieuwe roman, Soumission, is een politieke what if-toekomstfabel
waarin het Frankrijk van 2022 is omgetoverd tot een islamitisch land.
En daar vaart het land wel bij. Werkloosheid is er niet meer, geweld in
de buitenwijken is verdwenen, de familie geldt weer als hoeksteen van de
samenleving waardoor de sociale lasten enorm gedaald zijn.
De Fransen ondervinden het allemaal gelaten. En dat is opvallend
schrijft Margot Dijkgraaf, recensent Franse literatuur, vandaag in nrc.next:
‘Echt pijn doen, echt provoceren – dat doet Houellebecqs
nieuwe boek, alle discussie voorafgaand aan de publicatie van vandaag
ten spijt, niet. Wat je schokt is eerder de gelatenheid waarmee zijn
Frankrijk zich schikt naar zijn nieuwe politieke en religieuze
machthebbers.’
Die gelatenheid valt ook in Frankrijk op, schrijft correspondent
Peter Vermaas. Op een Franse tv-zender concludeerde een critica:
„Houellebecq valt niet de islam maar de Franse samenleving van vandaag aan”
Frankrijk heeft de grootste moslimpopulatie van Europa. Maar de angst
voor vermeende moslimdominantie is ongrijpbaarder dan in bijvoorbeeld
Duitsland, waar de afgelopen tegen een dergelijke dreiging werd
gedemonstreerd.
Laat je niet bangmaken
Houellebecqs zesde roman speelt volgens de hoofdredacteur van het Franse dagblad Liberation vooral “subtiel in op Franse angsten” met “waanbeelden van extreem-rechts”. Het linkse dagblad noemt Soumission een “trieste en provocerende farce”.
Dagblad Le Monde noemde het boek “pervers” en “middelmatig
van kwaliteit bovendien”. Maar de angst voert de boventoon. Zelfs zo erg
dat president Hollande zich, naar aanleiding van Houellebecqs nieuwe
roman, geroepen voelde het Franse volk een hart onder de riem te steken.
Na verklaard te hebben zelf het boek te zullen lezen, zei hij maandag
in een Frans radio-interview:
Frankrijk een islamitisch land, waar de economie weer bloeit, de vrouwen thuis zitten en op school de Koran wordt onderwezen. Frankrijks beroemdste en beruchtste schrijver heeft weer een snaar geraakt.
Frankrijk is een islamitisch land. De werkloosheid is zo goed als
verdwenen, omdat bijna alle vrouwen weer thuis achter het aanrecht
staan. Boven de ingang van de Sorbonne – Université Paris III zijn een
vergulde ster en maansikkel aangebracht. Hoogleraren hebben zich tot de
islam bekeerd, secretaresses dragen een hoofddoek. Polygamie is
toegestaan.
Het geweld in de buitenwijken is zo goed als
verdwenen. Van de media geen nieuws. Het onderwijsbudget is afgeslankt,
de leerplicht geldt tot twaalf jaar, de Koran wordt onderwezen en
meisjes gaan naar de huishoudschool. De waarden van de familie gelden
als basis van de samenleving, waardoor de sociale lasten met 85 procent
zijn gedaald. De democratisch gekozen, charismatische president Mohammed
Ben Abbes heeft een islamitisch rijk voor ogen dat de grootte van het
Romeinse overtreft. Hij begint onderhandelingen met Marokko, Algerije,
Tunesië, Egypte en Libanon ter voorbereiding van hun toetreding tot de
EU. De Franse economie doet er weer toe: nu het land tot de bevriende
naties behoort, hebben de olieproducerende Arabische landen hun
geldkranen wijd opengedraaid.
Dat is het Frankrijk dat Michel Houellebecq schetst in zijn nieuwe roman, Soumission
die vandaag verschijnt. Na twee termijnen Hollande zijn de
presidentsverkiezingen in 2022, tussen Marine Le Pen en de leider van de
Moslimbroederschap, Mohammed Ben Abbes, door de laatste gewonnen, met
steun van een ‘breed Republikeins front’. De media hadden niets aan zien
komen, ‘hun gebrek aan nieuwsgierigheid was werkelijk een zegen voor
intellectuelen’. De verkiezingen werden verstoord door bloedige
terroristische aanslagen, het leger werd ingezet, een burgeroorlog
dreigde. Inmiddels is de rust weergekeerd.
Het verhaal van de treurige eenling
De politieke what if-toekomstfabel
van Houellebecq wordt verteld vanuit het perspectief van François, een
44-jarige docent aan de Sorbonne. Het is een typische
Houellebecq-hoofdpersoon: een weinig ambitieuze, cultuurpessimistische,
treurige eenling voor wie liefde niets anders is dan ‘dankbaarheid voor
het seksuele genot dat een vrouw hem geeft’.
Als François uit
zijn raam kijkt, ziet hij een tiental woontorens, met duizenden
appartementen, voor het grootste deel bewoond door één persoon. ‘Ik had,
net zomin als de meesten van die mensen, een échte reden om mezelf te
doden’, schrijft Houellebecq. Het is een regel die je terugvindt in Before landing, zijn expositie in het Pavillon Carré de Baudouin in Parijs, waar hij foto’s en citaten uit zijn oeuvre met elkaar verbindt.
Intellectueel
gezien bereikte François zijn hoogtepunt met de publicatie van zijn
proefschrift over de Frans-Nederlandse 19de-eeuwse symbolist en
estheticus Joris-Karl Huysmans. De uitgever van de prestigieuze
Pléiade-reeks verzoekt hem een deel over Huysmans te verzorgen en hij
duikt opnieuw in het werk van de man die zich op 44-jarige leeftijd tot
het rooms-katholicisme bekeerde. Ditmaal weet hij ‘het enige échte
onderwerp van Huysmans’ te definiëren: ‘het burgerlijke geluk [...] zo
pijnlijk onbereikbaar voor de single’, ‘een vrolijke maaltijd met een
pot- au-feu, een goede wijn en een rokertje’, terwijl het buiten stormt.
De
parallel tussen beide mannen springt in het oog. In hun smachten naar
geborgenheid nemen ze een vergelijkbare beslissing. François, die de
moslimrector eerst zijn ontslag heeft aangeboden, keert terug op zijn
schreden. Bij zijn onderhandelingen over het voortzetten van zijn
aanstelling aan de islamitische Sorbonne, worden hem drie jonge vrouwen
beloofd. Uit zijn seksuele misère, uit zijn diepe eenzaamheid verlost
worden door drie maagden die nog lekker voor hem koken ook – wat wil hij
nog meer? Bevindt het ‘toppunt van geluk zich niet in de meest absolute
onderwerping (soumission)’? Die ‘van de vrouw aan de man en die van de man aan de god van de islam’?
De
bekering tot de islam blijkt een simpele kwestie, een cosmetische
ingreep, ogenschijnlijk zonder impact. De enigen die er in de nieuwe
samenleving echt op achteruitgaan zijn de vrouwen. Maar zoals
gebruikelijk geeft de auteur de vrouw, in zijn oeuvre synoniem met
object, seks en genot, geen serieuze stem.
Wat je als lezer schokt: de gelatenheid waarmee Frankrijk zich schikt
Echt
pijn doen, echt provoceren – dat doet Houellebecqs nieuwe boek, alle
discussie voorafgaand aan de publicatie van vandaag ten spijt, niet. Wat
je schokt is eerder de gelatenheid waarmee zijn Frankrijk zich schikt
naar zijn nieuwe politieke en religieuze machthebbers. Frankrijk is
dermate wanhopig, verwend en uitgehold dat niemand zich werkelijk
opwindt. Europa verkeert ‘in staat van weerzinwekkende ontbinding’. ‘Ik
houd van Frankrijk, ik houd van kaas’, snikt de Joodse minnares van
François pathetisch als ze het land definitief verruilt voor Israël.
Frankrijk neemt de propaganda over ‘de islam als een nieuw, verenigend
humanisme’ voor zoete koek aan, sterker nog het land hervindt een
‘optimisme dat het een halve eeuw niet gekend had’, de president wordt
bejubeld om zijn ‘staat van genade’. Natuurlijk, net als de vrouw
verliest Frankrijk zijn zelfstandigheid, zijn traditie, zijn westerse
waarden, maar fuck autonomy: heeft François ook niet ‘met groot gemak en zelfs met opluchting zijn verantwoordelijkheden opgegeven’? Soumission heeft niets van de apocalyps die Houellebecq schetste in Mogelijkheid van een eiland of van de milde toekomstvisie op een land dat verandert in een museum, zoals in De kaart en het gebied.
Het is geen briljante roman – daarvoor is hij te schematisch, te
artificieel. Het is ook geen pontificale aanval op de islam in de geest
van eerdere uitspraken van Houellebecq – integendeel. Soumission heeft nog het meeste weg van een politieke ideeënroman met een wake-up call: wat hebben wij eigenlijk over voor het voortbestaan van onze beschaving en onze democratie?
Paris: Flammarion, 300 pp., €21.00 (paper)
(a translation from the French by Lorin Stein will be published by
Farrar, Straus and Giroux in October)
Michel Houellebecq; drawing by James FergusonThe best-selling novel in Europe today, Michel Houellebecq’s Soumission,
is about an Islamic political party coming peacefully to power in
France. Its publication was announced this past fall in an atmosphere
that was already tense. In May a young French Muslim committed a
massacre at a Belgian Jewish museum; in the summer Muslim protesters in
Paris shouted “Death to the Jews!” at rallies against the war in Gaza;
in the fall stories emerged about hundreds of French young people, many
converts, fighting with ISIS in Syria and Iraq; a French captive was then beheaded in Algeria; and random attacks by unstable men shouting “allahu akbar” took place in several cities. Adding to the tension was a very public debate about another best seller, Éric Zemmour’s Le Suicide français, that portrayed Muslims as an imminent threat to the French way of life.1
Zemmour’s succès de scandale ensured that Soumission
would be met with hysteria. So was the fact that Houellebecq had gotten
into trouble a decade ago for telling an interviewer that whoever
created monotheistic religion was a “cretin” and that of all the faiths
Islam was “the dumbest.” The normally measured editor of Libération, Laurent Joffrin, declared five days before Soumission
appeared that Houellebecq was “keeping a place warm for Marine Le Pen
at the Café de Flore.” The reliably dogmatic Edwy Plenel, a former
Trotskyist who runs the news site Mediapart, went on television
to call on his colleagues, in the name of democracy, to stop writing
news articles on Houellebecq—France’s most important contemporary
novelist and winner of the Prix Goncourt—effectively erasing him from
the picture, Soviet style. Ordinary readers could not get their hands on
the book until January 7, the official publication date. I was probably
not the only one who bought it that morning and was reading it when the
news broke that two French-born Muslim terrorists had just killed
twelve people at the offices of Charlie Hebdo.
The irony was beyond anyone’s imagination. And it was doubled by the fact that the cover of the Charlie
published that day had a feature mocking Houellebecq as a masturbating
drunkard. It was tripled when it was revealed that one of Houellebecq’s
close friends, the left-wing economist and Charlie contributor Bernard Maris, was among the victims. (Maris had just published a book, Houellebecq économiste,
calling his friend the deepest analyst of life under contemporary
capitalism.) Houellebecq appeared on television, devastated, then broke
off his publicity tour and disappeared into the countryside. A few hours
earlier Prime Minister Manuel Valls, in his first interview after the
attacks, felt obliged to say that “France is not Michel Houellebecq. It
is not intolerance, hate, and fear.” It is hardly likely that Valls had
read his book.
Given all this, it will take a long time for the French to read and appreciate Soumission for the strange and surprising thing that it is. Michel Houellebecq has created a new genre—the dystopian conversion tale. Soumission
is not the story some expected of a coup d’état, and no one in it
expresses hatred or even contempt of Muslims. It is about a man and a
country who through indifference and exhaustion find themselves
slouching toward Mecca. There is not even drama here—no clash of
spiritual armies, no martyrdom, no final conflagration. Stuff just
happens, as in all Houellebecq’s fiction. All one hears at the end is a
bone-chilling sigh of collective relief. The old has passed away;
behold, the new has come. Whatever.
François, the main character of Soumission,
is a mid-level literature professor at the Sorbonne who specializes in
the work of the Symbolist novelist J.K. Huysmans. He is, like all
Houellebecq’s protagonists, what the French call un pauvre type.2
He lives alone in a modern apartment tower, teaches his courses but has
no friends in the university, and returns home to frozen dinners,
television, and porn. Most years he manages to pick up a student and
start a relationship, which ends when the girl breaks it off over summer
vacation with a letter that always begins, “I’ve met someone.”
François
is shipwrecked in the present. He doesn’t understand why his students
are so eager to get rich, or why journalists and politicians are so
hollow, or why everyone, like him, is so alone. He believes that “only
literature can give you that sensation of contact with another human
spirit,” but no one else cares about it. His sometime girlfriend Myriam
genuinely loves him but he can’t respond, and when she leaves to join
her parents, who have emigrated to Israel because they feel unsafe in
France, all he can think to say is: “There is no Israel for me.”
Prostitutes, even when the sex is great, only deepen the hole he is in.
We
are in 2022 and a presidential election is about to take place. All the
smart money—then as now—is on the National Front’s Marine Le Pen
winning the primary, forcing the other parties to form a coalition to
stop her. The wild card in all this is a new, moderate Muslim party (the
Muslim Brotherhood) that by now attracts about a fifth of the
electorate, about as many as the Socialists do. The party’s founder and
president, Mohammed Ben Abbes—a cross between Tariq Ramadan and Recep
Tayyip Erdoğan before he took power—is a genial man who gets along well
with Catholic and Jewish community leaders who share his conservative
social views, and also with business types who like his advocacy of
economic growth. Foreign heads of state, beginning with the pope, have
given him their blessing. Given that Muslims make up at most 6 to 8
percent of the French population, it strains credibility to imagine such
a party carrying any weight in ten years’ time. But Houellebecq’s
thought experiment is based on a genuine insight: since the far right
wants to deport Muslims, conservative politicians look down on them, and
the Socialists, who embrace them, want to force them to accept gay
marriage, no one party clearly represents their interests.3
François
only slowly becomes aware of the drama swirling around him. He hears
rumors of armed clashes between radical right-wing nativist groups
(which exist in France) and armed radical Islamists, but newspapers
worried about rocking the multicultural boat have ceased reporting such
things. At a cocktail party he hears gunfire in the distance, but people
pretend not to notice and find excuses to leave, so he does too.
As expected, Le Pen wins the presidential primary but the Socialists and the conservative UMP
don’t have enough votes between them to defeat her. So they decide to
back Ben Abbes in the runoff, and by a small margin France elects its
first Muslim president. Ben Abbes decides to let the other parties
divide up the ministries, reserving for the Muslim Brotherhood only the
education portfolio. He, unlike his coalition partners, understands that
a nation’s destiny depends on how well it teaches young people
fundamental values and enriches their inner lives. He is not a
multiculturalist and admires the strict republican schools that he
studied in, and that France abandoned.
Except in the schools, very
little seems to happen at first. But over the next months François
begins to notice small things, beginning with how women dress. Though
the government has established no dress code, he sees fewer skirts and
dresses on the street, more baggy pants and shirts that hide the body’s
contours. It seems that non-Muslim women have spontaneously adopted the
style to escape the sexual marketplace that Houellebecq describes so
chillingly in his other novels. Youth crime declines, as does
unemployment when women, grateful for new family subsidies, begin to
leave the workforce to care for their children.
François thinks he
sees a new social model developing before his eyes, inspired by a
religion he knows little about, and which he imagines has the polygamous
family at its center. Men have different wives for sex, childbearing,
and affection; the wives pass through all these stages as they age, but
never have to worry about being abandoned. They are always surrounded by
their children, who have lots of siblings and feel loved by their
parents, who never divorce. François, who lives alone and has lost
contact with his parents, is impressed. His fantasy (and perhaps
Houellebecq’s) is not really the colonial one of the erotic harem. It is
closer to what psychologists call the “family romance.”
The
university is a different story. After the Muslim Brotherhood comes to
power, François, along with all other non-Islamic teachers, is
prematurely retired with a full pension. Satisfied with the money,
indifferent, or afraid, the faculty does not protest. A golden crescent
is placed atop the Sorbonne gate and pictures of the Kaaba line the
walls of the once-grim university offices, now restored with the money
of Gulf sheikhs. The Sorbonne, François muses, has reverted to its
medieval roots, back to the time of Abelard and Heloïse. The new
university president, who replaced the woman professor of gender studies
who had presided over the Sorbonne, tries to woo him back with a better
job at triple the pay, if he is willing to go through a pro forma
conversion. François is polite but has no intention of doing so.
His
mind is elsewhere. Since Myriam’s departure he sinks to a level of
despair unknown even to him. After passing yet another New Year’s alone
he starts sobbing one night, seemingly without reason, and can’t stop.
Soon after—ostensibly for research purposes—he decides to spend some
time in the Benedictine abbey in southern France where his hero J.K.
Huysmans spent his last years after having abandoned his dissolute life
in Paris and converted to mystical Catholicism in middle age.4
Houellebecq
has said that originally the novel was to concern a man’s struggle,
loosely based on Huysmans’s own, to embrace Catholicism after exhausting
all the modern world had to offer. It was to be called La Conversion
and Islam did not enter in. But he just could not make Catholicism work
for him, and François’s experience in the abbey sounds like
Houellebecq’s own as a writer, in a comic register. He only lasts two
days there because he finds the sermons puerile, sex is taboo, and they
won’t let him smoke. And so he heads off to the town of Rocamadour in
southwest France, the impressive “citadel of faith” where medieval
pilgrims once came to worship before the basilica’s statue of the Black
Madonna. François is taken with the statue and keeps returning, not sure
quite why, until:
I felt my individuality dissolve.… I
was in a strange state. It seemed the Virgin was rising from her base
and growing larger in the sky. The baby Jesus seemed ready to detach
himself from her, and I felt that all he had to do was raise his right
arm and the pagans and idolaters would be destroyed, and the keys of the
world restored to him.
But when it is over he chalks the experience up to hypoglycemia and heads back to his hotel for confit de canard
and a good night’s sleep. The next day he can’t repeat what happened.
After a half hour of sitting he gets cold and heads back to his car to
drive home. When he arrives he finds a letter informing him that in his
absence his estranged mother had died alone and been buried in a
pauper’s grave.
It’s in this state that François
happens to run into the university president, Robert Rediger, and
finally accepts an invitation to talk. Rediger is Houellebecq’s most
imaginative fictional creation so far—part Mephisto, part Grand
Inquisitor, part shoe salesman (those look great on you!), his speeches
are psychologically brilliant and yet wholly transparent. The name is a
macabre joke: it refers to Robert Redeker, a hapless French philosophy
teacher who received credible death threats after publishing an article
in Le Figaro in 2006 calling Islam a religion of hate, violence,
and obscurantism—and who has been living ever since under constant
police protection. (Needless to say, no journalists donned “Je suis Robert”
buttons to show support for him.) President Rediger is his exact
opposite: a smoothie who writes sophistical books defending Islamic
doctrine, and has risen in the academic ranks through flattery and
influence-peddling. It is his cynicism that, in the end, makes it
possible for François to convert.
To set the trap Regider begins
with a confession. It turns out that as a student he began on the
radical Catholic right, though he spent his time reading Nietzsche
rather than the Church Fathers. Secular humanistic Europe disgusted him.
In the 1950s it had given up its colonies out of weakness of will, and
in the 1960s generated a decadent culture that told people to follow
their bliss as free individuals, rather than do their duty, which is to
have large, churchgoing families. Unable to reproduce, Europe then
opened the gates to large-scale immigration from Muslim countries, Arab
and black, and now the streets of French provincial towns looked like
souks.
Integrating such people was never in the cards; Islam does
not dissolve in water, let alone in atheistic republican schools. If
Europe was ever to recover its place in the world, he thought, it would
have to drive out these infidels and return to the true Catholic faith.
(The websites of French far-right identitaire groups are full of
this kind of reasoning, if it can be called that, and the parallels with
radical Islamism, which Houellebecq highlights throughout the book,
leap out.)
But Rediger took this kind of thinking a step further
than Catholic xenophobes do. At a certain point he couldn’t ignore how
much the Islamists’ message overlapped with his own. They, too,
idealized the life of simple, unquestioning piety and despised modern
culture and the Enlightenment that spawned it. They believed in
hierarchy within the family, with wives and children there to serve the
father. They, like he, hated diversity—especially diversity of
opinion—and saw homogeneity and high birthrates as vital signs of
civilizational health. And they quivered with the eros of violence. All
that separated him from them was that they prayed on rugs and he prayed
at an altar. But the more Rediger reflected, the more he had to admit
that in truth European and Islamic civilizations were no longer
comparable. By all the measures that really mattered, post-Christian
Europe was dying and Islam was flourishing. If Europe was to have a
future, it would have to be an Islamic one.
So Rediger changed to
the winning side. And the victory of the Muslim Brotherhood proved that
he was right to. As a former Islam specialist for the secret services
also tells François, Ben Abbes is no radical Islamist dreaming of
restoring a backward caliphate in the sands of the Levant. He is a
modern European without the faults of one, which is why he is
successful. His ambition is equal to that of the Emperor Augustus: to
unify the great continent again and expand into North Africa, creating a
formidable cultural and economic force. After Charlemagne and Napoleon
(and Hitler), Ben Abbes would be written into European history as its
first peaceful conqueror. The Roman Empire lasted centuries, the
Christian one a millennium and a half. In the distant future, historians
will see that European modernity was just an insignificant,
two-century-long deviation from the eternal ebb and flow of religiously
grounded civilizations.
This Spenglerian prophecy leaves François
untouched; his concerns are all prosaic, like whether he can choose his
wives. Still, something keeps him from submitting. As for Rediger,
between sips of a fine Meursault and while his “Hello Kitty”–clad
fifteen-year-old wife (one of three) brings in snacks, he goes in for
the kill. As forbidden music plays in the background, he defends the
Koran by appealing—in a brilliant Houellebecqian touch—to Dominique
Aury’s sadomasochistic novel The Story of O.
The lesson of O,
he tells François, is exactly the same as that of the Holy Book: that
“the summit of human happiness is to be found in absolute submission,”
of children to parents, women to men, and men to God. And in return, one
receives life back in all its splendor. Because Islam does not, like
Christianity, see human beings as pilgrims in an alien, fallen world, it
does not see any need to escape it or remake it. The Koran is an
immense mystical poem in praise of the God who created the perfect world
we find ourselves in, and teaches us how to achieve happiness in it
through obedience. Freedom is just another word for wretchedness.
And
so François converts, in a short, modest ceremony at the Grande Mosquée
de Paris. He does so without joy or sadness. He feels relief, just as
he imagines his beloved Huysmans did when he converted to Catholicism.
Things would change. He would get his wives and no longer have to worry
about sex or love; he would finally be mothered. Children would be an
adjustment but he would learn to love them, and they would naturally
love their father. Giving up drinking would be more difficult but at
least he would get to smoke and screw. So why not? His life is
exhausted, and so is Europe’s. It’s time for a new one—any one.
Cultural
pessimism is as old as human culture and has a long history in Europe.
Hesiod thought that he was living in the age of iron; Cato the Elder
blamed Greek philosophy for corrupting the young; Saint Augustine
exposed the pagan decadence responsible for Rome’s collapse; the
Protestant reformers felt themselves to be living in the Great
Tribulation; French royalists blamed Rousseau and Voltaire for the
Revolution; and just about everyone blamed Nietzsche for the two world
wars. Though a minor work, Soumission is a classic novel of European cultural pessimism that belongs in whatever category we put books like Thomas Mann’s The Magic Mountain and Robert Musil’s The Man Without Qualities.
The
parallels are enlightening. The protagonists in all three novels
witness the collapse of a civilization they are indifferent to, and
whose degradation leaves them unmoored. Trapped by history, Mann’s Hans
Castorp and Musil’s Ulrich have no means of escape except through
transcendence. After listening to unresolvable debates over freedom and
submission in his Swiss sanatorium, Hans falls in love with a tubercular
Beatrice and has a mystical experience while lost in the snow. Ulrich
is a cynical observer of sclerotic Hapsburg Vienna until his estranged
sister reenters his life and he begins having intimations of an equally
mystical “other condition” for humanity. Houellebecq blocks this
vertical escape route for François, whose experience at Rocamadour reads
like a parody of Hans’s and Ulrich’s epiphanies, a tragicomic failure
to launch. All that’s left is submission to the blind force that history
is.
There is no doubt that Houellebecq wants us to see the
collapse of modern Europe and the rise of a Muslim one as a tragedy. “It
means the end,” he told an interviewer, “of what is, quand même, an ancient civilization.” But does that make Soumission
an Islamophobic novel? Does it portray Islam as an evil religion? That
depends on what one means by a good religion. The Muslim Brotherhood
here has nothing to do with the Sufi mystics or the Persian miniaturists
or Rumi’s poetry, which are often mentioned as examples of the “real”
Islam that radical Salafism isn’t. Nor is it the imaginary Islam of
non-Muslim intellectuals who think of it on analogy with the Catholic
Church (as happens in France) or with the inward-looking faiths of
Protestantism (as happens in northern Europe and the US). Islam here is
an alien and inherently expansive social force, an empire in nuce.
It is peaceful, but it has no interest in compromise or in extending
the realm of human liberty. It wants to shape better human beings, not
freer ones.
Houellebecq’s critics see the novel as anti-Muslim
because they assume that individual freedom is the highest human
value—and have convinced themselves that the Islamic tradition agrees
with them. It does not, and neither does Houellebecq. Islam is not the
target of Soumission, whatever Houellebecq thinks of it. It
serves as a device to express a very persistent European worry that the
single-minded pursuit of freedom—freedom from tradition and authority,
freedom to pursue one’s own ends—must inevitably lead to disaster.
His breakout novel, The Elementary Particles,
concerned two brothers who suffered unbearable psychic wounds after
being abandoned by narcissistic hippy parents who epitomized the
Sixties. But with each new novel it becomes clearer that Houellebecq
thinks that the crucial historical turning point was much earlier, at
the beginning of the Enlightenment. The qualities that Houellebecq
projects onto Islam are no different from those that the religious right
ever since the French Revolution has attributed to premodern
Christendom—strong families, moral education, social order, a sense of
place, a meaningful death, and, above all, the will to persist as a
culture. And he shows a real understanding of those—from the radical
nativist on the far right to radical Islamists—who despise the present
and dream of stepping back in history to recover what they imagine was
lost.
All Houellebecq’s characters seek escape, usually in sex, now in religion. His fourth novel, The Possibility of an Island,
was set in a very distant future when biotechnology has made it
possible to commit suicide once life becomes unbearable, and then to be
refabricated as a clone with no recollection of our earlier states.
That, for Houellebecq, would be the best of all possible worlds:
immortality without memory. Europe in 2022 has to find another way to
escape the present, and “Islam” just happens to be the name of the next
clone.
Despite the extraordinary circumstances in which Soumission was published, and the uses to which it will be put on the French left (Islamophobia!) and right (cultural suicide!),
Michel Houellebecq has nothing to say about how European nations should
deal with its Muslim citizens or respond to fundamentalist terror. He
is not angry, he does not have a program, and he is not shaking his fist
at the traitors responsible for France’s suicide, as Éric Zemmour is in
his Le Suicide français.
For all Houellebecq’s knowingness
about contemporary culture—the way we love, the way we work, the way we
die—the focus in his novels is always on the historical longue durée.
He appears genuinely to believe that France has, regrettably and
irretrievably, lost its sense of self, but not because of immigration or
the European Union or globalization. Those are just symptoms of a
crisis that was set off two centuries ago when Europeans made a wager on
history: that the more they extended human freedom, the happier they
would be. For him, that wager has been lost. And so the continent is
adrift and susceptible to a much older temptation, to submit to those
claiming to speak for God. Who remains as remote and as silent as ever. —This is the third of three articles.