Azouz Begag (Lyon, 5 februari 1957) is een Frans schrijver, politicus en economisch en sociologisch onderzoeker aan het CNRS. Van 2 juni 2005 tot 5 april 2007 was hij de staatssecretaris voor Gelijke Kansen tijdens het kabinet van Dominique de Villepin (UMP). Begag trad af om François Bayrou (MoDem) te steunen tijdens zijn campagne voor de presidentsverkiezingen van 2007. Azouz Begag heeft ongeveer 20 literaire boeken voor volwassenen en kinderen geschreven. Verder was hij ook de scriptschrijver van de Franse film Camping à la ferme, waar hij zijn visie op het multiculturalisme in de hedendaagse Franse maatschappij laat zien. Het bekendste literaire werk van Begag is de autobiografische roman Le Gone du Chaâba, die in 1986 bij uitgeverij Editions du Seuil werd gepubliceerd en in 1997 onder dezelfde titel werd verfilmd.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Azouz_Begag
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------
31 oktober 2005
Politie slaags met Parijse jongeren
De rellen voeden het debat over de moeizame relatie tussen autoriteiten en jongeren in de voorsteden. Zaterdag liepen naar schatting 350 inwoners van Clichy mee in een stille mars tegen stigmatisering van jongeren. De kritiek richt zich vooral op minister van Binnenlandse Zaken Nicolas Sarkozy. Vrijdag noemde hij de slachtoffers in Clichy ,,inbrekers op de vlucht''. Later trok hij die kwalificatie in. Politie-autoriteiten hebben inmiddels verklaard dat de jongens niet verdacht waren of werden achtervolgd. Volgens inwoners van Clichy werden de jongens het transformatorhuis ingedreven door angst, nadat ze op agenten stuitten na een partijtje voetbal.
Gisteren beloofde minister Sarkozy in een tv-interview ,,nultolerantie voor geweld in de steden, net als voor criminaliteit in het algemeen''. Vorige week sprak hij in een andere Parijse voorstad, Argenteuil, van ,,gespuis'' waarvan hij de overige inwoners zal ,,bevrijden''. Minister Azouz Begag (Gelijke Kansen) veroordeelde deze termen gisteren, zonder Sarkozy bij naam te noemen. Volgens opiniepeilingen vergroten ferme uitspraken over veiligheid de populariteit van Sarkozy, die in 2007 tot Frans president gekozen wil worden.
Vastgeklonken tussen het beton
Een van de eerste en nog steeds een van de sterkste romans die er over de banlieues verschenen is, is Le gone du chaâba uit 1986, de debuutroman van Azouz Begag, tegenwoordig minister voor de Bevordering van Gelijke Kansen en een van de eersten die fel reageerden op de `zero tolerance'-uitspraken van zijn collega op Binnenlandse Zaken, Nicolas Sarkozy. Discriminatie en uitsluiting zijn de kernproblemen, betoogde hij – en die moeten worden aangepakt.
Begag kan het weten: hij is niet alleen, als zoon van Algerijnse ouders, opgegroeid in de banlieues van Lyon, hij heeft ook als econoom en socioloog onderzoek verricht naar de problematiek en schrijft bovendien al ruim twintig jaar romans waarin de positie van de kansarme, uit Noord-Afrika afkomstige, in de buitenwijken wonende Fransman met realiteitszin en een flinke dosis humor wordt beschreven. Zijn autobiografische debuutroman gaat over een Algerijnse familie die de misère in eigen land ontvlucht, eerst een golfplaten onderkomen bouwt en later terecht komt in de flats in de buitenwijken van Lyon. Op iedere pagina illustreert Begag de diepgewortelde vooroordelen en het wederzijdse onbegrip tussen Fransen en hun van origine Arabische medebewoners.
De Frans-Senegalese schrijfster Marie Ndiaye belicht op vaak absurdistische wijze het vreugdeloze leven in grijze Franse buitenwijken en betonnen winkelcentra. Haar personages nemen, als reactie op hun achterstelling en uitsluiting, hun toevlucht tot het occulte en het fantastische: de verbeelding redt hen van schrikbarende eenzaamheid. De Frans-Spaanse auteur Lydie Salvayre, in het dagelijks leven psychiater in de Parijse banlieue, situeerde er verscheidene van haar romans. Ook zij vond alleen in het hilarische en het absurde woorden voor de dramatische toestanden die zij er observeerde. In één van haar boeken maken verwende toeristen, die uit zijn op een charitatieve kick, een toeristisch tripje langs Europa's sloppenwijken en genieten zij met volle teugen van de uitgebrande auto's die zij er aantreffen. Michel Houellebecq liet in Platform zijn bereisde, kapitaalkrachtige hoofdpersonen een exclusief restaurant bezoeken in een niet nader genoemde banlieue, maar deed dat niet niet zonder te suggereren dat bij iedere slok grand cru iemand vlak in de buurt op een gewelddadige manier werd beroofd.
Ook in de romans van de van oorsprong Afrikaanse schrijfsters Calixthe Beyala en, recenter, Fatou Diome, knokken immigranten om een plek in de Franse samenleving. Ze worstelen met ontheemding en nostalgie, voelen zich een eeuwige buitenstaander, terwijl ze 's morgens vroeg kantoren dweilen en 's avonds gebogen zitten over hun studieboeken. De van oorsprong Senegalese Fatou Diome, opgevoed door een analfabete grootmoeder, is inmiddels gepromoveerd, werkzaam aan de universiteit van Straatsburg en presentator van een televisieprogramma. Haar alter ego verhaalt hoe zij in Senegal een sprookjeshuwelijk sloot met een jonge Fransman die een paar maanden in het land werkte, met hem naar Straatsburg vertrok en vervolgens werd weggepest door haar schoonfamilie: een zwarte vrouw in de familie, zwarte kleinkinderen in het verschiet – onacceptabel.
Oud worden in de banlieues is helemaal een schrikbeeld. In haar meest recente roman, Het verloren woord, laat Assia Djebar haar hoofdpersoon, die overigens een goede baan heeft, met vervroegd pensioen gaan omdat hij het niet langer uithoudt in de kille omgeving waarin hij leeft en terugverlangt naar de kashba waar hij is opgegroeid. En wie herinnert zich niet het schokkende boek van de inmiddels overleden Samira Bellil, Ontsnapt uit de hel, waarin zij, bij wijze van therapie, verslag doet van de verkrachtingen waarvan zij het slachtoffer was in de Parijse banlieue waar ze woonde.
Daar verandert zelfs een redelijk optimistisch boek als Morgen kifkif van de jonge Frans-Algerijnse schrijfster Faïza Guène niets aan. Zij schreef een boek over de cité waarin zij opgroeit, even buiten Parijs, maar zonder opsomming van gewelddadigheden en zonder de inktzwarte uitzichtloosheid waar de literatuur over de banlieue ons toe nu toe van doordrong. De meisjes worden niet geslagen, uitgescholden of verkracht, ze vinden een stageplaats en weten te ontsnappen aan de controle van hun oudere broers.
Opvallend is dat in het werk van al deze schrijvers over de banlieues nauwelijks een religieus element is te ontdekken. Er doemt een beeld uit op van een generatie die niet geaccepteerd wordt, die er niet in slaagt de sociale ladder te beklimmen, die hopeloos vastzit. Het zijn verhalen, kortom, over losers die weigeren nog langer losers te zijn.
Het werk van Azouz Begag verschijnt bij Le Seuil; dat van Marie Ndiaye verschijnt in vertaling bij De Geus evenals dat van Lydie Salvayre en Assia Djebar; Michel Houellebecq bij De Arbeiderspers, Faïza Guène bij Sijthoff, Fatou Diome bij Sirene en Samira Bellil bij Arena.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------
In Platform liet Michel Houellebecq er zijn bereisde, kapitaalkrachtige hoofdpersonen een exclusief restaurant bezoeken, niet zonder te suggereren dat bij iedere slok grand cru wel iemand vlak in de buurt op een gewelddadige manier werd beroofd – als het tenminste niet erger was. Schrijfster Lydie Salvayre situeerde verscheidene van haar romans in de banlieues van Parijs: in één ervan krijgt een door waanbeelden bevangen vrouw het stevig aan de stok met een deurwaarder die haar waardeloze bezittingen in beslag komt nemen, in een andere maken verwende toeristen die op een charitatieve kick uit zijn een reis langs Europa's sloppenwijken.
De banlieue was tot voor kort een prominent thema in de Franstalige, door Algerijnse en Marokkaanse auteurs geschreven literatuur. Niet vreemd: de eerste generaties immigranten uit Noord-Afrika vestigden zich veelal in de buitenwijken van de grote steden. Daar ontstond een intens gemeenschapsleven, daar kwamen allerhande talenten tot bloei. Ook literaire. Daar ook ontstonden de eerste incidenten, daar liep het als eerste uit de hand.
Onlangs nog verscheen daarover het schokkende boek van Samira Belil, Dans l'enfer des tournantes, waarin de jonge vrouw, bij wijze van therapie, verslag doet van de verkrachtingen waarvan zij in haar banlieue het slachtoffer van was geworden en van de hel waarin zij daarna terechtkwam. Schaamte, stilte, onmacht – tot een andere reactie bleek haar directe omgeving niet in staat. Belil schrijft over het circuit van hulpverleners waarin ze belandde, over de sensatie die haar verhaal in de media veroorzaakte, over vrouwengroepen die met haar aan de haal gingen – het is het relaas van een geknakt leven dat langzaam weer iets van veerkracht krijgt.
Het zijn dit soort in de openbaarheid uitgemeten drama's die zout strooien in de toch al zo schrijnende wond die in Frankrijk Algerije heet. President Chirac mag dan onlangs een historisch bezoek aan zijn Algerijnse collega hebben gebracht, het gewelddadige koloniale verleden is nog allesbehalve vergeven en vergeten. Frankrijk doet nu pogingen om ook met de minder glorieuze kanten van deze geschiedenis in het reine te komen. Ook doet Frankrijk zijn best om de culturele banden te versterken. Daarom werd op initiatief van de Franse en Algerijnse regeringen het jaar 2003 uitgeroepen tot het jaar van Djazaïr, l'Algérie. Door middel van honderden exposities, concerten, symposia, toneelstukken en andere culturele bijeenkomsten in het hele land worden de culturele en intellectuele relaties uitgediept. De Salon du Livre in Parijs had dit voorjaar een flink stuk van zijn oppervlakte ingeruimd voor Algerijnse literatuur en de jaarlijkse literaire najaarsmanifestatie, Les belles étrangères, heeft als thema Algerije.
In de jaren tachtig was de situatie heel anders. Men leefde nog in de nadagen van de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd en de nieuw aangekomen Algerijnen in Frankrijk waren doorgaans tweederangs burgers. Het wederzijds wantrouwen en de aversie heersten. Deze moeizame relatie was nauwelijks onderwerp van openbare discussie. Met het literaire imago van de banlieues was het toen ook heel anders gesteld. Men sprak van een `culture des banlieues', van een `culture beure', benamingen die weliswaar vooral werden gebruikt om een ethnische bevolkingsgroep – die van de Maghreb, Noord-Afrika – aan te duiden, maar die literair en cultureel gezien (nog) niets depreciërends of dubieus' hadden. De term, gelanceerd door nakomelingen van de eerste generatie immigranten uit Marokko en Algerije, ontstond uit het `verlan' van het woord `arabe' (verlan is een soort argot waarbij woorden van achter naar voren worden uitgesproken).
Toen in 1981 Radio Beur de lucht in ging, schepten jongeren uit de Maghreb er zelfs een eer in zichzelf `beur' te noemen: ze legden daarmee de nadruk op hun eigenheid, op hun specifieke Noord-Afrikaanse afkomst. De `littérature beure' beschreef nauwkeurig en waarheidsgetrouw het leven van immigranten uit de Maghreb in die jaren: dat van gastarbeiders, ingehuurd voor het zware of vuile werk. De hoofdpersonen leken op de werkelijke helden die voor hen model hadden gestaan.
Eén van de eerste succesvolle `romans beurs' was Le gone du chaâba uit 1986, de debuutroman van de in Frankrijk uit Algerijnse ouders geboren Azouz Begag. De achterflap vermeldt trots dat de auteur, geboren in een sloppenwijk buiten Lyon, het tot doctor in de economie heeft geschopt – `een parcours dat gerust geslaagd genoemd mag worden'. Hij heeft inmiddels ruim twintig titels op zijn naam staan. Le gone du chaâba (gone betekent jongen in het argot van Lyon en chaâba verwijst naar het Arabisch voor dorp) is een vrolijk boek. Het is het autobiografische verhaal van een oorspronkelijk uit Algerije afkomstige jongen die met zijn familie de Algerijnse misère is ontvlucht en in Frankrijk een nieuw bestaan opbouwt: eerst in een uit golfplaten opgetrokken hutje in de sloppenwijken, later in de flats van de Lyonese banlieues. De mannen werken in de bouw of in een fabriek, de vrouwen houden het huishouden draaiende en maken de hele dag ruzie, de kinderen schooieren na schooltijd rond op de afvalstortplaats of verdienen wat bij op de markt in Lyon.
Het lijkt erop dat het Algerijnse dorpsleven integraal is overgeplaatst naar de Franse sloppenwijken: de besnijdenis is er nog steeds een groots evenement, er wordt ritueel geslacht en de hiërarchie tussen de families is er net als aan de andere zijde van de Méditerranée. Maar er is één wezenlijk verschil: de jeugd heeft een toekomst. De zoon van de analfabete metselaar leert lezen en schrijven en wordt de beste van de klas: hij zal het beter hebben dan zijn vader. Le gone du chaâba is een bildungsroman, waarin de jongen een eigen identiteit probeert te ontwikkelen – ingeklemd tussen die van zijn ouders en die van de maatschappij waarin hij terecht is gekomen. Natuurlijk doemen de eerste problemen met de Franse overheid al op: de visa, de werkvergunningen, een inval van de politie – Begag is geen idealist, ook niet in zijn debuut. De wederzijdse vooroordelen tussen Arabieren en Fransen schemeren op iedere bladzijde door: niet voor niets krijgt zijn hoofdpersoon een `pied noir' als leraar (een noodgedwongen, na de onafhankelijkheid uit Algerije teruggekeerde Fransman), waarmee alle elementen voor etnische en culturele spanning aanwezig zijn. Toch behoudt het boek een ijzeren optimistische toon.
Inmiddels is er geen schrijver uit de Maghreb meer die de term `beur' zal bezigen of die in ernst zal spreken van een `littérature des banlieues': het zijn besmette woorden geworden, die nu worden opgevat als eufemismen voor de problemen rond immigratie en integratie.
Voor welke thematiek, voor welke literaire vorm kiezen de Maghreb-auteurs in hun recente werk? En hoe komen de banlieues er vanaf?
Het is zeker dat zij zich losweken uit de problematiek van de banlieues. Vroeger hield een Maghreb-auteur zich bezig met pragmatische problemen van het leven van toen en daar: `vers uit Noord-Afrika' en hoe nu verder? Nu emanciperen zij zich en nemen universeler thema's bij de kop. Wie wil er nog met dat soort `ouderwetse' literaire ellende geassocieerd worden? Met de banlieue, hoe exotisch ook, is geen eer meer te behalen. Ballingschap, het leven tusssen culturen, botsingen tussen religies, weemoed en nostalgie, maatschappelijk engagement en autobiografie – dat zijn de literaire thema's waar zij zich op werpen.
In zijn meest recente roman, Gare du Nord, laat Abdelkader Djemaï, die in eerdere romans fel uit de hoek kon komen, drie gepensioneerde ex-gastarbeiders aan het woord die vijftig jaar lang maandelijks hun salaris naar hun familie in Algerije hebben gestuurd. Inmiddels zitten ze in een bejaardentehuis in Parijs, `Foyer de l'Espérance', waar melancholie koning is. Weemoedig memoreren ze de films die ze ooit zagen, de vrouwen die ze op afstand beminden, de eerste Franse chansons die ze hoorden, de smaak van couscous met warme melk uit hun jeugd – hun hele leven `geschreven met de inkt van hun zweet' passeert de revue. Maar ook de aanslagen van de FLN (Front pour la Libération Nationale). En ook de nacht van 17 oktober 1961, waarin bij gewelddadige raciale rellen tientallen immigranten in de Seine werden gesmeten en verdronken.
Toch is Djemaïs toon er één van zachte melancholie, van weemoed van het ouder worden, zonder bitterheid of agressie. Het Gare du Nord, kruispunt bij uitstek van reizigers, van lotgenoten, waar omhelsd en afscheid genomen wordt, trekt hen onweerstaanbaar aan: hoe graag zouden ze een roman schrijven over het leven van hen die er aankwamen om er te blijven, over hun vrienden, over henzelf, zodat er tenminste iets zou overblijven van die korte, intense periode die zij vertegenwoordigen in het collectieve geheugen van beide landen. Djemaïs boek is te mager om die ambitie te verwezenlijken, maar de intentie is daar, de wens geformuleerd.
Tijdens de afgelopen Maghreb des Livres, een grote literaire manifestatie over Maghreb-literatuur in Parijs, werd Le porteur de cartable van Akli Tadjer bekroond met de Prix Beur FM Méditerranée. Het boek is van het kaliber van Le gone du Chaâba: vrolijk, goed geschreven, met veel dialogen en verrassende ontwikkelingen. De tassendrager uit de titel is een tienjarige slimmerik die een Algerijnse Pietje Bell zou zijn geworden als hij niet opgroeide in 1962, in de banlieue van Parijs – in de jaren van de onafhankelijkheidsstrijd. In de schooltas (cartable) van Omar zitten niet alleen zijn schoolboeken, maar ook de bijdragen van de slager, de kapper en de kruidenier aan de oorlogskas van de FLN, de Algerijnse bevrijdingsbeweging, die de jongen iedere week afdraagt aan het hoofd van de lokale cel van strijders, die bij hem thuis vergadert. Wie niet betaalt wordt onder druk gezet, wie gezien wordt in `verkeerd' (Frans) gezelschap geëxcommunieerd door de hele Algerijnse gemeenschap.
Extremisme is Tadjer vreemd; hij lijkt, net als Begag, een verhuld educatief doel te hebben met zijn schrijven, een pleidooi te houden voor het gezond verstand, voor begrip en overleg, voor een politiek van enerzijds en anderzijds. Zijn jonge, in Parijs geboren, strijdlustige Algerijn Omar raakt bevriend met een zojuist uit Algerije gerepatrieerde, eveneens tienjarige `pied noir', Raphaël, die Fransman is maar in Algerije geboren en die niets liever wil dan naar `zijn' land terugkeren. Wiens land is dat nu eigenlijk, Algerije? Wie is er nu eigenlijk Fransman, wie Algerijn? Haarfijn doet Tadjer die dubbelzinnigheden uit de doeken, de twee zijden van de ballingschap, de rivaliteit en de onverzoenlijkheid. Waanzin, dood en gevangenschap komen samen in een heftig, bijna idealistisch einde.
Begag, Tadjer en Djemaï plaatsen zich met hun romans in een klassieke literaire traditie van verhalen vertellen, onderhouden en tussen de bedrijven door de lezer een beetje opvoeden. Ze spelen met de Franse taal, kruiden haar met wat Arabisch en kneden de culturen die ze onder handen hebben tot een aangename mix. Hun personages komen aan in de goot, kruipen de sociale ladder op, verhuizen naar de flats in de banlieues en soms nog wat verder naar het centrum. Ze verwerven zich een plaats in de Franse samenleving. Voor hen is de banlieue vaak maar een fase geweest, een etappe van hun ballingschap. Hoe meer naar het stadscentrum, hoe dichterbij de périférique, des te geslaagder is hun leven, des te beter hebben ze geboerd.
Van een heel andere literaire orde is het vierde boek van de humorist en essayist Fellag, Comment réussir un bon petit couscous. Zijn essay heeft meer weg van het cynisme en de hilarische toon van een stand-up comedian dan van een oproep tot rationeel denken. Couscous, schrijft hij, is tegenwoordig niet alleen gewild in de banlieues, maar is het meest populaire gerecht van heel Frankrijk geworden. Dus is het moment daar om de Frans-Fransen in te wijden in de typologie van de couscous en meer in het algemeen in de rituelen en begrippen van de Maghreb. Weet u wel dat mektoub de kunst is om alles in het leven te relativeren? Dat de merguez `een uitvinding van joodse Algerijnen is die de voorouderlijke angst voor een mislukte besnijdenis symboliseert'? Hilarisch is zijn dialoog tussen een Arabische vrouw en haar westerse echtgenoot, die op bezoek zijn bij haar familie in Algerije: zij conformeert zich onmiddellijk aan de Arabische zeden, wordt ingetogen en onderworpen. De man herkent zijn vrouw niet meer terug, heeft maling aan haar vreemde gedrag, het verhullende taalgebruik, aan de siësta en aan het familiegefluister.
Onder Fellags humor en ironie schuilt een felle woede die telkens opduikt. Over het Algerijnse regime: `De leiders van dit land die zoveel haast hadden om de macht te grijpen dat ze geen tijd hadden om eerst naar school te gaan, eten couscous à la chevrotine (alsof het een schot hagel is), geserveerd met kanonnenvlees dat vers gehouden wordt in de kelders van de stad totdat het goed verstorven is.' Over de economie: `De boeren, over het algemeen toch goed in het verbouwen van graan, werden in socialistische fabrieken tewerkgesteld om uit kapitalistische landen geïmporteerd graan te malen.' Over westerse toeristen in het land: `In het begin waren er nog enkele organisaties die rondreizen organiseerden, maar steeds verdwaalde de helft van de groep in de woestijn, anderen doken in de mystiek of werden gek, ze huwden schapen en bleven.'
Fellag analyseert, neemt stelling, ironiseert en bekritiseert en dat is niet vreemd in een land waar het schrijven niet vrijblijvend is, maar waar het engagement zo prominent in de literatuur aanwezig is.
Natuurlijk zijn er ook schrijvers die hun afkomst op geen enkele wijze willen laten meespelen in hun werk, auteurs die zich van het banlieue-vocabulaire emanciperen, zich aan die beperkende retoriek wensen te onttrekken. Zij wensen puur op hun schrijverschap en de literaire kwaliteit daarvan te worden afgerekend. Daar gaat het tenslotte om. Bij de jongere generatie vindt men geen kinderjaren in de banlieues meer, geen langzame stijging op de sociale ladder en geen genadeloze kritiek op land van herkomst of van aankomst. ,,Ik ben schrijver, niet alleen `beur de banlieue'', zei Azouz Begag al jaren geleden in een interview. ,,Ik wil bestaan om wat ik doe, niet alleen maar om wie ik ben.' Wie zo spreekt is de magische grens van de périphérique overgestoken: die heeft de banlieues ver achter zich gelaten en zich een plaats verworven in het centrum.
De jongere generatie laat zien dat ze daar stevig verankerd is. In de recent verschenen prachtige autobiografische bespiegelingen van de 33-jarige Marokkaanse schrijver Rachid O., de roman Ce qui reste, bijvoorbeeld, gaat het om een Marokkaanse hoofdpersoon die worstelt met zijn schrijverschap in wording en met zijn homoseksualiteit. Geen flat in de banlieues, maar een verblijf als uitgezonden Franstalige schrijver naar de Villa Médicis in Rome, geen gewelddadige vader die bang is het gezag over zijn losbandige zoon kwijt te raken, maar een rustige, zwijgende vader die meer begrijpt dan hij eigenlijk zou willen.
Een andere veelbelovende auteur, de debutant Tarek Issaoui, vermeldt op de achterflap van zijn recente roman J'ai alleen dat hij 29 jaar is. Hij is al zo ver verwijderd van zijn Algerijnse afkomst dat hij die bewust niet vermeldt. Hij beschrijft in een krachtige, zakelijke staccatostijl een milieu dat het grootste contrast vormt met de oudere generatie: de New Yorkse beurswereld, de handel van het grote geld. Zijn optiehandelaren wanen zich de meesters van het kapitaal, de heersers van de wereld en beschikken over overeenkomstige ego's. Met verbazing overzien ze de financiële ruïne die volgt op de aanslag van 11 september, waardoor ze weer worden gereduceerd tot eenvoudige arbeiders op de beursvloer.
Politiek, culturele botsingen, homoseksualiteit en 11 september. Dat zijn de nieuwe thema's van Maghreb-auteurs. De banlieue als literair thema heeft voorgoed afgedaan. Die is alleen nog voor losers.
Abdelkader Djemaï: Gare du Nord. Seuil, 91 blz. €18,–
Fellag: Comment réussir un bon petit couscous. J.L. Lattès, 89 blz. €8,– Tarek Issaoui: J'ai.
Stock, 247 blz. €20,30
Rachid O.: Ce qui reste.
Gallimard, 119 blz. €15,88
Akli Tadjer: Le porteur de cartable. J.C.Lattès, 256 blz. €18,– (Pocket Edition, €8,–)
https://www.nrc.nl/nieuws/2003/08/22/couscous-als-een-schot-hagel-7651057-a1171994
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Shantytown Kid
What a delightful little book this is. Azouz Begag, the author, is a novelist, researcher, and, recently, the minister for equal opportunities in Chirac’s cabinet. The son of illiterate immigrants from Algeria, Begag knows what is like to be Arab, poor, and part of a despised minority. Shantytown Kid is the English translation of the autobiographical account of his experiences that Begag wrote in French in the 1980s (Le gone du Chaâba). It narrates his early adolescence and his transition from contentment to academic excellence. It is a comic, heartwarming coming-of-age story.The odds are against young Azouz. Le Chaâba, the shantytown where he lives, is a dismal collection of wooden shacks with communal toilets haunted by djnouns, evil spirits. The main attraction is the arrival of garbage trucks with “treasures” the kids fight over, risking “embankment disease”—probably tetanus. But Azouz wants more out of life. Obstinate and hard-working, he rises above cultural differences, suffering both the shunning of his Arab friends and the marginalization of the society at large. He struggles, at times ashamed of his origins, of his “frizzy hair.” What does it mean being an Arab and a Muslim in France? His answers make Shantytown Kid light, witty, and full of amusing twists. The translation, we are told, takes pains to reflect the linguistic mix of the original, which must be an absolute riot. In English, the text skips along, intermingling Algerian Arabic, Lyonnais slang, and the phonetic rendition of the heavily accented language of the immigrants. The narrative shifts from one vocabulary to the other, alternating linguistic registers, reflecting the kaleidoscopic world around Azouz. Until the last page, the story keeps the reader totally engaged, and, most of the time, smiling. Thank you, translators.
https://historicalnovelsociety.org/reviews/shantytown-kid/
----------------------------------------------------------------------------------------------------
https://www.researchgate.net/publication/329704166_An_In-Between_Identity_Azouz_Begag_in_Shantytown_Kid
Yvonne Mekaoui-Jansen
| |||||
Twee boeken over de kindertijdLe gone du Chaâba van Azouz Begag is een autobiografische roman. Het is in de ik-persoon geschreven en gaat over de kindertijd van Azouz, een jochie (‘gone’ in het argot van Lyon) geboren in de Chaâba, een sloppenwijk net buiten Lyon. Hij woont daar met zijn ouders, zijn grote broer Moustaf en zijn drie zussen. De Chaâba is een gesloten en beschermd wereldje waar iedereen elkaar kent. De Arabische families leven er nog volgens hun eigen tradities en praten een gearabiseerd Frans. Op school is Azouz is een goede leerling. Hij is er van overtuigd dat hij best eerste van de klas kan worden, en het lukt hem snel om tweede te worden. Maar helaas heeft elke medaille zijn keerzijde: de kleine Azouz wordt afgewezen door zijn Arabische vrienden die hem voor verrader uitmaken. Ook de Franse kinderen willen niets van hem weten: hij blijft tenslotte een Algerijn. Op een dag beweert hij zelfs Joods te zijn in de hoop dat zijn Franse klasgenootjes hem zullen accepteren. Toch weerhoudt dit alles Azouz er niet van | |||||
[p. 53] | |||||
om steeds weer te proberen zich zo goed mogelijk aan te passen aan de Franse cultuur. Hij begint zich te schamen voor de Arabische jurk van zijn moeder en voor het analfabetisme van zijn vader. Ondanks deze problemen op school vermaakt hij zich heel goed in zijn woonomgeving en voelt zich daar echt thuis. Azouz en zijn vriendjes gaan vaak thee drinken bij Louise, een Française, en met z'n allen gaan ze op jacht naar bruikbare dingen bij het grof vuil. Op een gegeven moment, als de veiligheid en de reputatie van de buurt op het spel staan, organiseert Louise in samenwerking met de hele wijk een ‘hoerenjacht’. Een belangrijke gebeurtenis is de verhuizing van oom Saïd en tante Zidouma die uit de Chaâba vertrekken om in een luxe moderne flat te gaan wonen. Kort daarop verhuist de familie van Azouz ook, en zo wordt zijn droom gerealiseerd. De overgang naar het leven in een moderne flat brengt een breuk teweeg in deze patriarchale familie en werpt een schaduw over het succes van Azouz op school. Op zijn nieuwe school, waar hij wordt geconfronteerd met racisme onder de leraren, lukt het hem niet meer om tweede van de klas te worden. Gelukkig sluit hij vriendschap met zijn leraar Frans, een Fransman uit Algerije (pied-noir), en beetje bij beetje bouwt hij zijn verloren identiteit weer op. Azouz ziet nu in dat hij echt niet hoeft te kiezen tussen de Franse cultuur of die van zijn ouders. Nu hij er gewoon voor uitkomt Algerijn te zijn lukt het hem ook weer om goede resultaten te behalen op school. De moeder van Azouz begint zich te emanciperen en zijn vader zou erg graag terug willen naar zijn geboorteland. Azouz wordt een briljante leerling en droomt ervan ééns President van de Algerijnse Republiek te worden. Dit boeiende en erg onderhoudende verhaal over een Algerijns jongetje, hoewel vaak confronterend en bitter, is tegelijk ook vrolijk, vol levenslust en humor. Het geeft een erg goed voorbeeld van een geslaagde integratie. In 1987 heeft de auteur de Prix Sorcières' gewonnen voor dit boek.
Het volgende boek dat over de kindertijd gaat, is Georgette! van Farida Belghoul, eveneens een autobiografische roman. De ik-persoon is een naamloos meisje van zeven jaar dat in Frankrijk woont met haar ouders. Het verhaal speelt zich af op school en thuis, waar men nog steeds volgens de Algerijnse tradities leeft. De lezer wordt eerst naar het ene, dan weer naar het andere wereldje meegevoerd. Het kleine meisje observeert alles, fantaseert en heeft overal een eigen mening over. Ze maakt zo het leven van haar ouders en dat van de juffrouw soms ondraaglijk. We zijn hier getuige van een algemene geestelijke verwarring die veroorzaakt wordt door identiteitsverlies. Het meisje zoekt hopeloos naar een nieuwe identiteit. Zo verklaart ze op een dag aan haar enige vriendin Mireille dat ze Indiaanse is, om zo tenminste nog iemand te zijn. Het meisje is niet geïnteresseerd in de lessen, ze haalt streken uit en heeft slechte cijfers. Op een gegeven moment begint ze na schooltijd rond te dwalen door de straten en spijbelt ze. Door de slechte communicatie met haar ouders drijft ze hen tot wanhoop, en voelt ze dat ze niet meer bij hen hoort. Als ze op een dag thuiskomt uit school en laat zien dat ze haar naam op kan schrijven en vervolgens ‘Georgette’ opschrijft, een echte Franse naam, is het | |||||
[p. 54] | |||||
helemaal mis en is de verwarring totaal. Haar vader voelt zich compleet vernederd: ‘J'croyais pas ça d' ma fille. J'croyais elle est intelligente comme son père. J'croyais elle est fière. Et r'garde moi ça: elle s'appelle Georgette. J'croyais pas ça de ma fille’ (p. 147) Door gebrek aan identiteit wordt het meisje meegesleurd in een vlucht naar zelfvernietiging. Ze wil niet meer leven en verkiest de dood. Op een dag loopt ze expres door het rode stoplicht: ‘La roue de la voiture est sur mon ventre.’ De dood geeft haar uiteindelijk haar vrijheid. De kwaliteit van deze roman is vooral te danken aan het feit dat het verhaal zich buiten het realiteitsprincipe bevindt op het beslissende moment wanneer de marginaliteit zich aankondigt. We hebben hier niet te maken met een afstandelijke visie op de kindertijd maar met de echte schrijf- en denkstijl van een kind. De vertelster neemt haar lezers mee in een universum waar fictie, fantasie en werkelijkheid elkaar afwisselen. Beide auteurs laten ons in deze boeken zien wat een ontzettend belangrijke rol de kindertijd speelt in het leven van een individu: de persoonlijkheid en de identiteit van een kind worden namelijk dan al gevormd. Hier begint dan ook, voor het merendeel van de immigrantenkinderen, het psychologische drama dat een stempel zal drukken op hun hele leven: het gevoel inwendig verdeeld te zijn tussen twee culturen. De thema's woonomgeving, school en ouders spelen in deze levensfase een grote rol. | |||||
Het leven in een ‘betonnen blokken wijk’Azouz is geboren en opgegroeid in de Chaâba, destijds een echte sloppenwijk net buiten Lyon, waar bijna alleen Arabische immigranten woonden. Het meisje in Georgette! woont in de Parijse banlieue, die gekenmerkt wordt door grote grauwe betonnen flatgebouwen met veel te kleine appartementen, en waar weinig groen en speelruimte is. Deze haast onmenselijke omgeving in de buitenwijken van de grote steden confronteert de kinderen al snel met hun tweede afkomst, en geeft hen het gevoel niet echt ‘welkom’ te zijn in Frankrijk. De sombere naargeestige sfeer van deze wijken heeft veel invloed op de psychologische ontwikkeling van jonge kinderen. Daarnaast brengen ze ook nog eens de meeste vrije tijd door op straat, enerzijds omdat de appartementen te klein zijn en anderzijds omdat het een Arabische gewoonte is kinderen altijd buiten te laten spelen. Om zich te beschermen tegen bijvoorbeeld racisme vormen de kinderen al op jonge leeftijd jeugdbendes, zodat ze zich zo enigzins veilig voelen in de vijandige omgeving waar hun (Algerijnse) identiteit constant wordt bedreigd. | |||||
De school: eerste confrontatie met de Westerse cultuurHet leven in de wijken met hun Maghrebijnse sub-cultuur wordt als het ware bedreigd door de Franse cultuur. Als kinderen de leerplichtige leeftijd hebben bereikt en ze op school de Franse cultuur krijgen opgelegd, begint een constante confrontatie met twee geheel verschillende werelden: enerzijds die van de Algerijnse cultuur thuis (tot dan toe hun vertrouwde en beschermde wereldje), en anderzijds de Franse cultuur op school. Ze leren Frans lezen en | |||||
[p. 55] | |||||
schrijven en leren alles anders dan hun ouders het hen hebben voorgedaan. Het meisje dat zich uiteindelijk ‘Georgette’ noemt, weet niet meer hoe ze de kleine meid van haar geliefde vader kan blijven als haar vader haar geleerd heeft links te beginnen in een boek, en de juffrouw rechts zegt! Het meisje weet niet meer wie ze vertrouwen kan en wie gelijk heeft. Heen en weer geslingerd tussen twee totaal verschillende werelden verliest ze het enige houvast dat ze tot dan toe had: haar ouders en de Algerijnse cultuur. Dit boek toont een dramatische geschiedenis, en laat zien hoe deze confrontatie mis kan lopen. De school heeft een enorme acculturerende invloed op de kinderen. Dit geldt ook voor Azouz. Hij doet zijn uiterste best om eerste van de klas te worden, om zo net als zijn Franse klasgenootjes te zijn. Hij hoopt dat hij op die manier gewaardeerd zal worden door de Franse klasgenootjes en de leraren.: ‘A partir d'aujourd'hui terminé l'Arabe de la classe. Il faut que je traite d'égal à égal avec les Français.’ (p.62) Als hij op een dag het beste cijfer behaald van de klas wordt hij door zijn Arabische vriendjes gepest en als verrader gezien: hij verloochent volgens hen zijn eigen afkomst. Echter, zijn Franse klasgenootjes moeten ook niks van hem hebben. Azouz begrijpt niets van deze reacties en weet niet meer waar hij bij hoort. Gelukkig is hij zich ervan bewust dat hij, ondanks het feit dat hij Algerijn is, net zo goed hoge cijfers kan halen als de andere, Franse, kinderen. | |||||
Moeilijkheden op schoolDe meeste kinderen uit deze boeken behalen slechte schoolresultaten. Ze hebben te maken met racisme van de leraren, wat hen enorm demotiveert. Thuis in de veel te kleine appartementen waar ze geen eigen kamer hebben kunnen ze nooit rustig huiswerk maken. Ook worden ze niet of nauwelijks gestimuleerd en geholpen door hun ouders die zelf vaak analfabeet zijn en niets begrijpen van het hele schoolsysteem. Zo heeft Azouz, een jongen die wel gemotiveerd is om te leren en die bewezen heeft tweede van de klas te kunnen zijn, op zijn nieuwe school te maken met racisme van de leraren. Hij wordt daar zeventiende van de klas, en weet dat Madame Valard, zijn nieuwe juf, zo wil voorkomen dat een Arabier goede cijfers behaald. De slechte schoolresultaten zijn voor de ouders van deze kinderen vaak een enorme teleurstelling. Zij hebben zelf nooit naar school kunnen gaan en hebben hierdoor altijd slecht betaald monotoon werk moeten doen om te overleven. Ze hopen dat hun kinderen door het volgen van een goede opleiding later niet hetzelfde hoeven mee te maken. Zo verbiedt de vader van Azouz hem om in het weekend op de markt te gaan werken om wat zakgeld te verdienen: ‘Je préfère que vous travailliez à l'école. Moi, je vais à l'usine pour vous, je me crèverai s'il le faut, mais je ne veux pas que vous soyez ce que je suis, un pauvre travailleur.’ (p.22) De vader van ‘Georgette’ zegt haar, terwijl hij zonder het te kunnen lezen het slechte rapport van zijn dochter ondertekent: ‘J'te souhaite pas tu passes c'que | |||||
[p. 56] | |||||
j'ai passé, moi. J'en ai constaté des choses imaginables. Imaginables et incroyables...’ (p.33) Deze kinderen, geboren in Frankrijk, komen op hun leerplichtige leeftijd voor het eerst in aanraking met integratieproblemen: ze worden niet geaccepteerd zoals ze zijn. Het drama van de bi-culturaliteit en -identiteit ontstaat op het moment dat het kind wordt geconfronteerd met twee culturen. Het enige contact dat ze tot dan toe hadden was dat met hun ouders. In de loop van de kindertijd, als de kinderen eenmaal naar school gaan, zal het beeld dat ze van hun ouders hebben ook erg veranderen. | |||||
De rol van de oudersAlle zekerheden die deze kinderen op zeer jonge leeftijd hadden bij hun ouders zullen langzamerhand gaan afbrokkelen, naarmate ze zich meer thuisvoelen in het Franse systeem. De autoriteit van de geliefde en gevreesde vader in deze patriarchale families zal steeds meer verminderen. Waarom zouden ze hun analfabete vader met weinig sociaal aanzien nog gehoorzamen? Ze beginnen zich zelfs voor hem te schamen. De vader van ‘Georgette’ voelt zich bedreigd door de Franse juffrouw van zijn dochter en probeert zijn gezag te handhaven; ‘Mais j'te l'ai déjà dit: écoute-la mais faut jamais la croire.’ (p.129) Uiteindelijk, als zijn dochter hem vol trots wil laten zien dat ze haar naam kan schrijven (de naam is heel belangrijk voor Arabieren, want die staat voor je afkomst waar je trots op moet zijn) schrijft ze ‘Georgette’ op. Dit is een harde klap voor haar vader. Ze heeft een Franse naam aangenomen en bewijst niet meer te weten waar ze vandaan komt. Langzamerhand gaat de vader zich vernederd voelen, omdat hij het respect zijn kinderen verliest. Op een gegeven moment hebben we zowel te maken met een grote generatiekloof als met een cultuurkloof tussen kinderen en hun ouders. Deze dagelijkse confrontatie met twee geheel verschillende verwachtings- en leefpatronen heeft verstrekkende gevolgen voor de familieband. De kinderen proberen zich aan te passen aan de Franse leefgewoontes en zetten zich af tegen die van hun ouders. Soms schamen ze zich zelfs voor hen, ondanks de enorme liefde die ze altijd voor hen zullen koesteren. Een heel duidelijk voorbeeld hiervan vinden we in Le gone du Chaâba. Azouz schaamt zich tegenover zijn Franse klasgenootjes voor zijn moeder die hem wil verrassen door hem uit school te halen: ‘Le binouar tombant jusqu'aux chevilles, les cheveux cachés dans un foulard vert, le tatouage du front encore plus apparent qu'à l'accoutumée.[...] Je lui parle avec mes yeux, mes mains, mon corps entier pour la supplier de s'en aller, de se mettre ailleurs.[...] Puis, au fur et à mésure que j'accentue mon mouvement de colère, son sourire disparaît de ses lèvres, son bras s'abaisse, son corps se fige.’ (p.190,191) Azouz kan niet anders handelen, ondanks de pijn en het verdriet die het hem doet zijn moeder zo te vernederen. Het is duidelijk dat deze kinderen van immigranten geen evenwichtige en gelukkige kindertijd doormaken. Ze maken een slechte start. Constant geconfronteerd met twee culturen, en daarin slecht begeleid, is hun psychische ontwikkeling verstoord en voelen ze zich innerlijk verscheurd. Dat leidt in vele | |||||
[p. 57] | |||||
gevallen al in de kindertijd, en zeker in de pubertijd, tot een identiteitscrisis. De twee genoemde boeken laten dat heel goed zien. | |||||
De schrijfstijlBinnen deze literatuur vallen beide behandelde boeken op door hun originele schrijfstijl. We zien hier dat zowel Farida Belghoul als Azouz Begag, in tegenstelling tot de andere schrijvers (cf. mijn artikel in Tsjip 3/4), wél gewerkt hebben aan hun taalgebruik en stijl en op zoek waren naar een zekere esthetiek. Ze wilden op deze manier de thematiek zo goed mogelijk tot hun recht doen komen. Hierin zijn ze beiden zeer goed geslaagd. Het taalgebruik van Farida Belghoul in Georgette! is erg expressief. Het verhaal van het kleine meisje is een monoloog. Dit toont de eenzaamheid aan waarin ze leeft, en waarin ze met niemand anders dan zichzelf kan praten. Hierdoor wordt ook verklaard waarom ze in deze wereld niet kan leven. Farida Belghoul vindt een nieuwe stijl uit die de geestelijke verwarring waar de jonge hoofdpersoon zich in bevindt helemaal uitdrukt. De roman bevindt zich buiten het realiteitsprincipe, in de wereld zoals hij door de ogen van het meisje gezien wordt. De korte, afgehakte zinnen en het snelle ritme drukken zelfs geweld uit: ‘La maîtresse est tout près. Elle me sourit, je tends mon bras. Elle lève la règle en l'air, je la retire. Je suis moins courageuse que Mireille. Surtout, ça me dégoute qu'une maîtresse qui se méfie de moi me frappe. Elle reste souriante et calme, elle essaye une seconde fois...Paf! C'est un coup sec et violent. Elle est très efficace quand on ne bouge pas. Derrière ses dents, je vois le bout de sa langue.’ (p.11) Het gaat duidelijk om een persoonlijkheid die op zoek is en zich niet geaccepteerd voelt. Van het ene onderwerp wordt er naar het volgende overgesprongen; er heerst onrust. De zinsflarden zijn vaak onsamenhangend en de bijna stenografische stijl laat ons zien hoe snel de verschillende beelden zich in het hoofd van het meisje opvolgen, alsof er constant gerend wordt door de zinnen en het meisje steeds hijgt en bijna stikt. Dat doet ze ook echt op het eind van het verhaal, waar dat gevoel van geweld ook weer terug komt: ‘Je saigne sur la rue. J'ai joué ma chance:manque de pot. J'étouffe au fond d'un encrier.’ (p.163) Ze pleegt op gewelddadige manier zelfmoord, in de hoop zo haar vrijheid te vinden. De schrijfstijl geeft erg goed het verlies van identiteit en de naamloosheid weer (de naam van het meisje is nooit genoemd in het boek). De vader van het meisje die nooit de tijd heeft gehad de taal correct te leren, praat slecht Frans. Hij slikt letters in, kan andere niet uitspreken: hij praat een echt ‘gastarbeiders Frans’. Dit taalgebruik komt veel voor in de dialogen in de boeken uit deze literatuur.
Zoals het geval is in meerdere boeken, gebruikt Azouz Begag in Le gone du Chaâba Arabisch-Berberse leenwoorden. Kleine kinderen mengen nogal eens zo'n woord door het Frans. Zo zeggen ze ‘Yemma’ of ‘Emma’ wat ‘mama’ betekent, en zeggen ‘zide’ (nog meer) of hebben het over ‘djnouns’ (duivels) en | |||||
[p. 58] | |||||
eten ‘Chorba’ (soep). Als ze eenmaal naar school gaan verliezen ze de Arabische taal snel. De ouders spreken in de dialogen vaak een mengelmoesje van Arabisch en Frans. Hun woordgebruik is beperkt en de uitspraak is incorrect, immers in het Arabisch bestaan een aantal klanken helemaal niet. Begag geeft dit taaltje fonetisch erg goed weer. Het werkt erg humoristisch, wat ook het doel is van de schrijver. Aldus de vader van Azouz: ‘Ayant constaté que les enfants se tenaient à une distance suffisante pour ne pas entendre ses propos, Bouzid donne son accord à la Gaouria. -Tan a rizou, Louisa. Fou li fire digage di là, zi zalouprix. Li bitaines zi ba bou bour li zafras!’ (p.50) (Tu as raison Louisa. Faut faire dégager de là cette saloperie. Les putains, c'est pas bon pour les enfants!) We hebben dus aan de ene kant te maken met het gebruik van echte Arabische (Berberse) woorden, en aan de andere kant met op zijn Arabisch uitgesproken Franse woorden. Begag geeft achterin zijn roman een Guide de la phraséologie bouzidienne (Bouzid is de vader van Azouz). Hier vinden we de vertaling van onder andere Arabische woorden en van Franse woorden uitgesproken met Arabische klanken, zoals: ‘li zbour’ (de sport), ‘boulicia’ (police) en ‘tilifizou’ (télévision). In het Petit dictionnaire des mots azouziens staat de uitleg van woorden uit het argot van Lyon, gebruikt door Azouz zelf. Het taalgebruik is verder erg begrijpelijk, de stijl is levendig en speels en de verbale expressie verrijkt het verhaal.
In mijn artikel in de vorige Tsjip heb ik al aangegeven dat mij deze literatuur ‘beur’ geschikt lijkt voor het interculturele literatuuronderwijs op de Nederlandse scholen. Zowel de Nederlandse schooljeugd als kinderen van buitenlandse afkomst, en dan met name Marrokanen en Turken, zullen zich goed kunnen inleven in deze romans. Ze zijn bovendien in eenvoudig en begrijpelijk Frans geschreven. Een bijzonder leuke manier om Franse literatuur te lezen en om meer inzicht te krijgen in de problemen van veel immigrantenkinderen.
Yvonne Mekaoui-Jansen is lid van de werkgroep Intercultureel Literatuuronderwijs van de SPL. Adres: Gaussstraat 14, 6533 LE Nijmegen, 080-500668. | |||||
BibliografieRomans over de kindertijd
|
https://www.dbnl.org/tekst/_tsj001199401_01/_tsj001199401_01_0013.php