Jacqueline Harpman
De Waalse schrijfster Jacqueline Harpman (69) is mateloos gefascineerd door het functioneren van de menselijke geest. Als psychoanalytica bestudeert ze die dagelijks in de verhalen van haar cliënten. Als romanschrijfster laat ze haar verbeeldingskracht samenvloeien met haar nieuwsgierigheid naar de kronkels van de psyche en plaatst ze haar personages, niet zonder humor, in de meest vreemdsoortige situaties. Vervolgens kijkt ze geïnteresseerd en geamuseerd toe hoe ze zich gedragen.In Orlanda bijvoorbeeld, in 1996 bekroond met de prix Médicis, laat Harpman de mannelijke helft van haar vrouwelijke hoofdpersoon ontsnappen en zijn intrek nemen in het brein van een aantrekkelijke jongeman, die op dat moment in de stationshal een kopje koffie zit te drinken.
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/jacqueline-harpman-schrijfster-en-psychoanalytica-kaartenhuizen-van-de-geest
Victor Hugo
...hoewel zijn filosofische en mystieke poëzie gedateerd aandoet (...), behoren zijn twee grote romans tot de leesbare klassieken van de negentiende eeuw. Les misérables (...) een (...) verhaal over een aandoenlijke en ondernemende ex-galeiboef, een rechtlijnige politieman, een wraakzuchtige herbergier en een zielig weesmeisje dat toch nog goed terechtkomt. Notre-Dame de Paris is niet alleen een opvallend geestige historische roman over de late middeleeuwen, maar ook een ontroerend verhaal over de hopeloze liefde van de mismaakte Quasimodo voor de beeldschone Esmeralda. Genoeg om de vooral door Scott beïnvloede Hugo niet - zoals een Franse criticus het uitdrukte - te 'begraven in zijn eigen roem'.
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/schrijver/hugo-victor
Toen André Gide eens werd gevraagd wie de grootste Franse dichter van de negentiende eeuw was geweest, antwoordde hij: `Victor Hugo, hélas!' Dat `helaas' is beroemd geworden en terecht. Het is nog altijd navoelbaar. Gide had natuurlijk graag een andere, meer verrassende naam genoemd, waaruit een meer persoonlijke keuze had gesproken. Maar nee, de meest voor de hand liggende bleek ook de onontkoombare.
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/de-hemel-is-een-oceaan
* Op tien maart 1997 plaatste het Franse dagblad Liberation een brief van vijf ontstelde achter-achterkleinkinderen van Victor Hugo. Zij waren verbolgen over de commerciële uitbuiting van het werk van hun beroemde familielid door Walt Disney. Op de filmposter van zijn De klokkenluider van de Notre-Dame kwam Hugo's naam niet eens voor. De Vlaamse uitgeverij Averbode besloot vanuit eenzelfde verontwaardiging het échte verhaal van Hugo voor kinderen toegankelijk te maken. Zonder een Quasimodo die er eigenlijk toch heel schattig uitziet met zijn grote glanzende ogen, zonder een aangepast, goed einde, maar met behoud van gruwelijkheid en geweld.
http://nrcboeken.vorige.nrc.nl/recensie/victor-hugo-in-een-uitbundige-bewerking
* De hoofdpersoon van Les Misérables is Jean Valjean, een man die 19 jaar in een strafkamp heeft gezeten om het stelen van een brood en diverse vluchtpogingen. Na zijn vrijlating ontmoet hij Bisschop Myriel. Valjean bekeert zich en stelt zichzelf tot doel een moreel goed mens te worden. Valjean komt echter niet los van zijn verleden.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Les_Mis%C3%A9rables_%28boek%29
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Victor HUGO (1802-1885)
Lorsque l'enfant paraît
Lorsque l'enfant paraît, le cercle de familleApplaudit à grands cris.
Son doux regard qui brille
Fait briller tous les yeux,
Et les plus tristes fronts, les plus souillés peut-être,
Se dérident soudain à voir l'enfant paraître,
Innocent et joyeux.
Soit que juin ait verdi mon seuil, ou que novembre
Fasse autour d'un grand feu vacillant dans la chambre
Les chaises se toucher,
Quand l'enfant vient, la joie arrive et nous éclaire.
On rit, on se récrie, on l'appelle, et sa mère
Tremble à le voir marcher.
Quelquefois nous parlons, en remuant la flamme,
De patrie et de Dieu, des poètes, de l'âme
Qui s'élève en priant ;
L'enfant paraît, adieu le ciel et la patrie
Et les poètes saints ! la grave causerie
S'arrête en souriant.
La nuit, quand l'homme dort, quand l'esprit rêve, à l'heure
Où l'on entend gémir, comme une voix qui pleure,
L'onde entre les roseaux,
Si l'aube tout à coup là-bas luit comme un phare,
Sa clarté dans les champs éveille une fanfare
De cloches et d'oiseaux.
Enfant, vous êtes l'aube et mon âme est la plaine
Qui des plus douces fleurs embaume son haleine
Quand vous la respirez ;
Mon âme est la forêt dont les sombres ramures
S'emplissent pour vous seul de suaves murmures
Et de rayons dorés !
Car vos beaux yeux sont pleins de douceurs infinies,
Car vos petites mains, joyeuses et bénies,
N'ont point mal fait encor ;
Jamais vos jeunes pas n'ont touché notre fange,
Tête sacrée ! enfant aux cheveux blonds ! bel ange
À l'auréole d'or !
Vous êtes parmi nous la colombe de l'arche.
Vos pieds tendres et purs n'ont point l'âge où l'on marche.
Vos ailes sont d'azur.
Sans le comprendre encor vous regardez le monde.
Double virginité ! corps où rien n'est immonde,
Âme où rien n'est impur !
Il est si beau, l'enfant, avec son doux sourire,
Sa douce bonne foi, sa voix qui veut tout dire,
Ses pleurs vite apaisés,
Laissant errer sa vue étonnée et ravie,
Offrant de toutes parts sa jeune âme à la vie
Et sa bouche aux baisers !
Seigneur ! préservez-moi, préservez ceux que j'aime,
Frères, parents, amis, et mes ennemis même
Dans le mal triomphants,
De jamais voir, Seigneur ! l'été sans fleurs vermeilles,
La cage sans oiseaux, la ruche sans abeilles,
La maison sans enfants !
'Ik zal,' zeide ik, toen alles doodstil was, 'het gezelschap lastig vallen met een klein stukje. 't Is een vertaling van een mijner vrienden, en uit het Frans.'
'Uit het Frans!' herhaalde de heer Van Naslaan, met een bedenkelijk gezicht mijn oom aanziende.
'Kom aan, dat 's goed!' zei mevrouw Dorbeen.
Alles was doodstil om de vreemde stoethaspel te horen, maar geen der dames zag hem aan, vermits haar loffelijke bescheidenheid dit nooit gedoogt, als men in gezelschap iets voor haar opzegt, met uitzondering van mevrouw Dorbeen, die scheen te willen weten 'of hij goed met zijn ogen rollen zou'. Koosje zat hevig te festonneren, en ik zag niets dan haar gescheiden haar.
Ik begon:
'Als 't kindje binnenkomt - '
Pie-ie-iep! zei de deur, langzaam opengaande, en binnenkwam - geenszins een
kindje, maar de vijftigjarige dienstmaagd in haar wit pak; belast en beladen
met de aangeklede boterham in persoon, in de gedaante van een schat van
broodjes met kaas en rookvlees, en een macht van ster-, ruit- cirkel-,
klaverblad-, en visvormige gebakjes, die ondanks hun verschillende gedaante,
wegens de evenredigheden van hun inhoud, in het dagelijks leven de wiskundige
naam van 'evenveeltjes' dragen.
Mevrouw Dorbeen kon een klein lachje van zenuwachtige voldoening niet
onderdrukken.
Er werd rondgepresenteerd, en ik wreekte mij over de stoornis met een
'evenveel'; en toen die op was, hervatte ik vol moed, ofschoon de uitwerking
van de eerste regel bedorven was, en ik duidelijk zag dat de droogkomieke heer
Dorbeen, toen ik de eerste woorden herhaalde, nog weer aan de vijftigjarige
dienstmaagd dacht:
'Als 't kindje binnenkomt, juicht heel het huisgezin;
Men haalt het met een lachje en zoete woordjes in;
Het schittren van zijn oog deelt aan elks oog zich mede;
En 't rimpligst voorhoofd (ook 't bezoedelste wellicht!)
Klaart voor de aanblik op van vrolijk aangezicht,
Met iedereen in vrede.
't Zij we onder 't lindeloof des zomers zijn vereend,
't Zij 't snerpen van de koude ons stiller vreugd verleent
En we om een knappend vuur de stoelen samenschikken;
As 't kind verschijnt, ziedaar een waarborg voor de vreugd;
Men lacht, men troetelt, kust, en tergt zijn dartle jeugd;
En moeders harte smaakt zijn zaligste ogenblikken.'
Mevrouw Dorbeen lachte goedkeurend.
'Soms spreken we om de haard, met ernst en met verstand, Van wetenschap en kunst, van plicht en vaderland,'De heer Van Naslaan knikte zeer verstandig.
'Van staat, van godsdienst, van geschriften en gezangen; Het kind komt in; vaarwel kunst, godsdienst, plicht en staat! 't Wordt kusjes voor de mond, en kneepjes in de wangen, En hobbelen op de knie, en jok en kinderpraat.''Dat is heel lief!' zei mijn goedhartige tante, halfluid.
'Als, na een duistre nacht van stormwind en van regen, Een nacht, wen menigeen, vergeefs ter rust gezegen, Naar 't woelig gieren hoort, daar 't kind doorheen slaapt; als, Na zulk een nacht, het rood des uchtends, dat de kimmen Van liefelijke waas en zachte gloed doet glimmen, En blijde zangen wekt bij 't vooglenkoor des dals;'De heer Dorbeen kuchte. De heer Van Naslaan trok ogen en wenkbrouwen pijnlijk samen, alsof hij vragen wilde: 'waar moet dat naar toe?' -
Juist omdat ook hij dat niet wist, liet mijn ooms gelaat onbepaalde bewondering blijken.
'Zo zijt gij, dierbaar kind! Waar gij verschijnt, daar vluchten En duisternis en nacht, en zwarte regenluchten; Gij zijt een heldre zon, een blijd en vrolijk licht; Door d'adem van uw mond verwekt gij vreugd en leven, Als zuivre koeltjes, die langs 't knoppig bloembed zweven, En 't blosje sterken op der rozen aangezicht. Want duizend lieflijkheên uit uw schone oogjes schijnen; Uw kleine handjes, die ik berg in een der mijne,''Och heer!' zei mijn tante halfluid, en haar ogen werden allervriendelijkst klein.
'Doen nog geen kwaad; gij weet nog niet wat dat beduidt. Wat lacht gij vriendelijk, als wij ze u met speelgoed vullen! Klein heiligje, in een krans van glinstrend blonde krullen, Hoe lieflijk blinkt uw hoofdjen uit!'Koosje, die van tijd tot tijd al eens had opgekeken, hief hier haar schoon gezichtje geheel op en staarde mij aan. De allerlaatste regel scheen mij volmaakt ook op haar toepasselijk.
'Lief duifjen in onze ark! Uw mondje bracht de vrede, De vreugde en 't zoetst geluk in onze woning mede, Zo vurig afgesmeekt, met zoveel angst verbeid! Gij kijkt de wereld, daar ge niets van vat, in 't ronde! Blank lijfje zonder smet, blank zieltje zonder zonde, Ik eer uwe dubble maagdlijkheid! Hoe heerlijk is het kind met lachjes op de wangen, Met traantjes soms, maar ras door lachjes weer vervangen, De goede trouw in 't oog, en 't uitzicht zo gerust! 't Slaat een verwonderd oog op 's werelds bont getover, En geeft zijn jonge ziel zo blij aan 't leven over, Als 't ons zijn lipjes biedt als 't wordt goenacht gekust.'Tante pinkte een traan weg; mejuffrouw Naslaan knikte twee-, driemaal met het hoofd. Koosje hield haar adem in en zag mij angstig aan, als ik vervolgde:
'Bewaar mij, Heer! mij, en mijn broeders en mijn vrinden, En hen zelfs, die een lust in tranen vinden, Indien er zulken zijn misschien! Dat zij nooit zomertijd, aan bloemen arm, bejammeren, Of bijenloze korve, of schaapskooi zonder lammeren, Of kinderloze woning zien!''Heremijntijd! neef Hildebrand!' riep mijn tante, 'neef Hildebrand, dat is mooi.'
En ik wed dat zij aan Pieter dacht, toen hij klein was; maar ook . . . och, zeker ook aan klein Truitje, dat gestorven was vóór haar vijfde jaar, en daar zij niets van overhad dan een klein vlokje haar aan haar middelste vinger.
'Hé ja;' zei Mietje met de kalfsogen, die ditmaal velen vooruit was.
'Ik vind altijd.' zei mejuffrouw Van Naslaan, 'dat men moeder zijn moet om van zulke dingen het rechte te hebben.'
'Niet waar, juffrouw Van Naslaan?' zei mevrouw Dorbeen. 'O, maar het is allerliefst; het vèrs' (zij drukte op het woord) ' het vèrs is allerliefst!' Blijkbaar wilde zij zeggen: wat het opzeggen betreft, dàt kon beter.
Koosje was geen moeder, en kon er dus 'het rechte niet van hebben', maar haar glinsterende oogjes en bleke wangen zeiden genoeg dat zij de poëzei verstaan en gevoeld had.
'Van wie is het gedicht?' vroeg de heer Van Naslaan.
'Van Victor Hugo, mijnheer.'
'Victor Hugo?' zeide hij, de klemtoon op de eerste lettergreep leggende en met een uitspraak alsof er, in plaats van één Franse, vijfentwintig goede Hollandse g's in de naam geweest waren. 'Ik dacht dat die man niets dan ijselijkheden schreef. Ik heb in de Letteroefeningen, dunkt mij . . . Hé, dat ontschiet me . . . Ik dacht dat het zo'n bloederig man was.'
http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/beets/camerab.html
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Recensie Theater
Wat de musical weglaat: ‘Les Misérables’ eindelijk helemaal vertaald
Les Misérables Voor het eerst is er een volledige Nederlandse vertaling van Victor Hugo’s meesterwerk. Ondermeer door de talloze lange uitweidingen blijkt het een nog bijzonderder boek te zijn dan je altijd al dacht. Het hele drama van de negentiende eeuw is erin vervat.
Victor Hugo: De miserabelen. (Les Misérables) Vert. Tatjana Daan. Papieren Tijger, 1364 blz. € 65,-
Veel minder bekend dan deze personages en hun belevenissen is de oorspronkelijke roman in vijf ‘delen’, opgeknipt in talloze ‘boeken’ en ‘hoofdstukken’. De musical, de film, de tv-serie, de strip baseren zich op slechts een fractie van de tekst. Ook in de meeste Nederlandse vertalingen van Les Misérables is twee derde gewoon weggelaten. Het bekende, overbekende verhaal kan dat hebben, maar daardoor lezen, zien en horen we wel iets anders dan Hugo heeft geschreven en in 1862 gepubliceerd. De schrijver en zijn intenties zijn goeddeels verdwenen, terwijl ze volop aanwezig zijn in het origineel. Zou het niet de moeite waard zijn om ook dáárvan kennis te nemen? Hoe dierbaar de bij nader inzien oerlelijke Illustrated Classic-versie mij ook is (ik moet de strip honderden keren hebben gelezen), het antwoord hierop luidt volmondig: ja. Sinds kort kan het ook in het Nederlands. Een nieuwe, uitstekende en voor het eerst complete vertaling is nu verschenen van de hand van Tatjana Daan, voorzien van verklarende voetnoten en een nuttig overzicht van de belangrijkste historische gebeurtenissen in Frankrijk tussen 1789 en 1871.
Uitweidingen of niet
Wat is er in die oude vertalingen allemaal weggelaten? Het waren niet alleen vertalingen maar ook bewerkingen, dus bijna alles is ingekort. Compleet verdwenen zijn doorgaans de diverse uitweidingen, die vaak tientallen bladzijden in beslag nemen en op het eerste gezicht nauwelijks iets aan het verhaal lijken toe te voegen. Zo zag Hugo het zelf niet. ‘Zolang het onderwerp niet uit het oog wordt verloren, is er geen sprake van een uitweiding’, schrijft hij in een van die uitweidingen. En het is waar, ze hebben beslist met het onderwerp van Les Misérables te maken. Beter gezegd, wat dat onderwerp is, wordt pas in die uitweidingen ten volle duidelijk. Het tweede deel begint bijvoorbeeld met een uitgebreid relaas over de slag bij Waterloo. Hugo schreef het vlak vóór de voltooiing van zijn roman, nadat hij op doktersadvies het Kanaaleiland Guernsey had verlaten (waar hij als de belangrijkste opponent van Napoleon III in ballingschap verbleef) en naar Brussel was gereisd. Daar bezocht hij de slagvelden van Waterloo en raakte diep onder de indruk. Maar wat heeft Waterloo met het verhaal over Jean Valjean te maken? Ogenschijnlijk niets, alleen tegen het eind zien we de schurk Thénardier als een aasgier tussen de lijken sluipen, op zoek naar buit, waarbij hij per abuis het leven redt van de vader van Marius.
Bij nader inzien heeft Waterloo alles te maken met de rest van de roman. Het is geen toeval dat Jean Valjeans jaren in het ‘bagno’ (gevangenis voor dwangarbeiders) samenvallen met de opkomst, glorietijd en ondergang van Napoleon. Hij belichaamt in zekere zin de toekomst na Napoleon. Een toekomst die volgens Hugo niet meer zal worden bepaald door militair geweld, maar door ideeën en Vooruitgang: ‘De vechtjassen zijn klaar, de beurt is aan de denkers’. In Duitsland heeft men naast Blücher ook Goethe, in Engeland naast Wellington ook Byron, en in Frankrijk naast Napoleon ook… Victor Hugo, al gaat de onbescheidenheid net niet zo ver dat hij zijn eigen naam daadwerkelijk noemt. Als visionaire dichters verkondigen zij de toekomst en duiden de tekenen. De ware overwinnaar van Waterloo is daarom ‘God’, verklaart Hugo, die heeft beslist dat de tijd van Napoleon voorbij was.
Merde
De menselijke overwinnaar blijkt de commandant van de keizerlijke garde te zijn, die met een hartgrondig ‘Merde’ weigerde zich over te geven en liever samen met zijn mannen ten onder ging.
Critici maakten zich destijds druk over dat ‘Merde’ (stront) – een woord dat volgens hen in een literaire tekst niet thuishoorde. Volgens Hugo was het ‘het mooiste woord dat een Fransman misschien ooit heeft uitgesproken’. Dat verwijst niet alleen naar de heroïsche moed van Napoleons soldaten, maar ook naar Hugo’s streven de literatuur rauwer en levensechter te maken. In een gedicht (‘Reponse à une accusation’ in Les contemplations, 1856) schreef hij de Franse taal ‘een rode muts’ te hebben opgezet, een verwijzing naar de Franse Revolutie: als romanticus brak hij ook in dit opzicht met de ‘klassieke’ literaire zeden van het Ancien Régime. In een andere uitweiding houdt hij een schitterend pleidooi voor het argot, de ‘taal van de misère’ en tegelijk het volkse idioom van vitaliteit en rebellie, in Les Misérables belichaamd door de onvergetelijke Parijse straatjongen Gavroche (kind van de Thénardiers en paradoxalerwijs gered van het verderf door het gebrek aan liefde bij zijn ouders) die zal sneuvelen op de barricade. De ondergang van Napoleons garde wordt zo heimelijk verbonden met het gewapende verzet dat soms toch nog nodig kon zijn om het visioen van Vooruitgang en Rechtvaardigheid te verwezenlijken, hoewel de auteur naar eigen zeggen de voorkeur geeft aan een ‘pacifistische oplossing’. Op deze manier hangt alles met alles samen in Hugo’s magnum opus. Je moet er alleen oog voor (willen) hebben.
In een nooit gebruikt en pas postuum als ‘Philosophie’ gepubliceerd voorwoord noemt Hugo zijn roman ‘een religieus boek’. Waarom? Omdat alleen zijn geloof in ‘God’, een woord dat alles dekt wat de mens in de ‘oneindigheid’ van het universum ontgaat en dus moet ‘geloven’, hem ingeeft dat het met de wereld goed zal komen. Les Misérables begint niet toevallig met een heel ‘boek’ over de vrome bisschop van Digne, die bij de door zijn gevangenschap ‘verharde’ Jean Valjean (‘galeien maken de galeiboef’) het zaadje van de deugd plant, dat in de rest van de roman door gewetensstrijd en zelfopoffering zal ontkiemen. In de confrontatie met een voormalig lid van de revolutionaire Conventie, waarbij de bisschop diens ‘zegen’ vraagt, wordt duidelijk dat Hugo’s religie alleen niet die is van de christelijke orthodoxie; hij hield er een eigen, zeer romantische pantheïstische variant op na, waarin ook alles met alles samenhangt en waarvan hij de ‘democratie’ met zijn gelijkheid en broederschap als de passende politieke expressie beschouwde. In weer een andere uitweiding, over het kloosterleven ditmaal, schrijft Hugo veelzeggend: ‘Wij zijn voor de religie en tegen de religies’. Die laatste bevatten te veel bijgeloof, dogmatiek en fanatisme, terwijl Hugo in zíjn religie juist de vrijheid (onmisbaar voor alle ware moraliteit) benadrukt.
De vrijheid maakt ook het verschil uit tussen het bonapartisme, dat Marius gaat aanhangen nadat hij meer te weten is gekomen over zijn als oud-officier van Napoleon verguisde vader, en het republikeinse idealisme van zijn Parijse vrienden die later in de roman, net als de kleine Gavroche, zullen sneuvelen op de barricade. De ontwikkeling van Marius is die van Hugo zelf, zoon van een Napoleontische generaal en een moeder die na de executie van haar anti-bonapartistische minnaar door Napoleon een warme sympathie voor de Bourbons had opgevat. Met als gevolg dat de jonge Hugo, die na de scheiding van zijn ouders de zijde van mama koos, in 1817 debuteerde met gedichten ten gunste van de Restauratie en de teruggekeerde Bourbon-monarchie. Pas na zijn moeders dood volgden de verzoening met papa en de herwaardering van Napoleon, vreemd genoeg in combinatie met een steeds liberalere instelling die zich tenslotte zou ontwikkelen tot een eigen liberaal soort ‘socialisme’. Ook deze persoonlijke Werdegang heeft Hugo in zijn boek gestopt.
All you need is love
Door al deze motieven, met elkaar vervlochten maar ook steeds voorzien van eigen accenten, is het alsnog een complexe roman geworden, een totaalepos dat het hele drama van de negentiende eeuw probeert te verbeelden. En dat terwijl het centrale verhaal eigenlijk zo eenvoudig is: een pijnlijke, emotionerende om niet te zeggen soms ronduit sentimentele strijd tussen goed en kwaad, recht en onrecht, licht en donker. Met een boodschap die zich, afgezien van de zeer christelijke nadruk op het louterende lijden, laat samenvatten in de kreet: All you need is love. Geen wonder dat het als ‘musical for the millions’ zoveel succes heeft. Zelfs de simpelste ziel kan het volgen. Maar dat komt ook doordat Hugo erin is geslaagd van zijn personages krachtige archetypen te maken, aansprekende incarnaties van de deugden en ondeugden die zij symboliseren, vergelijkbaar met de personages van de Griekse tragedies, ook al verkondigen die een andere, heel wat minder optimistische boodschap.
Daarbij raken degenen die de kracht van de liefde het hevigst ondervinden de lezer het meest, zoals de aandoenlijke Éponine, verdorven dochter van de verdorven Thénardiers, die haar betere zelf ontdekt en zich opoffert nadat zij ‘een beetje verliefd’ is geworden op Marius. Maar het gaat ook op voor de onbarmhartige politie-inspecteur Javert, van oorsprong eveneens een ‘miserabele’, geboren in de gevangenis, maar een miserabele die heeft gekozen voor het gezag en voor de wet. Wanneer hij, getroffen door de goedheid van Jean Valjean die hem het leven redt, ontdekt dat daarboven ook nog iets anders staat, namelijk het persoonlijke geweten, kan hij dit inzicht (dat hem voor het eerst dwingt om ‘na te denken’) niet verdragen en pleegt zelfmoord. Het maakt hem tot misschien wel het meest intrigerende personage van de roman.
Omdat het centrale verhaal zo sterk uitpakt, is Les Misérables een roman die ook in drastisch verkorte versie moeiteloos overeind blijft. In feite zijn zo uit dezelfde tekst twee romans ontstaan: de oorspronkelijke complete versie en de verkorte, geconcentreerde versie. Allebei - bijna – even goed, maar grondig van elkaar verschillend. De verkorte versie met nog altijd zo’n vijfhonderd bladzijden wijkt, op wat details na, nauwelijks af van de Illustrated Classic die ik als jongen heb verslonden; de oorspronkelijke versie laat daar een stevige visionaire wind doorheen waaien en geeft het verhaal een ruim bemeten historische, religieuze en zelfs utopische inbedding. Dat maakt minstens zoveel en uiteindelijk nog veel meer indruk, terwijl ik de roman toch ook nu weer heb verslonden, als je dat tenminste zeggen kunt van een lectuur die – onvermijdelijk gezien de omvang – heel wat meer tijd in beslag nam.
https://www.nrc.nl/nieuws/2023/01/19/wat-de-musical-weglaat-les-miserables-eindelijk-helemaal-vertaald-a4154697?t=1674218434
-------------------------------------------------------------------------------------------
Michel Houellebecq
Het nihilisme van de kantoortuin
Dezelfde schijnwereld, waarin mensen hun behoefte aan aandacht en macht verbergen achter zogenaamd belangrijke, maar in wezen zinloze werkzaamheden vinden we in het oeuvre van de Nederlandse chroniqueur van het werkklimaat, J.J. Voskuil. In veel opzichten staat Voskuil diametraal tegenover Houellebecq, maar niet in zijn beschrijving van de eerste werkdag. In Meneer Beerta twijfelt Maarten Koning net zo aan het nut van zijn kabouterfiches als de verteller van Houellebecq aan het effect van zijn computercursus. Beiden slaan hun collega's met nauwelijks verholen weerzin gade en voor beiden betekent de lunchpauze een ontsnapping. Waar Koning na één dag `een bodemloze triestheid als een vloedgolf voelt opkomen', spreekt Houellebecqs verteller van een golf die hem `naar de wc doet gaan om te braken'. Bij beiden heeft het eerste contact met de werksfeer een intense vervreemding tot gevolg. Voor Koning was het `alsof hij zich in een afgesloten ruimte bevond, afgescheiden van de buitenwereld, niet in staat tot ook maar één zinnige gedachte'. Houellebecqs hoofdpersoon voelt zich, kernachtiger uitgedrukt, `als een in cellofaan verpakte kippenpoot in een supermarkt'.
Dat het boek nergens larmoyant of pathetisch wordt, is wederom te danken aan Houellebecqs klinische, zakelijke schrijfstijl, die blaakt van strijdlust. De verteller daagt de lezer uit, speelt met ironie en zwarte humor, vervalt van poëtische bespiegelingen in hilarische beschrijvingen, wisselt spot af met ongenuanceerde one-liners. Houellebecqs eerste roman is meer dan een vingeroefening. Het is een zeer geslaagde opmaat voor zijn rijkere, veelomvattender tweede boek - en net zo aanstekelijk geschreven.
Michel Houellebecq: De wereld als markt en strijd. (Extension du domaine de la lutte) Vertaling: Martin de Haan. Arbeiderspers. ƒ34,95
https://www.nrc.nl/nieuws/2000/09/29/het-nihilisme-van-de-kantoortuin-7512331-a607796
-----------------------------------------------------------------------------------------------
http://www.hofhaan.nl/houellebecq/
-------------------------------------------------------------------------------------------------------
Michel Houellebecq (1957) is de meest controversiële Franse schrijver van dit moment, en succesvol in vele landen. ‘Das ‘enfant terrible’ der Französischen literatur,’ zegt hij zelf, glimlachend. ‘Het beste uit Frankrijk sinds Camus’ schrijven de critici, en ‘net zo spraakmakend als Céline’. Erik Lieshout, Arno Hagers en Reinier van Brummelen kregen een unieke gelegenheid om de auteur ‘in het wild’ te filmen en met hem te spreken over universele thema’s. Iggy Pop schreef speciaal voor de documentaire zeven nummers.
http://tvblik.nl/het-uur-van-de-wolf/de-laatste-woorden-van-houllebecq
------------------------------------------------------------------------------------------------------
Bastaarden van de vrije seks; Haatroman over de jaren zestig veroorzaakt rel
Feit is dat Houellebecq niet beantwoordt aan het doorgaans wat schuchtere imago van een beginnend auteur. Als gast van Bernard Pivot in het televisieprogramma Bouillon de culture deed hij alle ophef rond zijn boek lichtelijk hautain af als `nogal vermoeiend'. Een van de andere gasten, de schrijver Philippe Sollers die in het boek van Houellebecq als personage voorkomt - en die zelf een aardige lijst literaire rellen rondom de moraal op zijn naam heeft staan - brak een lans voor zijn jongere collega. Hij vreesde dat deze het slachtoffer was geworden van een nieuwe periode van literaire inquisitie. Schrijfster Marie Nimier verafschuwde het boek vanwege de,volgens haar, walgelijke manier waarop vrouwen erin worden afgeschilderd, terwijl collega Virginie Despentes juist iedere letter ervan waardeerde: la vie is toch gewoon vachement moche?
Les particules elementaires is een bijzonder ambitieuze roman en Houellebecq - naar eigen zeggen - op het megalomane af. In het boek spreken zijn personages zich zonder schroom - en vaak ook zonder nuance - uit over abortus, anticonceptie, het nazisme, Stalin en het communisme, genetische manipulatie en de quantummechanica, het hedendaags materialisme, het feminisme, het moederschap en het liberalisme van na mei '68, de religie, new age en de seksuele perversie van vandaag - het boek bevat, kortom, een staalkaart aan omstreden onderwerpen.
Het ligt voor de hand dat Houellebecq met Les particules elementaires zijn hypothese heeft willen illustreren. De verhalende intrige, aan de hand waarvan de verteller pretendeert een historisch overzicht te geven van de Westeuropese mentaliteit van de tweede helft van de twintigste eeuw, wordt dan ook onderbroken door proza in versvorm en beschouwingen en dialogen van sociologische, scheikundige of biologische aard. Je leest over zulke uiteenlopende zaken als de kwantummechanica van Niels Bohr, de atoomtheorie van Werner Heisenberg en de anatomie van de Thrombidium holosericum (een stekend insect), afgewisseld door een literair-biologische discussie over het totalitaire in het werk van Aldous Huxley en zijn broer, de bioloog Julian Huxley en de visie van de filosofen Immanuel Kant en Auguste Comte op de rol van de religie in de samenleving.
De proloog, geschreven in de afstandelijke, documentaire-achtige, cerebrale stijl die Houellebecq eigen is, plaatst het boek in een quasi-historisch perspectief. Het is geschreven in het begin van de 21ste eeuw door iemand die de tweede helft van de 20ste eeuw nog heeft meegemaakt: de eeuw van menselijke eenzaamheid en bitterheid, waarin gevoelens van liefde, tederheid en broederschap voorgoed verdwenen. In diezelfde periode, aldus de verteller, vond er dankzij de moderne wetenschap een radicale, onomkeerbare, metafysische transformatie plaats, waardoor de wereld definitief van aanzien veranderde. Bijna vierhonderd pagina's later, in de epiloog, begrijp je dat aan het begin van de 21ste eeuw genetische manipulatie de mens in staat heeft gesteld zichzelf te reproduceren zonder tussenkomst van de seksualiteit - een zege voor de mens, wiens leven toch maar werd vergald door gefrustreerde seksuele driften.
Tussen de pro- en de epiloog weidt de verteller uit over het ellendige, symptomatische priveleven van twee halfbroers. Bruno, wiens `geestelijk universum overeenkomt met dat van Kafka', doceert moderne literatuur aan een universiteit. Voor Michel, een briljante bioloog verantwoordelijk voor doorslaggevende ontdekkingen op het gebied van de genetische manipulatie, vormen de seizoensuitverkopen van de Monoprix (de Franse Hema) een essentieel houvast in zijn leven. Verder verdraagt hij `het menselijk universum vol angst en bitterheid' alleen als hij ingewikkelde wiskundige vergelijkingen kan oplossen. Beiden werden - net als Houellebecq zelf - op jonge leeftijd door hun ouders gedumpt en groeiden op bij een grootmoeder. Hun ouders beleefden de seksuele revolutie van de jaren zestig en `de vervelende zorg voor een klein kind was niet te verenigen met hun ideaal van persoonlijke vrijheid'.
Even verder lezen we dat, bij de mannelijke rat, het ontberen van lichamelijk contact met de moeder tijdens de vroege jeugd leidt tot ernstige verstoring van het seksuele gedrag. Een kernzin die moet verklaren waarom Bruno's leven beheerst wordt door een allesverslindende seksuele obsessie - pagina's lang neukende naturisten en dampende jacuzzi's - en waarom Michel van iedere interesse op dat gebied gespeend is. `Slagen ze er ondanks hun valse start in het leven nog in iets van het leven te maken? Daar gaat het om', aldus de schrijver.
Nee, concludeer je na lezing van Houellebecqs boek. Bruno en Michel blijven desperate eilandjes van leegte en eenzaamheid, ieder teruggetrokken in zijn eigen waanzin. De auteur gunt hun slechts kortstondig geluk aan de zijde van twee verlepte, maar liefhebbende vrouwen die zij echter, als het erop aan komt, in de steek laten.
Prompt overlijden beide vrouwen aan een dodelijke ziekte. Mannen dienen nu eenmaal nergens toe, vindt Houellebecq. Ze zijn niet in staat een vrouw lief te hebben, laat staan een kind op te voeden of wat voor menselijke waarde dan ook over te dragen. Bruno en Michel zijn typische mannen van hun eeuw, ze zijn inwisselbaar, `passieve elementen in een historische ontwikkeling.' Niets onderscheidt hen van hun tijdgenoten behalve `het rotten van hun organen' en het feit dat zij ieder individueel de dood tegemoet gaan.
Koel analyseren Houellebecqs personages hoe de seksuele en individuele vrijheid uit de jaren zestig leidde tot het uiteenvallen van het gezin en, in groter verband, tot de desintegratie van de maatschappij. Het geloof verdween en de joods-christelijke waarden gingen teloor. Provocerend zegt de verteller dat `de serial killers uit de jaren negentig de bastaarden zijn van de hippies uit de jaren zestig, omdat het voor de hand ligt dat degenen die zich onttrokken aan de normale morele codes ontaardden in wredere vormen van genot'.
Tevreden wordt er vastgesteld dat de idealen van mei '68 op niets zijn uitgelopen; inmiddels zijn dezelfde utopieen te koop in een kapitalistisch, commercieel jaren tachtig-jasje.
Houellebecqs personages verafschuwen de pil en het feminisme omdat die steeds verdergaande individualisering veroorzaakten en bovendien leidden tot een nog losbandiger leven. Abortus is een misdaad, genetisch klonen acceptabel. Zoeken naar nieuwe spirituele waarden geldt als `vraiment con' en ook negers, homoseksuelen en vrouwen van boven de veertig zijn het doelwit van snerende one-liners van Houellebecqs verteller.
Les particules elementaires is een boek dat literair-stilistisch gezien geen grote hoogten bereikt, maar dat niemand onverschillig laat door de scherpe, medogenloos kritische wijze waarop Houellebecq de samenleving ontleedt.
Hij schroomt niet in alle wonden zout te strooien.
Het maakt Les particules elementaires tot een fascinerende roman van een bovenmatig intelligent literair provocateur, die de lezer in zijn wetenschappelijk-ogende, allesomvattende literaire landschap steeds weer op een volgende landmijn laat stappen.
https://www.nrc.nl/nieuws/1998/10/30/bastaarden-van-de-vrije-seks-haatroman-over-de-jaren-7420810-a181763
------------------------------------------------------------------------------------------------------
Een nieuwe roman van Michel Houellebecq betekent per definitie rumoer. Dit keer was het kabaal opvallend genoeg niet geregisseerd door de uitgeverij, Flammarion, maar waren het de leden van de jury van de Prix Goncourt die, nog vóór het boek in de winkel lag, openlijk in de clinch gingen over La carte et le territoire. Bernard Pivot sprak zich positief uit. Tahar Ben Jelloun, wiens werk ver van dat van Houellebecq verwijderd is en zich nooit onder de indruk heeft getoond van Houellebecqs romans, was allesbehalve gecharmeerd. ‘Geklets over de condition humaine’, schreef hij, ‘een gekunstelde stijl, een verhaal dat bestaande personages vermengt met verzonnen karakters’. ‘Hij wil ons zijn visie op de wereld verkondigen, maar daar hebben we lak aan. Wat kan het mij schelen wat meneer Houellebecq vindt van industriële wereldrijken, de moderne architectuur of de schilderkunst, vooral omdat hij debiele uitspraken doet over Picasso.’
Inderdaad, Picasso is een van de mensen die het moeten ontgelden. ‘Picasso is lelijk, hij schildert een afschuwelijk vervormde wereld want zijn ziel is afschuwelijk. Hij zou hoogstens zestigjarigen met een flinke bankrekening kunnen verleiden.’ En Le Corbusier is een ‘brute geest met een intense smaak voor alles wat lelijk is’. ‘Hij bouwde identieke cellen, op zijn best goed voor een modelgevangenis’. Verder worden meer of minder bekende Franse persoonlijkheden gekarikaturiseerd, onder wie Frédéric Beigbeder en de buiten de Franse grenzen onbekende Jean-Pierre Pernaut.
Waar windt Ben Jelloun zich eigenlijk zo over op? La carte et le territoire is, vergeleken met zijn eerdere werk, een Houellebecq ‘light’, met meer (zwarte) humor, een flinke dosis zelfspot en minder loodzwaar cynisme. ‘Mild’ zou je bijna zeggen, als dat bijvoeglijk naamwoord niet zo onverenigbaar was met het beeld dat Houellebecq in de loop der jaren heeft opgebouwd.
Wat bij Ben Jellouns tirade ongetwijfeld een rol speelt is dat Houellebecq dit jaar wel degelijk een serieuze kans maakt op de Goncourt. In 1998 werd Elementaire deeltjes gepasseerd vanwege zijn scandaleuze karakter en in 2005, toen Mogelijkheid tot een eiland verscheen, ging Frankrijks meest prestigieuze prijs nogmaals aan Houellebecqs neus voorbij. De jury wilde zijn handen niet vuil maken aan een zo omstreden auteur. Niet best voor het toch al weinig gedurfde en jonge imago van de Prix Goncourt. Dus als het maar enigszins kan, dán dit jaar, zal een aantal juryleden gedacht hebben.
Inmiddels is er echter al weer een andere reden die de jury ervan kan weerhouden de roman te bekronen: een beschuldiging van plagiaat. Houellebecq zou zonder bronvermelding fragmenten van Wikipedia hebben overgenomen, passages over ‘de mug’, de stad Beauvais en ‘de politie’. Een hotelier neemt voor een beschrijving van zijn hotel de lyrische termen van de website van Chateaux & Hotel Collection over ‘De hammam van wit marmer die maar tot één conclusie leidt: hier is het leven mooi.’ In een filmpje op bibliobs.fr antwoordt de auteur dat het ‘altijd een deel van zijn literaire methode’ is geweest om ‘echte documenten en fictie door elkaar heen te verwerken, het is een weefsel, een patchwork’. Hij verwijst naar Georges Perec en Borges die fragmenten onbewerkt overnamen, ‘ik bewerk ze nog meer’. De beschuldiging kan volgens Houellebecq ook een strategie zijn om hem te schaden.’
Ook in zijn nieuwe roman verwijst Houellebecq een paar keer direct en indirect naar Georges Perec. De hoofdpersoon van La carte et le territoire is een beeldend kunstenaar, Jed Martin, een nogal contactgestoorde buitenstaander zonder veel vrienden, een man ‘die nooit echt jong is geweest’, die nooit de krant leest (‘een vreemd overblijfsel, dat waarschijnlijk op korte termijn uitsterft’) en die in alle opzichten verwant is aan Houellebecqs eerdere personages. Jed Martins vroege werk op de kunstacademie en in de jaren erna bestaat uit het maken van 11.000 foto’s van gebruiksvoorwerpen, een ‘hommage aan de menselijke arbeid’ en een poging tot een ‘volledige catalogus van door de mens gefabriceerde objecten in het industriële tijdperk’.
Martin is niet ambitieus, niet echt getalenteerd en slaagt eigenlijk zijns ondanks in het leven. Zijn moeder pleegde zelfmoord toen hij nog een kind was en één keer per jaar zoekt hij zijn bejaarde vader op, een architect en succesvol ondernemer die even buiten de stad woont, vroeger een aardige groene buurt, maar inmiddels een no-go-area waar geen taxichauffeur hem wil afzetten.
Na het bericht van het overlijden van zijn grootmoeder reist Martin naar het platteland in het hart van Frankrijk, de Creuse, waar ze woonde. Hij koopt een Michelin-kaart om de route te bepalen en raakt in vervoering. De ‘esthetische openbaring’ leidt tot zijn volgende fotografische project (het fotograferen van Michelin-kaarten onder verschillende hoeken) en zijn doorbraak als kunstenaar. ‘De kaart is interessanter dan het territorium’ luidt de titel van Martins eerste expositie, gesponsord door Michelin. Een variant op de uitspraak van de omstreden Poolse filosoof en semanticus Korzybski. Fictie is interessanter dan de realiteit, zou de suggestie kunnen zijn.
Inderdaad volgt er een curieuze vermenging van fictie en werkelijkheid. Jed Martin zoekt de schrijver Michel Houellebecq op in Ierland met het verzoek een introductie te schrijven op zijn volgende tentoonstelling. Houellebecq introduceert dus zichzelf als personage in zijn roman. Opmerkelijk of provocerend is het allemaal niet. Geestig en zelfrelativerend wel. Een portret van een loser, iemand die na drie jaar de verhuisdozen nog niet heeft uitgepakt, die zijn tuin verwaarloost en aan de drank is. Een autist die met niemand contact kan leggen, die ‘meestal niets doet’, die lijkt ‘op een oude zieke schildpad’ en zoveel last van eczeem heeft dat zijn leven bestaat uit ‘een eindeloze krabsessie’.
Zo creëert Houellebecq (de echte) twee alter ego’s, als waren het – geheel in stijl – klonen van zijn eerdere personages. Beiden hebben een ‘nogal arm innerlijk leven’, beiden raken in vervoering van een goedgevulde supermarkt waar ze de enige klant zijn. Beiden realiseren zich dat ze ‘culturele producten’ zijn. Ze maken niet actief deel uit van de wereld, voelen zich ‘vredig en vreugdeloos’, ‘voorgoed neutraal’. In hun werk – en ook dat is Houellebecquiaans – is hun blik op de wereld ‘meer die van een etnoloog dan die van een politiek commentator’.
Houellebecq (de fictieve) verhuist van Ierland naar een dorpje op het Franse platteland en trekt zich terug in zijn voormalige grootouderlijk huis. Zijn leven ‘loopt ten einde’, maar niet bepaald vredig: Houellebecq (de fictieve) wordt op gruwelijke wijze vermoord. ‘Het was geen slechte schrijver’, laat Houellebecq (de echte) iemand zeggen, ‘hij was prettig leesbaar en hij had een juiste visie op de samenleving’. De rechercheur die de moord moet oplossen, gedeeltelijk geportretteerd met de gewraakte fragmenten van Wikipedia, gelukkig getrouwd en ‘een voorstander van siliconenborsten’, heeft een hele kluif aan de zaak. In een Sri-Lankees klooster heeft hij een cursus ‘lijkmeditatie’ gedaan: iedere dag staren naar een nieuw lijk, denkend ‘dit is mijn lot, ik kan er niet aan ontsnappen’. Zo raak je gewend aan moord, dood en verderf.
De dood is een terugkerend motief in deze roman. Het verval is alom. Dat geldt ook voor vrouwen, die Houellebecq, minder geobsedeerd door seks, vriendelijker portretteert dan in eerdere romans. De mooie Russische Michelin-topvrouw, ‘die prachtige vleesbloem’ begon ‘ook al te verwelken’, de aftakeling ‘zou alleen maar sneller gaan’.
Het is ook in bredere zin het beeld dat je bijblijft. De oververhitte wereld waarin de mens zich god waande, almachtig leek, doet een stapje terug. In Europa is het industriële tijdperk voorgoed ten einde, de overblijfselen daarvan zijn geportretteerd, de resten gearchiveerd, rijp voor het museum. De glorietijd is voorbij.
In zijn epiloog vergast Houellebecq ons op een toekomstvisie, zo’n twintig jaar verder in de tijd. De globalisering heeft ons gedwongen terug te keren tot het pre-industriële tijdperk, Europa wordt weer agrarisch. Frankrijk heeft alleen nog zijn ‘hôtels de charme, parfums en pastei te bieden, wat men levenskunst noemt’. Oude ambachten en lokale producten worden in ere hersteld, nieuwe generaties gaan weer respectvol met geld om, keren terug naar zeden en gewoonten uit vroeger tijden. De immigratiestroom naar Europa is zo goed als opgedroogd. Afrikaanse migranten richten zich op ‘de nieuwe industrielanden’ en ‘wagen zich aan de knap gevaarlijke oversteek van de Indische Oceaan of de Chinese zee’.
Houellebecq slaat nog wel waar het pijn doet, maar hij slaat melancholiek en minder hard. En het doet beduidend minder pijn.
Zie nrcboeken.nl voor berichten over de ‘plagiaatkwestie’ .
-----------------------------------------------------------------------------------------------------
Houellebecq wil de haat tegen zichzelf cultiveren
In 2001 veroorzaakte Platform rumoer, niet alleen vanwege het dubieuze gehalte van het sekstoerisme dat onderwerp was van de roman, maar ook omdat de auteur de islam in een interview ‘la religion la plus con’ had genoemd. Weer vielen critici over hem heen, er werd een proces tegen hem aangespannen dat uiteindelijk niet tot een veroordeling leidde. Aan een dergelijk auteur kon de jury, vlak na 9/11, onmogelijk Frankrijks meest prestigieuze prijs geven. In 2005 werd Houellebecq’s roman Mogelijkheid tot een eiland in de laatste ronde nipt verslagen door Trois jours chez ma mère van François Weyergans.
Maar nu heeft hij hem. In zijn bekroonde roman over een beeldend kunstenaar die de schrijver Michel Houellebecq ontmoet, kraakt hij Picasso en Le Corbusier en karikaturiseert hij een aantal min of meer bekende Franse persoonlijkheden. Hij werd ervan beschuldigd Wikipedia te hebben geplagieerd. Maar eigenlijk is het dat wel.
In 1991 verscheen bij uitgeverij La Différence zijn eerste publicatie, Rester vivant (door Martin de Haan vertaald als Leven, lijden, schrijven – methode). Houellebecq legt in deze tekst uit hoe je dichter wordt: ‘Elk lijden is goed; elk lijden is nuttig; elk lijden werpt zijn vruchten af. Tot de bodem van de afgrond van de liefdeloosheid gaan. De haat tegen uzelf cultiveren. Het dichterschap aanleren is het leven afleren’.
Een paar jaar geleden sprak ik hem in Amsterdam, voor een gesprek over zijn ‘beslissende boek’, het boek dat zijn leven veranderde. Een uur te laat en met een verdwaasde blik in zijn ogen stapte Michel Houellebecq tegen negen uur ’s avonds zijn Amsterdamse hotel binnen. Zijn vrouw, zijn uitgever en de leden van Franse rockband waarmee hij toen optrad, stonden op het punt hem in de rosse buurt te gaan zoeken. Zonder nadere verklaring strekte hij zich als een pasja uit op zijn bed en nodigde mij uit op het voeteneind plaats te nemen. Het hele gezelschap schaarde zich ongemakkelijk stommelend in de minuscule hotelkamer, rond het tweepersoonsbed waarin Houellebecq grijnzend van genoegen, van onder zijn donzen dekbed, audiëntie hield. Zijn vrouw trok haar zwarte netkousen recht en maakte een kop sterke, zwarte nescafé voor haar vermoeide echtgenoot. Het boek dat zijn leven veranderde? Dat was natuurlijk een boek van zijn eigen hand, Rester vivant.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Belangrijkste Franse literaire prijs voor Michel Houellebecq
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Zie het beton draaien
Het boek (besproken in Boeken, 10-09-10) is in zekere zin typisch houellebecquiaans. De liefde kan niet voortduren, vader- zoonrelaties zijn moeizaam, aftakeling en dood liggen om de hoek. Ook zijn klinische toon is herkenbaar, zijn sociologische inslag en zijn visie op Frankrijk, het land dat over afzienbare tijd niet meer zal zijn dan een toeristische trekpleister, een romantische chambre d’hôte waar de economisch succesvolle Chinezen en Brazilianen komen uitrusten van hun hectische bestaan als managers van de wereld. Maar tegelijkertijd is La carte et le territoire een Houellebecq light, met meer (zwarte) humor, een flinke dosis zelfspot en minder loodzwaar cynisme. Niet echt provocerend, wel geestig.
‘Midden in de wereld’ luidde het motto van eerdere romans van Houellebecq, die daarmee aangaf dat hij zijn ogen niet in zijn zak had, dat hij de wereld te lijf wilde gaan en dat dat nu precies de taak van de schrijver was. Houellebecq staat niet alleen in dat streven. Ook andere dit jaar voor de grote prijzen genomineerde romans bemoeien zich intens met de wereld, ze nemen stelling, analyseren en duiden op verschillende manieren de Franse sociale onvrede. In deze literatuur geen navelstaarderij, geen eenzijdige autofictie, geen boterzacht sentiment of eerste liefdesverdriet. In deze boeken kunnen we lezen hoe de wereld waarin we leven er eigenlijk uitziet en hoe we het Frankrijk van nu moeten duiden.
Wat was de drijfveer van al die middelbare scholieren en studenten, die vaak nog geen dag hadden gewerkt, om zich zo luidruchtig, en soms gewelddadig, af te zetten tegen een maatregel die voor hen nog meer dan een halve eeuw in de toekomst lag? Serieuze ongerustheid over de jeugdwerkloosheid? Over hun oude dag? Een verkapt nee tegen het immigratiebeleid, een gevoel van uitsluiting dat opspeelt? Of is er geen inhoudelijke reden aan te geven en gaat een bepaald soort jongeren gewoon protesteren – om het even tegen wat?
Wie Virginie Despentes leest krijgt daar wel een idee over. 15 jaar geleden verscheen Baise- moi (in het Nederlands vertaald als Genaaid), een boek dat een schandaal veroorzaakte wegens de perverse seks en geweld die de schrijfster over haar lezer heen stortte. In latere romans, zoals Teen spirit (Grasset, 2002), luidde de schrijfster en cineaste de noodklok voor de verpeste, verwende jeugd in de Parijse jetset.
Despentes, inmiddels 41, heeft zich ontwikkeld van een razende jonge vrouw tot een boze rijpere vrouw, van een schreeuwende, protesterende, vloekende pen tot een vaardige, rustigere maar niet minder indrukwekkend felle plume. ‘De jeugd ontspoort’, is haar thema, ‘doe er wat aan!’ is haar boodschap. En dan heeft ze het niet over de kinderen die opgroeien in achterstandsgezinnen, in de banlieues, maar over tieners uit welvarende, intellectuele gezinnen, die naar goede scholen gaan, kinderen met te veel geld en te weinig aandacht. Jongeren met dure kleren en de laatste iPod, maar zonder ouder die grenzen stelt, luistert en verbiedt. Een meisje als Valentine. Despentes laat zien hoe een dergelijk meisje, rijk maar doodeenzaam en emotioneel verwaarloosd, volledig kan ontsporen.
Dat doet ze knap en meeslepend. Geweld, pillen en verkrachting zijn nog steeds elementen in Despentes’ universum, maar het choquerende gehalte ervan is tot draaglijke proporties teruggebracht. Net als Houellebecq zijn de extreem polemische scherpe kantjes ervan af, maar blijft ze hameren op wat zij ziet als de rotte plekken in de samenleving.
In Apocalypse bébé laat Despentes alle mogelijke milieus de revue passeren, niet alleen giechelende schoolmeisjes, maar ook coole lesbiennes, jonge racisten, extreem-rechtse punkers, kloosterzusters en gewelddadige nihilisten – allerlei mensen, kortom, die zich in de marge bevinden, zich ergens tegen afzetten, erbuiten vallen.
Over dat buitenstaanderschap, dat gevoel van uitsluiting en ook over het onbegrip tussen mensen uit verschillende culturen – ook een element in de Franse onvrede van dit moment – gaat ook Une année chez les Français van de Frans-Marokkaans-Nederlandse auteur Fouad Laroui, een boek dat eveneens voor de Goncourt werd genomineerd. Het is een sleutelboek in Laroui’s oeuvre dat inmiddels bestaat uit romans, bundels korte verhalen, essays en poëzie. Verhalend en geestig, hilarisch en op het absurde af.
De kleine, magere, Marokkaanse jongen die op zijn tiende jaar met twee kalkoenen als interne bij het chique Lycée Lyautey in Casablanca wordt afgeleverd, komt uit zo’n andere omgeving dan zijn medeleerlingen dat hij in eerste instantie nauwelijks begrijpt waar ze het over hebben. Zijn wereld bestaat uit de boeken die hij heeft gelezen, zijn wereld is talig, zijn vocabulaire literair, zijn referenties zijn Diderot, Racine, Voltaire en Victor Hugo. Een televisie heeft hij nog nooit gezien.
Het is de taal die zorgt dat je erbij hoort, de taal die je uitsluit. Niet eerder verkende Laroui zo persoonlijk de uithoeken van het talige exil- universum. ‘Wat doe ik hier’, vraagt zijn jonge hoofdpersoon zich wanhopig af. Wat moet hij bij die Fransen die alles anders doen, die hij niet begrijpt, ook al doet hij nog zo zijn best? Die Fransen met hun vooroordeel over Marokkaanse moslims, hun onbegrijpelijke humor, hun bizarre uitdrukkingen. Wat een eenzaamheid, wat een onrust in deze actuele roman over thema’s van uitsluiting, integratie en aanpassingsvermogen.
De hedendaagse Franse romans zijn het werk van auteurs die gedreven worden door een overtuiging of een passie, tintelend van energie of dat nu boosheid, verdriet, verontwaardiging of een mengeling van dit alles is. In haar voor de Prix Médicis genomineerde autobiografische roman Une année avec mon père verwoordt Geneviève Brisac hoe ze een jaar lang haar vader begeleidde na een auto-ongeluk waarbij hij zwaargewond raakte en waarbij haar moeder overleed. In prachtige, korte, persoonlijke penseelstreekjes verhaalt ze hun moeizame gesprekjes. Wat kenden ze elkaar eigenlijk slecht. Maar wat Brisac in haar roman ook laat zien is hoe Frankrijk met zijn zieken en bejaarden omgaat. Boven de 70 is kinds, afgeschreven, weggeborgen, opgeruimd. Respect voor ouderen? Niet in het ziekenhuis.
De tijd waarin Franse schrijvers verweten kon worden dat ze zich vooral bezighielden met vorm en structuur is voorbij. Als er een ding is dat deze recente Franse literatuur gemeen heeft, is het dat ze de werkelijkheid probeert te vatten. Ze onderneemt een reis om, zoals Milan Kundera zei, onbekende werelddelen te ontdekken en in kaart te brengen, ze tracht ‘te zien wat hun voorgangers niet zagen, te zeggen wat zij niet zeiden’.
Dat geldt, bijna letterlijk, voor een roman waarin een brug wordt gebouwd in de Amerikaanse stad Coca, Naissance d’un pont van Maylis de Kerangal, die bekroond werd met de Prix Médicis. De hoofdrol in deze roman is voor een brug, dat wil zeggen, voor een bouwplaats vol beton, hijskranen, steigerbouwers, metselaars, duikers, lassers, frezers en andere bouwarbeiders. Van het ene project naar het andere vliegen ze, de toparchitect, de chef beton, het hoofd machines en de andere vakmensen. Een paar maanden hier, een jaar daar, ze vormen het levende bewijs van de globalisering. In Coca bouwen ze, als was het Sim City, een enorme brug die de stad met haar achterland moet verbinden. De indianencultuur wordt om zeep geholpen, de oorspronkelijke identiteit gaat te gronde, ecologische bewegingen laten een protest horen. Maar het mag niet baten. De ambitieuze burgemeester moet en zal zijn stad op de internationale kaart zetten, heeft zijn ideeën opgedaan in Dubai en vindt de oude wijken ‘te Europees’, te burgerlijk. De megabrug is symbool van de vooruitgang.
We volgen een tiental personages in hun werk en hun tegenslag, vernemen af en toe iets over hun persoonlijk leven, maar het is niet de intrige of de psychologie die deze schrijfster interesseert. Ze wil zo dicht mogelijk op de realiteit zitten. Zelden las ik een boek waarin zoveel technisch en specifiek bouwvocabulaire langs komt. Je ziet het beton draaien, de kabels spannen, het metaal gelast worden, de bouwtorens groeien.
Bij Kerangal dénkt een personage niet. Pas als hij dóét, is hij interessant. ‘Het gaat niet om de innerlijke ervaring’, laat de schrijfster de baas van het immense bouwterrein zeggen, ‘als men hem te triviaal vindt, te weinig introspectie vindt hebben of te weinig diepgang. Het gaat er niet om je in jezelf te keren, het gaat om de breuklijn, ik houd ervan als het scheurt’.
Deze nieuwe generatie Franse auteurs kijkt niet naar binnen, ontleedt haar zieleroerselen niet – hoogstens gemaskeerd en en passant – maar zij probeert de relatie tussen de wereld en haarzelf te doorgronden. Die verandert voortdurend, blijft ongrijpbaar, maar opgeven is er niet bij. Ze staan en blijven middenin de wereld. Houellebecqs motto geldt ook voor hen.
Geneviève Brisac: Une année avec mon père, Editions de l’Olivier, 178 blz. € 16,–Virginie Despentes: Apocalypse bebé, Grasset, 343 blz. € 23,90Michel Houellebecq: La carte et le territoire, Flammarion, 428 blz. € 26,58Maylis de Kerangal: Naissance d’un pont. Verticales, 317 blz. € 18,90Fouad Laroui: Une année chez les Français, Julliard, 304 blz. € 19,–
----------------------------------------------------------------------------------------------------------
Gelaagd portret van Houellebecq
„Ik voel me een deeltijdmens”, zegt Michel Houellebecq. „Daarom houd ik van science fiction. Die twijfel aan het menselijke gehalte van de mens. Als ik dat lees voel ik me bijna normaal.”
Het is maar een van de karakteristieke uitspraken van de Franse schrijver-provocateur in Laatste woorden, de documentaire van Erik Lieshout, Arno Hagers en Reinier van Brummelen, die de VPRO vanvond uitzendt. Ze volgden Houellebecq tijdens de opnamen van zijn inmiddels geflopte verfilming van zijn meest recente roman, Mogelijkheid van een eiland en zaten hem letterlijk op zijn huid, zodat we soms de poriën kunnen tellen.
De laatste vijftien jaar zagen we Houellebecq veranderen van een neurotische debutant in een dichterlijke zanger en zelfbewuste mediaster. De documentaire toont ons een bedaarde schrijver van middelbare leeftijd, reflectief, ironisch en zelfs met iets goedmoedigs over zich. „Mijn ongezonde reputatie is gebaseerd op het feit dat ik nee zeg tegen schijnheiligheid”, zegt hij met zijn typerende grinnikende grimas. „Ik ben geen storyteller. Maar ik ben goed in eindes. Als het verhaal ten einde is, wordt het interessant: dan begint de onschuldige tijd”.
Zijn weemoed naar die verloren tijd van onschuld laat deze documentaire goed zien: het gaat om terugverlangen naar de tijd van de liefde, van versmelting, van het ‘oceanische gevoel’.
Rockzanger Iggy Pop componeerde zeven prachtnummers voor deze documentaire (‘Through dogs we pay hommage to love and to its possibility’) en spreek-zingt met zijn rauwe stem een cover van Les feuilles mortes.
Als tegenwicht tegen al die romantiek leest Marie-Pierre, Houellebecqs vrouw toen hij Elementaire deeltjes en Platform schreef, met robotachtige telefoonstem een paar fragmenten uit zijn werk. „Liefde kan alleen bestaan in het verlangen naar verdwijning, niet in onafhankelijkheid en vrijheid. Dat is een leugen.”
„In een relatie zijn de meeste problemen onoplosbaar”, zegt Houellebecq. „Wat te doen als de lust is verdwenen?”, merkt een acteur op, „het is griezelig, hij verwoordt precies wat je zelf hebt meegemaakt”.
Tijdens de aftiteling gaat het gesprek nog verder. „Als schrijver bespioneer je toch de mensheid”, zegt Houellebecq, weggedoken in zijn capuchon. Wat blijft is een beeld van grote eenzaamheid.
Dichters & Denkers
De sharia is zo gek nog niet
Hoe moet het zijn om deze dagen Michel Houellebecq te heten? Zijn situatie lijkt een groteske uitvergroting van hoe een roman van hem had kunnen beginnen. Je brengt een boek uit waarover het gerucht gaat dat het een keiharde aanval op de islam is. Op diezelfde dag sta je op de cover van een rebelse satirekrant die binnenin een interview plaatst, plus een bespreking door een bevriende econoom/journalist, Bernard Maris, die net een boek over je publiceerde.
Diezelfde ochtend schieten islamitisch geïnspireerde terroristen Maris dood, samen met de journalisten en cartoonisten die ook rond de vergadertafel zitten. De tekenaar van de Houellebecq-cartoons, ‘Luz’, ontsnapt aan de kogels: het is die dag zijn verjaardag, daarom is hij laat. Vervolgens krijg je zelf beveiliging, wordt je uitgeverij ontruimd, zet je de promotie van je boek stil.
Zelfs los van de aanslagen in Parijs had het boek een verwarrende start. Al dan niet georkestreerd lekte in december het meest rellerige gegeven ervan al uit. In de roman krijgt Frankrijk in 2022 een islamitische president en iedereen bekeert zich tot de islam. Degenen die de roman uiteindelijk lazen moesten, met amper onderdrukte teleurstelling, constateren dat het allemaal wel meeviel. Houellebecq – in 2002 nog aangeklaagd voor (en vrijgesproken van) haat zaaien tegen moslims – was zelfs opvallend mild.
Held van deze geschiedenis is de 44-jarige François, docent aan de Sorbonne, gespecialiseerd in het werk van Huysmans, eenzame observator, stevige afnemer van sigaretten, drank, internetporno, heeft verschillende onbevredigende affaires met jonge studentes.
Kortom, een old school Houellebecq-personage, dat zich uitspreekt in dat verrukkelijke verveelde parlando: ‘Ik had zelfs geen zin meer om te neuken, of nou ja, ik had een beetje zin om te neuken, maar tegelijk ook een beetje om dood te gaan, ik wist het niet zo goed, kortom, en begon een lichte misselijkheid te voelen, waar bleef die Rapid’Sushi verdomme?’ (Ik vertaal het even voor de vuist weg; in mei verschijnt de Nederlandse vertaling door Martin de Haan.)
Alles verandert lichtelijk na een politieke omwenteling, als bij de verkiezingen van 2022 Marine Le Pen het moet afleggen tegen de charismatische leider van de (fictieve) Moslimbroederschap, die als president het land omtovert in een islamitische staat, en meteen ook opmars maakt in Europa, en een Eurabië groter dan het Romeinse Rijk wil realiseren.
Toch ondergaat de bevolking alle veranderingen gedwee, zelfs met een zekere opluchting omdat ze eindelijk weer een spirituele dimensie heeft. Wat sloten geld van de oliestaten en gratis polygamie met piepjonge meisjes helpt ook.
Na eerder ontslag genomen te hebben – en zo voor zijn seksuele behoefte aangewezen te zijn op teleurstellende escorts – zwicht François toch en keert hij terug naar de inmiddels islamitische universiteit van Parijs. Zijn joodse vriendinnetje verhuist naar Israël. En al met al gaat het zo slecht niet: de werkloosheid is gedaald, er is amper nog geweld, en je mag gewoon je bordeautjes blijven drinken. Die sharia-light is zo gek nog niet.
Soumission was overduidelijk niet het Franse antwoord op Theo van Goghs Submission. De auteur zelf deed daar nog een schepje bovenop door in een interview (dat onder meer in die laatste Charlie Hebdo verscheen) te beweren: ‘De koran bleek beter dan ik dacht.’
François zelf laat zich vooral overhalen door een collega, die een vrouw van veertig in de keuken heeft, en een jong meisje voor in bed. (‘Ze lijkt me erg jong.’ ‘Ze is net vijftien geworden.’) Aïcha heet ze overigens, met een knipoog naar de jeugdige bijslaap van de Profeet. Kortom, een jihadstrijder moet je nog 78 maagden in het vooruitzicht stellen in het hiernamaals; voor een westerling is één maagd in dit leven al voldoende om zich te bekeren tot de islam.
Merkwaardig genoeg is er toch ook een verwantschap tussen Houellebecq en de islam. Allebei zijn ze fel gekant tegen de consumptiemaatschappij en andere verworvenheden van het vrije Westen. Allebei geloven ze dat dit systeem ten dode is opgeschreven. En zolang er geen eigen alternatief vanuit het Westen komt tegen de malaise zal een religie in dat gat springen, is de hypothese van deze roman. Nu de westerling niet meer tot bezieling in staat is, moet die maar door Allah gekocht worden met Saoedische oliedollars, Arabische maagden, en andere duizend-en-één-nachtartikelen.
Houellebecq mag in het interview dan zeggen geen satire te bedrijven, het is het natuurlijk wél. Het is een groteske uitvergroting, waarbij je je de cartoon al kunt voorstellen. Schets: man in trio met een gesluierde huisvrouw en een lolita met hoofddoek. Tekst: ‘Ik vind dit leven al geweldig, en straks nog die 78 maagden in de hemel.’ Vrij naar Reve inderdaad, want aan hem doet Houellebecq me vaak denken, ook door die specifieke vorm van ironie waarbij er verwarring ontstaat over wat nu werkelijk gemeend is.
Bij Houellebecq komt daar nog dat quasi-wetenschappelijke discours bij, dat elke redenering een air van onweerlegbaarheid meegeeft. Zo beweert hij dat islamitische vrouwen, bij wie ’s avonds de uitdagende lingerie onder de sluiers te voorschijn komt, aantrekkelijker zijn dan de westerse, bij wie het precies omgekeerd werkt: ‘Overdag kleden ze zich stijlvol en sexy, omdat hun sociale status op het spel staat, (…) en eenmaal thuisgekomen verliezen ze, uitgeput, elk perspectief op verleiding, en trekken ze iets vormloos aan om in te ontspannen.’
Houellebecq trekt de gevolgen van een politieke islam zo consequent door dat de lezer wel moet uitroepen: maar dit is absurd, dit is onaanvaardbaar! In zo’n context – onder het regime van een sharia-light, die alle verworvenheden van het feminisme wegvaagt, samen met die van de Verlichting, en die de joden naar Israël laat emigreren – is een schijnbaar neutraal en berustend zinnetje als ‘de islam accepteert de wereld zoals zij is’ juist de grofst denkbare provocatie.
Op zulke vileine ironie smeult deze ogenschijnlijk wat kabbelende roman, en uit de overheersende reacties – ‘Houellebecq is wat tam’ – blijkt het zintuig voor zulke ironie niet bijster scherp. Zijn toon mag dan subtieler, berustender zijn geworden, en de tanden mogen dan uit z’n mond gevallen zijn, Houellebecq is nog onmiskenbaar trouw aan de missie die hij in zijn prozadebuut, het pamflet Rester Vivant (1991), formuleerde: ‘Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg je vinger op de wond, en druk goed hard.’
In zijn eerste twee romans – De wereld als markt en strijd (1994) en Elementaire deeltjes (1998) – ging het nog vooral om de diagnose. In Platform (2001) ging die al gepaard met een mogelijke remedie, in de vorm van een grotesk toekomstvisioen (sekstoerisme als nivelleren op mondiale schaal). In de romans hierna is hij toekomstvisioenen gaan aftasten. In Mogelijkheid van een eiland (2005) is de wereld vergaan op wat gekloonde inwoners na, en wordt het lijden met boeddhistische ascese uitgebannen. In De kaart en het gebied (2011) verandert Frankrijk in een museaal pretpark waarna de natuur de beschaving totaal overwoekert.
Was in Houellebecqs eerdere werk het Westen nog een zieke patiënt, inmiddels is hij terminaal. Hij is niet eens meer tot protest in staat. Hij legt zich neer bij de als onvermijdelijk gepresenteerde loop van de natuur.
En er is meer. Zoals De kaart en het gebied naast een boek over de ondergang van de makende mens ook een pijnlijk boek bevatte over een complexe vader-zoonrelatie, zo bevat Soumission een prachtige studie naar de negentiende-eeuwse schrijver J.-K. Huysmans, vrijwel uitsluitend bekend van zijn roman À rebours (Tegen de keer in het Nederlands, vertaald door Jan Siebelink), de ‘bijbel’ van het decadentisme.
Het leven van François loopt parallel aan dat van Huysmans, evenzeer een kluizenaar die zich uiteindelijk bekeerde, tot het katholicisme. François mag voor de Pléiade-reeks het verzameld werk van Huysmans annoteren, en de momenten dat hij de decadente bekeerling toetst aan zijn eigen (ons aller?) bestaan, zijn de boeiendste essayistische passages uit deze gedachtenroman; boeiender dan het wat uitgesponnen en voor lezers buiten Frankrijk wat incrowd-achtige politieke gefilosofeer.
Ook Huysmans’ bekering is in essentie opportunistisch, redeneert François. De estheet-kluizenaar kreeg in het klooster alles wat hij wilde, een dienstmeid die voor hem kookte, ‘hij had zijn bibliotheek, zijn pakjes Hollandse tabak’, het esthetisch genot van de liturgie, enzovoort. Precies het comfort waar François en zijn landgenoten uiteindelijk ja tegen zeggen.
Een tamme Houellebecq, zonder islamkritiek? Laat me niet lachen. Ook de zogenaamde ‘gematigde islam’ is hier niets minder dan een Trojaans paard vol exotische lekkernijen, dat de westerse beschaving vernietigt. De licht-suïcidale cynicus die de schrijver hier getuige van laat zijn, omarmt die ondergang en betreurt hem allerminst. Vandaar de Edith Piaf-achtige slotzin: ‘Je n’aurais rien à regretter.’
Het lijkt me niet per se de bedoeling dat we het daarmee eens zijn.
Michel Houellebecq, Soumission_, Flammarion, 229 blz., € 14,99. De Nederlandse vertaling door Martin de Haan,_ Onderworpen_, verschijnt in mei bij De Arbeiderspers_
Beeld: (1) Pagina 2 door Luz in Charlie Hebdo nr1177, 7 januari 2015 (2) Omslag Charlie Hebdo nr 1177, januari 2015
https://www.groene.nl/artikel/de-sharia-is-zo-gek-nog-niet
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Houellebecq raakt dezelfde open zenuw
Al weken woedt er een debat in Frankrijk over de vraag of Soumission een provocatie is of een interessante literaire blik op een niet eens zo ondenkbare toekomst. Houellebecq zelf geeft toe dat hij zijn lezers 'een beetje bang' wil maken. Maar hij denkt tegelijk dat Frankrijk heel goed een soort kalifaat kan worden. "Alleen is daar wellicht veel meer tijd voor nodig, ik laat de tijd wat sneller verlopen."
Gematigde islam
Een islamitische machtsgreep wordt werkelijkheid in het boek als de leider van een nieuwe islamitische politieke partij, Mohammed Ben Abbes, een coalitie sluit met de socialisten en klassiek rechts. Een front dat Marine Le Pen van het Front National uit het Elysée probeert te houden. De meeste kiezers hebben liever de charmante en intelligente Ben Abbes dan Marine Le Pen als president. Bovendien belooft Ben Abbes dat hij een gematigde, moderne variant van de islam voorstaat die heel goed samengaat met de democatie.
Het gaat anders, maar eigenlijk vinden velen dat niet erg. De criminaliteit verdwijnt uit de voorsteden, de werkloosheid daalt. Je bekeren is zo gek nog niet, zo vindt ook de typisch Houellebecqiaanse held van het boek, François.
Voorstanders prijzen de 'laserachtige' blik van Houellebecq die als geen ander de angsten en neurosen van zijn tijd beschrijft. Ook vindt het pro-kamp dat Soumission buitengewoon geestig is geschreven. Tegenstanders, al even talrijk, beschuldigen Houellebecq van vreemdelingenhaat en noemen het werk een provocatie.
Haperende integratie
Alles wat met de islam heeft te maken ligt gevoelig in het land dat, met ruim zes miljoen moslims, de grootste islamitische populatie van de Europese Unie telt. Volgens Houellebecq kan iemand alleen door het uitspreken van het woord 'islam' in de beklaagdenbank belanden die is opgericht door zelfbenoemde anti-racisten.
Zeker is dat de haperende integratie van veel moslims en het oprukkende salafisme in veel Franse buitenwijken met grote zorg wordt gadeslagen door de autoriteiten. De regering zet haar kaarten op apaiseren en bestrijdt actief ongewenste geluiden. Recent riepen verschillende ministers de media zelfs op de commentator Éric Zemmour, de auteur van een essay over de 'zelfmoord van de Franse natie', niet meer uit te nodigen.
Zemmour heeft veel succes met zijn boek, waarin hij 'de elites' schuldig verklaart aan het uitleveren van het land aan de Brusselse bureaucratie en het toestaan van massa-immigratie via gezinshereniging. Daardoor blijft er in de visie van Zemmour van Frankrijk bitter weinig over.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Houellebecq houdt vol dat roman 'Soumission' geen provocatie is
In Soumission krijgt Frankrijk in 2022 zijn eerste islamitische president. Toch is het verhaal geen aanval op de islam. Onder moslimleiding wordt Frankrijk zelfs weer gelukkig. Het is even slikken als de minirok wordt verbannen, maar ook de werkloosheid verdwijnt als sneeuw voor de zon, omdat alle vrouwen thuis blijven. De orde keert terug, de criminaliteit daalt en al snel hervindt Frankrijk een optimisme dat het sinds de jaren zeventig niet meer heeft gekend.
'Je kunt dit boek niet als een pessimistische voorspelling beschouwen', zei Houellebecq in een interview met de Paris Review. 'Uiteindelijk gaan de zaken niet zo slecht.'
Geen politieke bedoelingen
Volgens Laurent Joffrin, hoofdredacteur van de linkse Libération, speelt Houellebecq zeer welbewust met een spookbeeld dat vooral in extreem-rechtse kring wordt opgeroepen: door immigratie en een hoog geboortecijfer zullen moslims straks een meerderheid vormen, waardoor ze langs democratische weg de macht zullen overnemen. 'Het boek is een prachtig kerstcadeau voor Marine Le Pen', vond ook racismebestrijder Alain Jakubowicz.
'Marine Le Pen heeft mij niet nodig', reageerde Houellebecq. 'Ik ken ook geen romans die de loop der geschiedenis hebben veranderd.' Hij hield vol dat hij geen politieke bedoelingen heeft en dat hij slechts een waarschijnlijke ontwikkeling heeft willen beschrijven - al is 2022 een beetje vroeg voor een moslimpresident.
Vrijheid en individualisme hebben de mens in leegheid en eenzaamheid geworpen, stelt Houellebecq, net als in zijn eerdere romans. 'De mens verdraagt het niet langer om zonder God te leven', zei Houellebecq gisteravond in het Franse achtuurjournaal. In dat geval is de islam zo gek nog niet, vindt hij. 'De Koran is veel beter dan ik dacht', aldus Houellebecq in de Paris Review. Naar eigen zeggen zonder ironie: 'Ik heb dit boek niet uit angst geschreven. Ik denk dat we ons kunnen aanpassen. De feministen niet. Maar ik en veel andere mensen wel.'
http://www.volkskrant.nl/buitenland/houellebecq-houdt-vol-dat-roman-soumission-geen-provocatie-is~a3824290/
--------------------------------------------------------------------------------------------------------
Scare Tactics: Michel Houellebecq Defends His Controversial New Book
The next day, women abandon Western dress. Most begin wearing long cotton smocks over their trousers; encouraged by government subsidies, they leave the workplace in droves. Male unemployment drops overnight. In formerly rough neighborhoods, crime all but disappears. Universities become Islamic. Non-Muslim teachers are forced into early retirement unless they convert and submit to the new regime.
This is the world imagined by Michel Houellebecq in his sixth novel, Soumission (Submission), which will appear next week. Should it be read as a bad Op-Ed, as pulp fiction for an election year, or as the attempt of a great writer to air a social critique through farce? In an exclusive interview—the first he’s given about this novel—Houellebecq explains what led him to write a book that has already created a scandal in France, even before its publication.
Why did you do it?
For several reasons, I’d say. First of all, I think, it’s my job, though I don’t care for that word. I noticed some big changes when I moved back to France, though these changes are not specifically French, but rather Western. As an exile you don’t take much of an interest in anything, really, neither your society of origin nor the place you live—and besides, Ireland is a slightly odd case. I think the second reason is that my atheism hasn’t quite survived all the deaths I’ve had to deal with. In fact, it came to seem unsustainable to me.
The death of your dog, of your parents?
Yes, it was a lot in a short period of time. Part of it may be that, contrary to what I thought, I never was quite an atheist. I was an agnostic. Usually that word serves as a screen for atheism but not, I think, in my case. When, in the light of what I know, I reexamine the question whether there is a creator, a cosmic order, that kind of thing, I realize that I don’t actually have an answer.
Whereas before you felt …
I thought I was an atheist, yes. Now I really don’t know. So those are the two reasons I wrote the book, the second reason probably outweighing the first.
How would you characterize this book?
The phrase political fiction isn’t bad. I don’t think I’ve read many similar examples, but at any rate I’ve read some, more in English literature than in French.
What books are you thinking of?
In a way, certain books by Conrad. Or by John Buchan. And then more recent books, not as good, which are more like thrillers. A thriller can unfold in a political setting, it doesn’t always have to be tied to the business world. But there’s a third reason I’ve written this book—because I quite liked the way it began. I wrote the first part, up to page twenty-six, practically in one sitting. And I found it very convincing, because I can easily imagine a student finding a friend in Huysmans and dedicating his life to him. This didn’t happen to me. I read Huysmans much later, I think when I was almost thirty-five, but I definitely would have liked reading him. I think he would have been a real friend to me. And so, after I wrote those pages, I did nothing for a while. That was in January 2013, and I must have gone back to the text that summer. But my project was very different at the beginning. It wasn’t meant to be called Soumission—the first title was La Conversion. And in my original project, the narrator converted, too, but to Catholicism. Which is to say, he followed in Huysmans’s footsteps a century later, leaving naturalism to become Catholic. And I wasn’t able to do it.
Why not?
It didn’t work. In my opinion, the key scene of the book is the one where the narrator takes one last look at the Black Madonna of Rocamadour, he feels a spiritual power, like waves, and all at once she fades into the past and he goes back to the parking lot, alone and basically in despair.
Is this a satirical novel?
No. Maybe a small part of the book satirizes political journalists—politicians a little bit, too, to be honest. But the main characters are not satirical.
Where did you get the idea for a presidential election, in 2022, that came down to Marine Le Pen and the leader of a Muslim party?
Well, Marine Le Pen strikes me as a realistic candidate for 2022—even for 2017 … The Muslim party is more … That’s the heart of the matter, really. I tried to put myself in the place of a Muslim, and I realized that, in reality, they are in a totally schizophrenic situation. Because overall Muslims aren’t interested in economic issues, their big issues are what we nowadays call societal issues. On these issues, obviously, they are very far from the left and even further from the Green Party. Just think of gay marriage and you’ll see what I mean, but the same is true across the board. And one doesn’t really see why they’d vote for the right, much less for the extreme right, which utterly rejects them. So if a Muslim wants to vote, what’s he supposed to do? The truth is, he’s in an impossible situation. He has no representation whatsoever. It would be wrong to say that this religion has no political consequences—it does. So does Catholicism, for that matter, even if the Catholics have been more or less marginalized. For those reasons, it seems to me, a Muslim party makes a lot of sense.
But to imagine that such a party might find itself poised to win a presidential election seven years from now …
I agree, it’s not very realistic. For two reasons, actually. First—and this is the most difficult thing to imagine—the Muslims would have to succeed in getting along with each other. That would take someone extremely intelligent and with an extraordinary political talent, qualities that I give to my character Ben Abbes. But an extreme talent is, by definition, an unusual occurrence. But supposing he existed, the party could take off, but it would take longer than seven years. If we look at the way the Muslim Brotherhood has done it, we see regional networks, charities, cultural centers, prayer centers, vacation centers, health care, something not unlike what the Communist Party did. If you ask me, in a country where poverty will continue to spread, this party could attract a lot more than just “average” Muslims, if I can put it that way, because really there is no longer such a thing as an “average” Muslim since we now have people converting who are not at all of North African origin … But such a process would take several decades. The sensationalism of the media plays a negative role, really. For example, they loved the story of the guy living in a little village in Normandy, as French as he could be, not even from a broken home, who converted and went off to wage jihad in Syria. But we can reasonably assume that for every guy like that there are several dozen who convert and don’t go off to wage jihad in Syria, who don’t do anything of the kind. After all, one doesn’t wage jihad for the fun of it, that sort of thing only interests people who are strongly motivated by doing violence, which is to say, necessarily a minority.
You could also say that what really interests those people is going to Syria, rather than converting.
I disagree. I think there is a real need for God and that the return of religion is not a slogan but a reality, and that it is very much on the rise.
That hypothesis is central to the book, but we know that it has been discredited for many years by numerous researchers, who have shown that we are actually witnessing a progressive secularization of Islam, and that violence and radicalism should be understood as the death throes of Islamism. That is the argument made by Olivier Roy, and many other people who have worked on this question for more than twenty years.
This is not what I have observed, although in North and South America, Islam has benefited less than the evangelicals. This is not a French phenomenon, it’s almost global. I don’t know about Asia, but the case of Africa is interesting because there you have the two great religious powers on the rise—evangelical Christianity and Islam. I remain in many ways a Comtean, and I don’t believe that a society can survive without religion.
But why did you decide to tell these things in such a dramatically exaggerated way when even you acknowledge that the idea of a Muslim president in 2022 is unrealistic?
That must be my mass market side, my “thriller” side.
You wouldn’t call it your Éric Zemmour side?
I don’t know, I haven’t read his book. What does he say, exactly?
He and a number of other writers overlap, despite their differences, in describing a contemporary France, which strikes me as essentially fantastical, where the menace of Islam looms over French society and is one of its principal features. In the plot of your novel, it seems to me, you accept this as a premise and you promote the same description of contemporary France that we find in the work of those intellectuals today.
I don’t know, I only know the title of Zemmour’s book [Le Suicide français], and this is not at all the way I see things. I don’t think we are witnessing a French suicide. I think we are seeing practically the opposite. Europe is committing suicide and, in the middle of Europe, France is struggling desperately to survive. It is almost the only country that is fighting to survive, the only country whose demographics allow it to survive. Suicide is a matter of demographics, it’s the best and most effective way to commit suicide. That’s why France is not committing suicide at all. What’s more, for people to convert is a sign of hope, not a threat. It means they aspire to a new kind of society. That said, I don’t think people convert for social reasons, their reasons for converting are deeper—even if my book contradicts me slightly, Huysmans being the classic case of a man who converts for reasons that are purely aesthetic. Really, the questions that worry Pascal leave Huysmans cold. He never mentions them. I almost have trouble imagining such an aesthete. For him, beauty was the proof. The beauty of rhyme, of paintings, of music proved the existence of God.
This brings us back to the question of suicide, since Baudelaire said of Huysmans that the only choice he could make was between suicide or conversion …
No, it was Barbey d’Aurevilly who made that remark, which is fair enough, especially after reading À rebours. I reread it closely and, in the end, it really is Christian. It’s astonishing.
To go back to the question of your unrealistic exaggerations, in your book you describe, in a very blurry and vague way, various world events, and yet the reader never knows quite what these are. This takes us into the realm of fantasy, doesn’t it, into the politics of fear.
Yes, perhaps. Yes, the book has a scary side. I use scare tactics.
Like imagining the prospect of Islam taking over the country?
Actually, it’s not clear what we are meant to be afraid of, nativists or Muslims. I leave that unresolved.
Have you asked yourself what the effect might be of a novel based on such a hypothesis?
None. No effect whatsoever.
You don’t think it will help reinforce the image of France that I just described, in which Islam hangs overhead like the sword of Damocles, like the most frightening thing of all?
In any case, that’s pretty much all the media talks about, they couldn’t talk about it more. It would be impossible to talk about it more than they already do, so my book won’t have any effect.
Doesn’t it make you want to write about something else so as not to join the pack?
No, part of my work is to talk about what everyone is talking about, objectively. I belong to my own time.
You remark in your novel that French intellectuals tend to avoid feeling any responsibility, but have you asked yourself about your own responsibilities as a writer?
But I am not an intellectual. I don’t take sides, I defend no regime. I deny all responsibility, I claim utter irresponsibility—except when I discuss literature in my novels, then I am engaged as a literary critic. But essays are what change the world.
Not novels?
Of course not. Though I suspect this book by Zemmour is really too long. I think Marx’s Capital is too long. It’s actually the Communist Manifesto that got read and changed the world. Rousseau changed the world, he sometimes knew how to go straight to the point. It’s simple, if you want to change the world, you have to say, Here’s how the world is and here’s what must be done. You can’t lose yourself in novelistic considerations. That’s ineffectual.
But you don’t need me to tell you how a novel can be used as an epistemological tool. That was the subject of The Map and the Territory. In this book, I feel that you have adopted categories of description, oppositions, that are worse than dubious—the sort of categories relied on by the editors of Causeur, or by Alain Finkielkraut, Éric Zemmour, even Renaud Camus. For example, the “opposition” between antiracism and secularism.
One cannot deny there is a contradiction there.
I don’t see it. On the contrary, the same people are often militant antiracists and fervent defenders of secularism, with both ways of thinking rooted in the Enlightenment.
Look, the Enlightenment is dead, may it rest in peace. A striking example? The left wing candidate on Olivier Besancenot’s ticket who wore the veil, there’s a contradiction for you. But only the Muslims are in an actually schizophrenic situation. On the level of what we customarily call values, Muslims have more in common with the extreme right than with the left. There is a more fundamental opposition between a Muslim and an atheist than between a Muslim and a Catholic. That seems obvious to me.
But I don’t understand the connection with racism …
That’s because there is none. Objectively speaking, there is none. When I was tried for racism and acquitted, a decade ago, the prosecutor remarked, correctly, that the Muslim religion was not a racial trait. This has become even more obvious today. So we have extended the domain of “racism” by inventing the crime of islamophobia.
The word may be badly chosen, but there do exist forms of stigma toward groups or categories of person, which are forms of racism …
No, islamophobia is not a kind of racism. If anything has become obvious, it’s that.
Islamophobia serves as a screen for a kind of racism that can no longer be expressed because it’s against the law.
I think that’s just false. I don’t agree.
You rely on another dubious dichotomy, the opposition between anti-Semitism and racism, when actually we can point to many moments in history when those two things have gone hand in hand.
I think anti-Semitism has nothing to do with racism. I’ve spent time trying to understand anti-Semitism, as it happens. One’s first impulse is to connect it with racism. But what kind of racism is it when a person can’t say whether somebody is Jewish or not Jewish, because the difference can’t be seen? Racism is more elementary than that, it’s a different skin color …
No, because cultural racism has been with us for a long time.
But now you’re asking words to mean something they don’t. Racism is simply when you don’t like somebody because he belongs to another race, because he hasn’t got the same color skin that you do, or the same features, et cetera. You can’t stretch the word to give it some higher meaning.
But since, from a biological point of view, “races” don’t exist, racism is necessarily cultural.
But racism exists, apparently, all around us. Obviously it has existed from the moment when races first began mixing … Be honest, Sylvain! You know very well that a racist is someone who doesn’t like somebody else because he has black skin or because he has an Arab face. That’s what racism is.
Or because his values or his culture are …
No, that’s a different problem, I’m sorry.
Because he is polygamous, for example.
Ah, well, one can be shocked by polygamy without being the least bit racist. That must be the case for lots of people who are not the least bit racist. But let’s go back to anti-Semitism, because we’ve gotten off topic. Seeing as how no one has ever been able to tell whether somebody is Jewish just by his appearance or even by his way of life, since by the time anti-Semitism really developed, very few Jews had a Jewish way of life, what could antisemitism really mean? It’s not a kind of racism. All you have to do is read the texts to realize that anti-Semitism is simply a conspiracy theory—there are hidden people who are responsible for all the unhappiness in the world, who are plotting against us, there’s an invader in our midst. If the world is going badly, it’s because of the Jews, because of Jewish banks … It’s a conspiracy theory.
But in Soumission, isn’t there a conspiracy theory—the idea that a “great replacement,” to use the words of Renaud Camus, is underway, that Muslims are seizing power?
I don’t know much about this “grand replacement” theory, but I gather it has to do with race. Whereas in my book, there is no mention of immigration. That’s not the subject.
It’s not necessarily racial, it can be religious. In this case, your book describes the replacement of the Catholic religion by Islam.
No. My book describes the destruction of the philosophy handed down by the Enlightenment, which no longer makes sense to anyone, or to very few people. Catholicism, by contrast, is doing rather well. I would maintain that an alliance between Catholics and Muslims is possible. We’ve seen it happen before, it could happen again.
You who have become an agnostic, you can look on cheerfully and watch the destruction of Enlightenment philosophy?
Yes. It has to happen sometime and it might as well be now. In this sense, too, I am a Comtean. We are in what he calls the metaphysical stage, which began in the Middle Ages and whose whole point was to destroy the phase that preceded it. In itself, it can produce nothing, just emptiness and unhappiness. So yes, I am hostile to Enlightenment philosophy, I need to make that perfectly clear.
Why did you choose to set your novel in the world of academia? Because it embodies the Enlightenment?
Is it all right to say I don’t know? Because really, I don’t think I do. The truth is that I wanted there to be a long subplot dealing with Huysmans, that’s where I got the idea of making my character an academic.
Did you know from the beginning that you would write the novel in the first person?
Yes, because it was a play on Huysmans. It was like that from the beginning.
Once again, you’ve written a character who is partly a self-portrait, not entirely, but … there is the death of his parents, for example.
Yes, I have used things, even if the details are really quite different. My main characters are never self-portraits, but they are always projections. For example, what if I’d read Huysmans when I was young, if I’d studied literature and become a professor? I imagine lives that I haven’t led.
While allowing actual events to insert themselves in your fictional lives.
I use moments that have struck me in real life, yes. But more and more I tend to transpose them. In this book, all that’s left of reality is the theoretical element—the death of the father—but actually everything about it is different. My father was very different from this guy, his death didn’t happen that way at all. Life just gives me the basic ideas.
In writing this book did you feel you were a Cassandra, a prophet of doom?
You can’t really describe this book as a pessimistic prediction. At the end of the day, things don’t go all that badly, really.
Not so badly for the men, but for the women …
Yes, that’s a whole other problem. But it seems to me that the project of rebuilding the Roman empire isn’t so stupid, if you reorient Europe toward the south the thing starts to make a kind of sense, even if it doesn’t make sense right now. Politically, one might even welcome this development—it’s not really a catastrophe.
And yet the book is extraordinarily sad.
Yes, it has a strong underlying sadness. In my opinion, the ambiguity culminates in the last sentence—“I would have nothing to mourn.” Really, one could come away feeling exactly the opposite. The character has two things to mourn—Myriam and the Black Madonna. But he happens not to mourn them. What makes the book sad is a sort of ambience of resignation.
How would you place this novel in relation to your other books?
You might say I did several things that I’d wanted to do for a long time, things I’d never done before. Like having a very important character whom one never sees, namely Ben Abbes. I also think it’s the saddest ending to a love plot that I’ve ever written, because it’s the most banal—out of sight, out of mind. They had feelings. In general, there is a much stronger feeling of entropy than in my other books. It has a somber, crepuscular side, which accounts for the sadness of its tone. For example, if Catholicism doesn’t work, that’s because it’s already run its course, it seems to belong to the past, it has defeated itself. Islam is an image of the future. Why has the idea of the Nation stalled out? Because it’s been abused too long.
There is no trace of romanticism here, much less lyricism. We’ve moved on to decadence.
That’s true. The fact that I started with Huysmans must have something to do with this. Huysmans couldn’t go back to romanticism, but for him it was still possible to convert to Catholicism. The clearest point of connection with my other books is the idea that religion, of some kind, is necessary. That idea is there in many of my books. In this one, too, only now it’s an existing religion.
Whereas earlier one might have invented a religion, along Comtean lines.
Auguste Comte tried in vain to create a religion and, indeed, I have sometimes created religions in my books. The difference is that this one really exists.
What is the place of humor in this book?
There are comic characters here and there. I would guess that it’s about the same as usual, really, with the same number of ridiculous characters.
We haven’t spoken much about women. Once again you will attract criticism on that front.
Certainly a feminist is not likely to love this book. But I can’t do anything about that.
And yet you were shocked when people described Whatever as misogynistic. This book won’t help your case.
I still don’t think I’m a misogynist, really. I would say that this isn’t the crucial thing, in any case. The thing that may rub people the wrong way is that I show how feminism is demographically doomed. So the underlying idea, which may really upset people in the end, is that ideology doesn’t matter much compared to demographics.
This book is not meant as a provocation?
I accelerate history, but no, I can’t say that the book is a provocation—if that means saying things I consider fundamentally untrue just to get on people’s nerves. I condense an evolution that is, in my opinion, realistic.
While you were writing or rereading the book, did you anticipate any reactions to its publication?
I still can’t predict these things, not really.
Some might be surprised that you chose to go in this direction when your last book was greeted as such a triumph that it silenced your critics.
The true answer is that, frankly, I didn’t choose. The book started with a conversion to Catholicism that should have taken place but didn’t.
Isn’t there something despairing about this gesture, which you didn’t really choose?
The despair comes from saying good-bye to a civilization, however ancient. But in the end the Koran turns out to be much better than I thought, now that I’ve reread it—or rather, read it. The most obvious conclusion is that the jihadists are bad Muslims. Obviously, as with all religious texts, there is room for interpretation, but an honest reading will conclude that a holy war of aggression is not generally sanctioned, prayer alone is valid. So you might say I’ve changed my opinion. That’s why I don’t feel that I’m writing out of fear. I feel, rather, that we can make arrangements. The feminists will not be able to, if we’re being completely honest. But I and lots of other people will.
You could replace the word feminists with women, no?
No, you can’t replace the word feminists with women. Really you can’t. I make it clear that women can be converts, too.
Sylvain Bourmeau is a producer at France Culture and an associate professor at the École des hautes études en sciences sociales in Paris.
Translated from French by Lorin Stein.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Echt provoceren? Houellebecq laat het na in ‘What if-toekomstfabel’
Die nieuwe roman, Soumission, is een politieke what if-toekomstfabel waarin het Frankrijk van 2022 is omgetoverd tot een islamitisch land. En daar vaart het land wel bij. Werkloosheid is er niet meer, geweld in de buitenwijken is verdwenen, de familie geldt weer als hoeksteen van de samenleving waardoor de sociale lasten enorm gedaald zijn.
De Fransen ondervinden het allemaal gelaten. En dat is opvallend schrijft Margot Dijkgraaf, recensent Franse literatuur, vandaag in nrc.next:
‘Echt pijn doen, echt provoceren – dat doet Houellebecqs nieuwe boek, alle discussie voorafgaand aan de publicatie van vandaag ten spijt, niet. Wat je schokt is eerder de gelatenheid waarmee zijn Frankrijk zich schikt naar zijn nieuwe politieke en religieuze machthebbers.’
Aanval op Franse samenleving
Die gelatenheid valt ook in Frankrijk op, schrijft correspondent Peter Vermaas. Op een Franse tv-zender concludeerde een critica:„Houellebecq valt niet de islam maar de Franse samenleving van vandaag aan”Frankrijk heeft de grootste moslimpopulatie van Europa. Maar de angst voor vermeende moslimdominantie is ongrijpbaarder dan in bijvoorbeeld Duitsland, waar de afgelopen tegen een dergelijke dreiging werd gedemonstreerd.
Laat je niet bangmaken
Houellebecqs zesde roman speelt volgens de hoofdredacteur van het Franse dagblad Liberation vooral “subtiel in op Franse angsten” met “waanbeelden van extreem-rechts”. Het linkse dagblad noemt Soumission een “trieste en provocerende farce”.Dagblad Le Monde noemde het boek “pervers” en “middelmatig van kwaliteit bovendien”. Maar de angst voert de boventoon. Zelfs zo erg dat president Hollande zich, naar aanleiding van Houellebecqs nieuwe roman, geroepen voelde het Franse volk een hart onder de riem te steken. Na verklaard te hebben zelf het boek te zullen lezen, zei hij maandag in een Frans radio-interview:
“[Laat je] niet laten kwellen door bangheid”
Frankrijk in 2022: President Mohammed regeert
Het geweld in de buitenwijken is zo goed als verdwenen. Van de media geen nieuws. Het onderwijsbudget is afgeslankt, de leerplicht geldt tot twaalf jaar, de Koran wordt onderwezen en meisjes gaan naar de huishoudschool. De waarden van de familie gelden als basis van de samenleving, waardoor de sociale lasten met 85 procent zijn gedaald. De democratisch gekozen, charismatische president Mohammed Ben Abbes heeft een islamitisch rijk voor ogen dat de grootte van het Romeinse overtreft. Hij begint onderhandelingen met Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte en Libanon ter voorbereiding van hun toetreding tot de EU. De Franse economie doet er weer toe: nu het land tot de bevriende naties behoort, hebben de olieproducerende Arabische landen hun geldkranen wijd opengedraaid.
Dat is het Frankrijk dat Michel Houellebecq schetst in zijn nieuwe roman, Soumission die vandaag verschijnt. Na twee termijnen Hollande zijn de presidentsverkiezingen in 2022, tussen Marine Le Pen en de leider van de Moslimbroederschap, Mohammed Ben Abbes, door de laatste gewonnen, met steun van een ‘breed Republikeins front’. De media hadden niets aan zien komen, ‘hun gebrek aan nieuwsgierigheid was werkelijk een zegen voor intellectuelen’. De verkiezingen werden verstoord door bloedige terroristische aanslagen, het leger werd ingezet, een burgeroorlog dreigde. Inmiddels is de rust weergekeerd.
Het verhaal van de treurige eenling
De politieke what if-toekomstfabel van Houellebecq wordt verteld vanuit het perspectief van François, een 44-jarige docent aan de Sorbonne. Het is een typische Houellebecq-hoofdpersoon: een weinig ambitieuze, cultuurpessimistische, treurige eenling voor wie liefde niets anders is dan ‘dankbaarheid voor het seksuele genot dat een vrouw hem geeft’.Als François uit zijn raam kijkt, ziet hij een tiental woontorens, met duizenden appartementen, voor het grootste deel bewoond door één persoon. ‘Ik had, net zomin als de meesten van die mensen, een échte reden om mezelf te doden’, schrijft Houellebecq. Het is een regel die je terugvindt in Before landing, zijn expositie in het Pavillon Carré de Baudouin in Parijs, waar hij foto’s en citaten uit zijn oeuvre met elkaar verbindt.
Intellectueel gezien bereikte François zijn hoogtepunt met de publicatie van zijn proefschrift over de Frans-Nederlandse 19de-eeuwse symbolist en estheticus Joris-Karl Huysmans. De uitgever van de prestigieuze Pléiade-reeks verzoekt hem een deel over Huysmans te verzorgen en hij duikt opnieuw in het werk van de man die zich op 44-jarige leeftijd tot het rooms-katholicisme bekeerde. Ditmaal weet hij ‘het enige échte onderwerp van Huysmans’ te definiëren: ‘het burgerlijke geluk [...] zo pijnlijk onbereikbaar voor de single’, ‘een vrolijke maaltijd met een pot- au-feu, een goede wijn en een rokertje’, terwijl het buiten stormt.
De parallel tussen beide mannen springt in het oog. In hun smachten naar geborgenheid nemen ze een vergelijkbare beslissing. François, die de moslimrector eerst zijn ontslag heeft aangeboden, keert terug op zijn schreden. Bij zijn onderhandelingen over het voortzetten van zijn aanstelling aan de islamitische Sorbonne, worden hem drie jonge vrouwen beloofd. Uit zijn seksuele misère, uit zijn diepe eenzaamheid verlost worden door drie maagden die nog lekker voor hem koken ook – wat wil hij nog meer? Bevindt het ‘toppunt van geluk zich niet in de meest absolute onderwerping (soumission)’? Die ‘van de vrouw aan de man en die van de man aan de god van de islam’?
De bekering tot de islam blijkt een simpele kwestie, een cosmetische ingreep, ogenschijnlijk zonder impact. De enigen die er in de nieuwe samenleving echt op achteruitgaan zijn de vrouwen. Maar zoals gebruikelijk geeft de auteur de vrouw, in zijn oeuvre synoniem met object, seks en genot, geen serieuze stem.
Wat je als lezer schokt: de gelatenheid waarmee Frankrijk zich schikt
Echt pijn doen, echt provoceren – dat doet Houellebecqs nieuwe boek, alle discussie voorafgaand aan de publicatie van vandaag ten spijt, niet. Wat je schokt is eerder de gelatenheid waarmee zijn Frankrijk zich schikt naar zijn nieuwe politieke en religieuze machthebbers. Frankrijk is dermate wanhopig, verwend en uitgehold dat niemand zich werkelijk opwindt. Europa verkeert ‘in staat van weerzinwekkende ontbinding’. ‘Ik houd van Frankrijk, ik houd van kaas’, snikt de Joodse minnares van François pathetisch als ze het land definitief verruilt voor Israël.Frankrijk neemt de propaganda over ‘de islam als een nieuw, verenigend humanisme’ voor zoete koek aan, sterker nog het land hervindt een ‘optimisme dat het een halve eeuw niet gekend had’, de president wordt bejubeld om zijn ‘staat van genade’. Natuurlijk, net als de vrouw verliest Frankrijk zijn zelfstandigheid, zijn traditie, zijn westerse waarden, maar fuck autonomy: heeft François ook niet ‘met groot gemak en zelfs met opluchting zijn verantwoordelijkheden opgegeven’?
Soumission heeft niets van de apocalyps die Houellebecq schetste in Mogelijkheid van een eiland of van de milde toekomstvisie op een land dat verandert in een museum, zoals in De kaart en het gebied. Het is geen briljante roman – daarvoor is hij te schematisch, te artificieel. Het is ook geen pontificale aanval op de islam in de geest van eerdere uitspraken van Houellebecq – integendeel. Soumission heeft nog het meeste weg van een politieke ideeënroman met een wake-up call: wat hebben wij eigenlijk over voor het voortbestaan van onze beschaving en onze democratie?
Slouching Toward Mecca
Soumission
Zemmour’s succès de scandale ensured that Soumission would be met with hysteria. So was the fact that Houellebecq had gotten into trouble a decade ago for telling an interviewer that whoever created monotheistic religion was a “cretin” and that of all the faiths Islam was “the dumbest.” The normally measured editor of Libération, Laurent Joffrin, declared five days before Soumission appeared that Houellebecq was “keeping a place warm for Marine Le Pen at the Café de Flore.” The reliably dogmatic Edwy Plenel, a former Trotskyist who runs the news site Mediapart, went on television to call on his colleagues, in the name of democracy, to stop writing news articles on Houellebecq—France’s most important contemporary novelist and winner of the Prix Goncourt—effectively erasing him from the picture, Soviet style. Ordinary readers could not get their hands on the book until January 7, the official publication date. I was probably not the only one who bought it that morning and was reading it when the news broke that two French-born Muslim terrorists had just killed twelve people at the offices of Charlie Hebdo.
The irony was beyond anyone’s imagination. And it was doubled by the fact that the cover of the Charlie published that day had a feature mocking Houellebecq as a masturbating drunkard. It was tripled when it was revealed that one of Houellebecq’s close friends, the left-wing economist and Charlie contributor Bernard Maris, was among the victims. (Maris had just published a book, Houellebecq économiste, calling his friend the deepest analyst of life under contemporary capitalism.) Houellebecq appeared on television, devastated, then broke off his publicity tour and disappeared into the countryside. A few hours earlier Prime Minister Manuel Valls, in his first interview after the attacks, felt obliged to say that “France is not Michel Houellebecq. It is not intolerance, hate, and fear.” It is hardly likely that Valls had read his book.
Given all this, it will take a long time for the French to read and appreciate Soumission for the strange and surprising thing that it is. Michel Houellebecq has created a new genre—the dystopian conversion tale. Soumission is not the story some expected of a coup d’état, and no one in it expresses hatred or even contempt of Muslims. It is about a man and a country who through indifference and exhaustion find themselves slouching toward Mecca. There is not even drama here—no clash of spiritual armies, no martyrdom, no final conflagration. Stuff just happens, as in all Houellebecq’s fiction. All one hears at the end is a bone-chilling sigh of collective relief. The old has passed away; behold, the new has come. Whatever.
We are in 2022 and a presidential election is about to take place. All the smart money—then as now—is on the National Front’s Marine Le Pen winning the primary, forcing the other parties to form a coalition to stop her. The wild card in all this is a new, moderate Muslim party (the Muslim Brotherhood) that by now attracts about a fifth of the electorate, about as many as the Socialists do. The party’s founder and president, Mohammed Ben Abbes—a cross between Tariq Ramadan and Recep Tayyip Erdoğan before he took power—is a genial man who gets along well with Catholic and Jewish community leaders who share his conservative social views, and also with business types who like his advocacy of economic growth. Foreign heads of state, beginning with the pope, have given him their blessing. Given that Muslims make up at most 6 to 8 percent of the French population, it strains credibility to imagine such a party carrying any weight in ten years’ time. But Houellebecq’s thought experiment is based on a genuine insight: since the far right wants to deport Muslims, conservative politicians look down on them, and the Socialists, who embrace them, want to force them to accept gay marriage, no one party clearly represents their interests.3
Except in the schools, very little seems to happen at first. But over the next months François begins to notice small things, beginning with how women dress. Though the government has established no dress code, he sees fewer skirts and dresses on the street, more baggy pants and shirts that hide the body’s contours. It seems that non-Muslim women have spontaneously adopted the style to escape the sexual marketplace that Houellebecq describes so chillingly in his other novels. Youth crime declines, as does unemployment when women, grateful for new family subsidies, begin to leave the workforce to care for their children.
François thinks he sees a new social model developing before his eyes, inspired by a religion he knows little about, and which he imagines has the polygamous family at its center. Men have different wives for sex, childbearing, and affection; the wives pass through all these stages as they age, but never have to worry about being abandoned. They are always surrounded by their children, who have lots of siblings and feel loved by their parents, who never divorce. François, who lives alone and has lost contact with his parents, is impressed. His fantasy (and perhaps Houellebecq’s) is not really the colonial one of the erotic harem. It is closer to what psychologists call the “family romance.”
The university is a different story. After the Muslim Brotherhood comes to power, François, along with all other non-Islamic teachers, is prematurely retired with a full pension. Satisfied with the money, indifferent, or afraid, the faculty does not protest. A golden crescent is placed atop the Sorbonne gate and pictures of the Kaaba line the walls of the once-grim university offices, now restored with the money of Gulf sheikhs. The Sorbonne, François muses, has reverted to its medieval roots, back to the time of Abelard and Heloïse. The new university president, who replaced the woman professor of gender studies who had presided over the Sorbonne, tries to woo him back with a better job at triple the pay, if he is willing to go through a pro forma conversion. François is polite but has no intention of doing so.
His mind is elsewhere. Since Myriam’s departure he sinks to a level of despair unknown even to him. After passing yet another New Year’s alone he starts sobbing one night, seemingly without reason, and can’t stop. Soon after—ostensibly for research purposes—he decides to spend some time in the Benedictine abbey in southern France where his hero J.K. Huysmans spent his last years after having abandoned his dissolute life in Paris and converted to mystical Catholicism in middle age.4
Houellebecq has said that originally the novel was to concern a man’s struggle, loosely based on Huysmans’s own, to embrace Catholicism after exhausting all the modern world had to offer. It was to be called La Conversion and Islam did not enter in. But he just could not make Catholicism work for him, and François’s experience in the abbey sounds like Houellebecq’s own as a writer, in a comic register. He only lasts two days there because he finds the sermons puerile, sex is taboo, and they won’t let him smoke. And so he heads off to the town of Rocamadour in southwest France, the impressive “citadel of faith” where medieval pilgrims once came to worship before the basilica’s statue of the Black Madonna. François is taken with the statue and keeps returning, not sure quite why, until:
I felt my individuality dissolve.… I was in a strange state. It seemed the Virgin was rising from her base and growing larger in the sky. The baby Jesus seemed ready to detach himself from her, and I felt that all he had to do was raise his right arm and the pagans and idolaters would be destroyed, and the keys of the world restored to him.But when it is over he chalks the experience up to hypoglycemia and heads back to his hotel for confit de canard and a good night’s sleep. The next day he can’t repeat what happened. After a half hour of sitting he gets cold and heads back to his car to drive home. When he arrives he finds a letter informing him that in his absence his estranged mother had died alone and been buried in a pauper’s grave.
Integrating such people was never in the cards; Islam does not dissolve in water, let alone in atheistic republican schools. If Europe was ever to recover its place in the world, he thought, it would have to drive out these infidels and return to the true Catholic faith. (The websites of French far-right identitaire groups are full of this kind of reasoning, if it can be called that, and the parallels with radical Islamism, which Houellebecq highlights throughout the book, leap out.)
But Rediger took this kind of thinking a step further than Catholic xenophobes do. At a certain point he couldn’t ignore how much the Islamists’ message overlapped with his own. They, too, idealized the life of simple, unquestioning piety and despised modern culture and the Enlightenment that spawned it. They believed in hierarchy within the family, with wives and children there to serve the father. They, like he, hated diversity—especially diversity of opinion—and saw homogeneity and high birthrates as vital signs of civilizational health. And they quivered with the eros of violence. All that separated him from them was that they prayed on rugs and he prayed at an altar. But the more Rediger reflected, the more he had to admit that in truth European and Islamic civilizations were no longer comparable. By all the measures that really mattered, post-Christian Europe was dying and Islam was flourishing. If Europe was to have a future, it would have to be an Islamic one.
So Rediger changed to the winning side. And the victory of the Muslim Brotherhood proved that he was right to. As a former Islam specialist for the secret services also tells François, Ben Abbes is no radical Islamist dreaming of restoring a backward caliphate in the sands of the Levant. He is a modern European without the faults of one, which is why he is successful. His ambition is equal to that of the Emperor Augustus: to unify the great continent again and expand into North Africa, creating a formidable cultural and economic force. After Charlemagne and Napoleon (and Hitler), Ben Abbes would be written into European history as its first peaceful conqueror. The Roman Empire lasted centuries, the Christian one a millennium and a half. In the distant future, historians will see that European modernity was just an insignificant, two-century-long deviation from the eternal ebb and flow of religiously grounded civilizations.
This Spenglerian prophecy leaves François untouched; his concerns are all prosaic, like whether he can choose his wives. Still, something keeps him from submitting. As for Rediger, between sips of a fine Meursault and while his “Hello Kitty”–clad fifteen-year-old wife (one of three) brings in snacks, he goes in for the kill. As forbidden music plays in the background, he defends the Koran by appealing—in a brilliant Houellebecqian touch—to Dominique Aury’s sadomasochistic novel The Story of O.
The lesson of O, he tells François, is exactly the same as that of the Holy Book: that “the summit of human happiness is to be found in absolute submission,” of children to parents, women to men, and men to God. And in return, one receives life back in all its splendor. Because Islam does not, like Christianity, see human beings as pilgrims in an alien, fallen world, it does not see any need to escape it or remake it. The Koran is an immense mystical poem in praise of the God who created the perfect world we find ourselves in, and teaches us how to achieve happiness in it through obedience. Freedom is just another word for wretchedness.
And so François converts, in a short, modest ceremony at the Grande Mosquée de Paris. He does so without joy or sadness. He feels relief, just as he imagines his beloved Huysmans did when he converted to Catholicism. Things would change. He would get his wives and no longer have to worry about sex or love; he would finally be mothered. Children would be an adjustment but he would learn to love them, and they would naturally love their father. Giving up drinking would be more difficult but at least he would get to smoke and screw. So why not? His life is exhausted, and so is Europe’s. It’s time for a new one—any one.
There is no doubt that Houellebecq wants us to see the collapse of modern Europe and the rise of a Muslim one as a tragedy. “It means the end,” he told an interviewer, “of what is, quand même, an ancient civilization.” But does that make Soumission an Islamophobic novel? Does it portray Islam as an evil religion? That depends on what one means by a good religion. The Muslim Brotherhood here has nothing to do with the Sufi mystics or the Persian miniaturists or Rumi’s poetry, which are often mentioned as examples of the “real” Islam that radical Salafism isn’t. Nor is it the imaginary Islam of non-Muslim intellectuals who think of it on analogy with the Catholic Church (as happens in France) or with the inward-looking faiths of Protestantism (as happens in northern Europe and the US). Islam here is an alien and inherently expansive social force, an empire in nuce. It is peaceful, but it has no interest in compromise or in extending the realm of human liberty. It wants to shape better human beings, not freer ones.
Houellebecq’s critics see the novel as anti-Muslim because they assume that individual freedom is the highest human value—and have convinced themselves that the Islamic tradition agrees with them. It does not, and neither does Houellebecq. Islam is not the target of Soumission, whatever Houellebecq thinks of it. It serves as a device to express a very persistent European worry that the single-minded pursuit of freedom—freedom from tradition and authority, freedom to pursue one’s own ends—must inevitably lead to disaster.
His breakout novel, The Elementary Particles, concerned two brothers who suffered unbearable psychic wounds after being abandoned by narcissistic hippy parents who epitomized the Sixties. But with each new novel it becomes clearer that Houellebecq thinks that the crucial historical turning point was much earlier, at the beginning of the Enlightenment. The qualities that Houellebecq projects onto Islam are no different from those that the religious right ever since the French Revolution has attributed to premodern Christendom—strong families, moral education, social order, a sense of place, a meaningful death, and, above all, the will to persist as a culture. And he shows a real understanding of those—from the radical nativist on the far right to radical Islamists—who despise the present and dream of stepping back in history to recover what they imagine was lost.
All Houellebecq’s characters seek escape, usually in sex, now in religion. His fourth novel, The Possibility of an Island, was set in a very distant future when biotechnology has made it possible to commit suicide once life becomes unbearable, and then to be refabricated as a clone with no recollection of our earlier states. That, for Houellebecq, would be the best of all possible worlds: immortality without memory. Europe in 2022 has to find another way to escape the present, and “Islam” just happens to be the name of the next clone.
Despite the extraordinary circumstances in which Soumission was published, and the uses to which it will be put on the French left (Islamophobia!) and right (cultural suicide!), Michel Houellebecq has nothing to say about how European nations should deal with its Muslim citizens or respond to fundamentalist terror. He is not angry, he does not have a program, and he is not shaking his fist at the traitors responsible for France’s suicide, as Éric Zemmour is in his Le Suicide français.
For all Houellebecq’s knowingness about contemporary culture—the way we love, the way we work, the way we die—the focus in his novels is always on the historical longue durée. He appears genuinely to believe that France has, regrettably and irretrievably, lost its sense of self, but not because of immigration or the European Union or globalization. Those are just symptoms of a crisis that was set off two centuries ago when Europeans made a wager on history: that the more they extended human freedom, the happier they would be. For him, that wager has been lost. And so the continent is adrift and susceptible to a much older temptation, to submit to those claiming to speak for God. Who remains as remote and as silent as ever.
—This is the third of three articles.